Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 augustus 2003
gepubliceerd op 03 oktober 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1998 houdende organisatie van het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2003007249
pub.
03/10/2003
prom.
12/08/2003
ELI
eli/besluit/2003/08/12/2003007249/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 AUGUSTUS 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 oktober 1998 houdende organisatie van het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 167 van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 oktober 1998 houdende organisatie van het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie, inzonderheid op artikel 1, op artikel 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 april 1999, op de artikelen 3 en 4, op artikel 6, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 april 1999, en op de artikelen 10, 11, 13 en 14;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 7 juli 2003;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1998 houdende organisatie van het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 2°, worden de woorden « gedachten bijeenbrengen » vervangen door de woorden « reflectie organiseren »;2° in het tweede lid worden de woorden « chef van de generale staf » vervangen door de woorden « directeur-generaal vorming ».

Art. 2.Artikel 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 april 1999, wordt vervangen als volgt : « Het Instituut en zijn commandant ressorteren onder de directeur-generaal vorming. »

Art. 3.Hoofdstuk II van hetzelfde besluit, bestaande uit de artikelen 3 en 4, wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk II. - De organisatie Afdeling I. - Het organiek kader

Art. 3.Het organiek kader van het Instituut omvat, naast zijn commandant : 1° een directie academisch onderwijs bestaande uit : a) een directeur van het academisch onderwijs;b) adjunct-directeurs van het academisch onderwijs;c) een secretariaat;d) de volgende departementen, bestaande uit militaire hoogleraren en uit militaire docenten, onder leiding van een departementschef : - het departement landoperaties; - het departement luchtoperaties; - het departement maritieme operaties; - het departement « joint » operaties; - het departement medische steun; - het departement management en leadership; - het departement veiligheid en defensie; - het departement militaire administrateurs; 2° een defensiestudiecentrum, bestaande uit : a) een directeur;b) een adjunct-directeur;c) onderzoekers;d) een secretariaat;3° een directie administratie en techniek, bestaande uit : a) een directeur;b) een administratief en technisch secretariaat;c) een administratieve groep geleid door een adjunct-directeur;d) een technische groep geleid door een adjunct-directeur;4° een kwaliteitscoördinator.

Art. 4.De commandant van het instituut is een opperofficier. De directeurs bedoeld in artikel 3 en de departementschefs zijn hoofdofficieren, alsmede de adjunct-directeurs van het academisch onderwijs en van het defensiestudiecentrum.

Deze officieren mogen hun functie cumuleren met de functie van hoogleraar of docent.

De directeur van het academisch onderwijs, de directeur van het defensiestudiecentrum en de departementschefs moeten houder zijn van het hogere stafbrevet of het hogere brevet van militair administrateur. Afdeling II. - De adviesorganen

Art. 4bis . De volgende adviesorganen worden ingesteld in het Instituut : 1° het directiecomité;2° de academische raad;3° de vervolmakingsraad;4° een coordinatiecomité per cursus bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1°. Art. 4ter . Het directiecomité wordt voorgezeten door de commandant van het Instituut. In geval van afwezigheid of verhindering wordt het voorzitterschap verzekerd door de directeur met de meeste anciënniteit in de hoogste graad.

Het directiecomité omvat minstens de directeurs bedoeld in artikel 3.

De commandant van het Instituut kan andere leden aanwijzen onder de officieren en de burgerlijke ambtenaren van niveau 1, die tot het organiek kader van het Instituut behoren.

Er moeten evenwel minstens één officier houder van het hogere stafbrevet en één officier houder van het hogere brevet van militair administrateur zetelen in het directiecomité.

Het directiecomité is ermee belast de commandant van het Instituut bij te staan in alle niet-academische materies.

Art. 4quater . § 1. De academische raad wordt voorgezeten door de commandant van het Instituut. In geval van afwezigheid of verhindering wordt het voorzitterschap verzekerd door de directeur van het academisch onderwijs. § 2. De academische raad omvat ten minste : 1° de leden van het directiecomité;2° de chefs van de departementen;3° de cursuscoördinatoren. De commandant van het Instituut kan andere leden aanwijzen onder de officieren en de burgerlijke ambtenaren van niveau 1, die tot het organiek kader van het Instituut behoren. § 3. De academische raad is ermee belast : 1° de commandant van het Instituut bij te staan in alle academische materies, met name de vaststelling van het academisch beleid van het Instituut;2° de werkzaamheden van de vervolmakingsraad voor te bereiden;3° alle door de vervolmakingsraad gestelde vragen te bestuderen.

