gepubliceerd op 24 mei 2004
Koninklijk besluit betreffende de minnelijke schikking bij inbreuken op de wet van 14 mei 2001 tot regeling van de debetrente op zichtrekeningen
12 APRIL 2004. - Koninklijk besluit betreffende de minnelijke schikking bij inbreuken op de wet van 14 mei 2001 tot regeling van de debetrente op zichtrekeningen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, inzonderheid op artikel 84, tweede lid;
Gelet op de wet van 14 mei 2001 tot regeling van de debetrente op zichtrekeningen, inzonderheid op artikel 5;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 juni 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 10 september 2002;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de wet van 14 mei 2001 tot regeling van de debetrente op zichtrekeningen op 1 oktober 2001 in werking is getreden en door de noodzaak dat dit besluit, dat een snelle en doeltreffende bestraffing van de verboden handelingen toelaat, zo spoedig mogelijk zou worden bekendgemaakt, teneinde de volledige doeltreffendheid te waarborgen van de wetgeving tot regeling van de debetrente op zichtrekeningen;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 32.917/1, gegeven op 24 januari 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De processen-verbaal houdende de vaststelling van inbreuken bedoeld bij de artikelen 3 en 4 van de wet van 14 mei 2001 tot regeling van de debetrente op zichtrekeningen en opgemaakt door de ambtenaren aangesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, worden overgezonden aan de directeur-generaal van de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Art. 2.De bedragen die bij wijze van minnelijke schikking in de zin van artikel 5, eerste lid, van dezelfde wet ter betaling worden voorgesteld aan de overtreder, mogen niet lager zijn dan 25 EUR, en niet hoger dan 25.000 EUR. Bij samenloop van verscheidene van deze inbreuken worden de sommen samengeteld waarbij het totale bedrag 100.000 EUR niet mag overschrijden.
Art. 3.Vooraleer het voorstel tot betaling toe te zenden aan de overtreder wordt hem een afschrift van het proces-verbaal waarbij de inbreuk wordt vastgesteld, ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs en dit uiterlijk de dertigste dag na de datum van het proces-verbaal.
Art. 4.Elk voorstel tot betaling wordt, vergezeld van een stortings- of overschrijvingsformulier, binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van het proces-verbaal aan de overtreder toegezonden bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.
Het voorstel vermeldt de termijn waarbinnen de betaling moet worden gedaan. Deze termijn is ten minste acht dagen en ten hoogste drie maanden.
Art. 5.Indien geen voorstel tot betaling wordt gedaan binnen de termijn bepaald in artikel 4, eerste lid, wordt het proces-verbaal uiterlijk bij het verstrijken van die termijn overgezonden aan de procureur des Konings.
Art. 6.Bij niet-betaling binnen de termijn vermeld in het voorstel tot betaling, wordt het proces-verbaal overgezonden aan de procureur des Konings.
Art. 7.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 8.Onze Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 12 april 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN