Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 oktober 2002
gepubliceerd op 29 oktober 2002

Koninklijk besluit met betrekking tot de openbare dienstverplichtingen in de elektriciteitsmarkt

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2002011414
pub.
29/10/2002
prom.
11/10/2002
ELI
eli/besluit/2002/10/11/2002011414/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

11 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit met betrekking tot de openbare dienstverplichtingen in de elektriciteitsmarkt


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat aan Uw handtekening wordt onderworpen heeft als voorwerp de uitvoering van het artikel 21 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (hierna « de wet ») voor wat betreft de openbare dienstverplichtingen op de elektriciteitsmarkt. Artikel 21 geeft de Koning de bevoegdheid om openbare dienstverplichtingen op te leggen aan producenten, tussenpersonen en netbeheerder waarbij richtlijn 96/92/EG van het Europese Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende de gemeenschappelijke regels voor een interne elektriciteitsmarkt wordt omgezet en in het bijzonder artikel 3.

Algemeenheden Dit koninklijk besluit beoogt het vastleggen van openbare dienstverplichtingen, waaraan de ondernemingen actief in de elektriciteitssector onderworpen moeten worden, zowel inzake financiering van maatregelen van sociale aard als inzake de regelmaat en de kwaliteit van de elektriciteitslevering. Het koninklijk besluit legt eveneens de mechanismen en modaliteiten tot financiering van deze openbare dienstverplichtingen vast.

Personen onderworpen aan de openbare dienstverplichtingen voorzien in dit besluit De wet stelt, in haar artikel 21, dat producenten, tussenpersonen en netbeheerder de categorieën van personen zijn die onderworpen kunnen worden aan openbare dienstverplichtingen.

Indien de definitie van netbeheerder en zijn identificatie geen verduidelijking vereisen, gezien deze laatste benoemd wordt overeenkomstig artikel 8 en volgende van de wet, dan eist het begrip van producent en tussenpersoon wel enige verduidelijking.

Wat de producenten betreft, zijn de openbare dienstverplichtingen bepaald in dit besluit in beginsel gericht tot alle elektriciteits-producenten op het Belgisch grondgebied, met inbegrip van elke zelfopwekker, overeenkomstig de definities opgenomen in artikel 1, 1° en 2°, van de wet. Men moet echter aandacht hebben voor het feit dat producenten, evenals de tussenpersonen, onderworpen kunnen zijn aan openbare dienstverplichtingen die verschillen naargelang ze leveren aan een in aanmerking komende afnemer of niet, overeenkomstig de artikelen 18 en 21 van de wet.

De openbare dienstverplichtingen De overgang naar een meer open stelsel met een grotere blootstelling aan marktrisico's, rechtvaardigt het opleggen van openbare dienstverplichtingen door de overheid, onder meer inzake de regelmaat en de kwaliteit van de leveringen, inzake bevoorrading van afnemers die geen in aanmerking komende afnemers zijn of die van een sociaal tarief genieten en inzake de bevordering van hernieuwbare energiebronnen.

Artikel 3 van dit besluit heeft tot doel aan de producenten, tussenpersonen en netbeheerder openbare dienstverplichtingen op te leggen inzake de regelmaat en de kwaliteit van de levering. Deze eisen worden bepaald in coherentie met het koninklijk besluit van 27 juni 2001 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe.

Artikel 4 van dit besluit omvat de openbare dienstverplichtingen inzake het behoud van de veiligheid, van de betrouwbaarheid en efficiëntie van de regelzone, zoals verduidelijkt in artikel 234 van het voornoemde technisch reglement wat betreft de maatregelen die de netbeheerder kan nemen in geval van onbeschikbaarheid van de ondersteunde diensten.

Artikel 5 van dit besluit heeft betrekking op openbare dienstverplichtingen opgelegd aan producenten, tussenpersonen en netbeheerder met betrekking tot de transmissie van hernieuwbare energiebronnen, met naleving van de bepalingen voorzien in het voornoemde technisch reglement. De kosten die voortvloeien uit deze verplichting worden niet gefinancierd door het fonds maar worden opgenomen in de kosten van de netbeheerder en verhaald op de tarieven voor het gebruik van het net.