Art. 4quinquies.§ 1. De vervolmakingsraad wordt voorgezeten door de commandant van het Instituut. In geval van afwezigheid of verhindering wordt het voorzitterschap verzekerd door de directeur van het academisch onderwijs. § 2. De vervolmakingsraad bestaat uit de leden van de academische raad en externe overheden.

Deze externe overheden zijn : 1° de directeur-generaals;2° de onderstafchefs van het algemeen commando;3° de chef van de divisie development centers, van de algemene directie human resources;4° de chef van de divisie beleidsvoorbereiding, van de algemene directie human resources;5° de chef van de sectie vorming van de divisie beleidsvoorbereiding, van de algemene directie human resources;6° de commandanten van de componenten van de interventiemacht. Elke overheid bedoeld in het tweede lid kan zich laten vertegenwoordigen door een afgevaardigde.

Het aantal externe overheden kan niet kleiner zijn dan het aantal leden van de academische raad. § 3. De commandant van het Instituut wijst een secretaris aan.

De secretaris heeft geen stemrecht. § 4. De raad mag iedere, al dan niet tot het Instituut behorende persoon, wiens advies hij wil inwinnen, raadplegen. § 5. De vervolmakingsraad is ermee belast : 1° de eindtermen van de vormingen aan de vormingsraad voor te leggen en de programma's van de vormingen goed te keuren, zodat zij aan de behoeften van de krijgsmacht beantwoorden;2° de gewenste vooruitgang in het onderwijs verstrekt in het Instituut te bevorderen. § 6. De vervolmakingsraad vergadert ten minste tweemaal per jaar na oproeping door zijn voorzitter.

Na afloop van elke vergadering brengt hij verslag uit aan de directeur-generaal vorming.

Art. 4sexies.§ 1. De coördinatiecomités worden voorgezeten door de respectievelijke cursuscoördinatoren. In geval van afwezigheid of verhindering wordt het voorzitterschap verzekerd door de oudste departementsvertegenwoordiger in de hoogste graad.

Het coördinatiecomité van elke cursus bestaat uit de cursuscoördinator van deze cursus en een vertegenwoordiger van elk departement waarvan minstens een lid doceert tijdens deze cursus.

De cursuscoördinatoren van de cursussen bedoeld in artikel 1, eerste lid, 1°, b) tot en met d) , kunnen één of meerdere vertegenwoordigers van de officieren-stagiair uitnodigen om deel te nemen aan de coördinatiecomités van de cursussen die ze volgen. § 2. De coördinatiecomités zijn ermee belast te waken over : 1° de inhoudelijke en vormelijke coherentie van de cursus, op basis van de gestelde eindtermen;2° de cohesie en synergie tussen de inbreng van de verschillende departementen;3° de coherentie van het evaluatieproces met de gestelde eindtermen;4° de organisatie van de cursussen en de coördinatie tussen de verschillende departementen op basis van het cursuscurriculum;5° de organisatie van de evaluatie van de processen en de uitbating van de evaluatieresultaten;6° de overeenstemming van het vormingsconcept, met inbegrip van het evaluatieconcept, met de behoeften van de krijgsmacht en van de officierenstagiair.»

Art. 4.In artikel 6, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 april 1999, worden de woorden « chef van de generale staf » vervangen door de woorden « directeur-generaal vorming ».

Art. 5.In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de woorden « chef van de generale staf » vervangen door de woorden « directeur-generaal human resources ».

Art. 6.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 11.De tijdelijke medewerkers worden aangewezen door de chef of de directeur-generaal van het stafdepartement, de algemene directie, het administratief en technisch secretariaat, de algemene inspectiedienst, de diensten of de territoriale directie van het algemeen commando waartoe zij behoren, op aanvraag van de commandant van het Instituut.

De tijdelijke medewerkers die tot de Koninklijke Militaire School behoren, worden door de commandant van deze school aangewezen, op aanvraag van de commandant van het Instituut. ».

Art. 7.In artikel 13 van hetzelfde besluit worden de woorden « gedachten bijeen te brengen » vervangen door de woorden « reflectie te organiseren ».

Art. 8.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de woorden « chef van de generale staf » vervangen door de woorden « directeur-generaal vorming ».

Art. 9.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 12 augustus 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT

^