De financiering van de openbare dienstverplichtingen - algemeen Het koninklijk besluit met betrekking tot de openbare dienstverplichtingen in de electriciteitsmarkt houdt besluiten tot uitvoering in van twee wetten; de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, enerzijds en de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering, anderzijds.

In de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt wordt in art. 21 aan de Koning de mogelijkheid geboden om bij een in Ministerraad overlegd besluit een fonds op te richten dat het geheel of een deel van de reële nettokost van de openbare dienstverplichtingen ten laste kan nemen. In de toelichting die door de destijds bevoegde Minister Poncelet in de Kamer werd verstrekt n.a.v. de indiening van het wetsontwerp, stelt de Minister met betrekking tot de openbare dienstverplichtingen uitdrukkelijk dat in de Belgische context hieronder onder meer de ondersteuning van klanten met ernstige betalingsmoeilijkheden via de OCMW's (nu gefinancierd door middel van de hulpfondsen) kan ressorteren. (Kamer 98/99 1933/10 p. 23.) De Regering heeft inmiddels op 5 april en 20 juli 2000 beslist de financiële middelen voor de Sociale Fondsen (de huidige hulpfondsen) beduidend te verhogen.

Op deze wijze wenst de Regering beter tegemoet te komen aan de ontreddering van de minst bedeelde verbruikers, die niet in staat zijn de betaling van hun energiefactuur na te komen.

Dit wordt vastgelegd in de wet houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering.

In artikel 7 van vernoemde wet staat gestipuleerd dat « De noodzakelijke middelen voor de in artikel 4 en 6 van deze wet bedoelde financiering worden aangerekend op de fondsen voorzien in artikel 21 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (...). » Derhalve krijgt het onderhavige koninklijk besluit een dubbele wettelijke basis.

De financiering van de openbare dienstverplichtingen onderzoek van de artikelen Artikel 6 van dit besluit voert artikel 21 van de wet uit, door het fonds bedoeld in de wet operationeel te maken. Dit fonds wordt in alle onafhankelijkheid beheerd door de commissie op een objectieve, transparante en niet discriminerende wijze, zoals artikel 9 van dit besluit het voorziet.

Het fonds neemt een bedrag van 24.789.352 EUR ten laste voorzien voor de elektriciteitssector en bestemd voor de financiering van de maatregelen voorzien door de wet van 4 september houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering. Voor het jaar 2002 is dit bedrag echter verminderd met 4.634.000 EUR, hetzij het afgehouden bedrag in 2002 voor het spijzen van het Hulpfonds opgericht naar de aanbeveling n° C.C. 90/35 van 10 oktober 1990 van het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas.

Het fonds wordt gefinancierd door een systeem van toeslag per kWh op de tarieven voor de toegang tot het net. Voor het jaar 2002 wordt deze toeslag berekend op basis van de kwh vervoerd in het laatste kwartaal van het jaar t-2 en is verschuldigd voor de kwh verbruikt vanaf 1 oktober 2002 (overeenkomstig artikelen 7, § 3, en 14).

De berekening van de toeslag voorzien in artikel 7 van dit besluit, is gelijklopend met het systeem voorzien in het koninklijk besluit van 18 januari 2001 betreffende het voorlopige systeem tot dekking van de werkingskosten van de commissie. De netbeheerder rekent de toeslag aan zijn afnemers, de netgebruikers. Indien deze afnemers de vervoerde kWh niet zelf verbruiken, dan rekenen zij op hun beurt de toeslag door, enzovoort tot aan de ultieme eindafnemer. Zo wordt de toeslag voorzien in artikel 7 van dit besluit uiteindelijk aan de ultieme eindafnemers aangerekend. De toeslag wordt toegepast in elke fase van facturatie.

De toeslagen berekend voor het financieren van het fonds worden door de netbeheerder op de bankrekening van de commissie gestort volgens de transparante en niet discriminerende modaliteiten voorzien in artikel 9 van dit besluit.

Controle en evaluatie van de openbare dienstverplichtingen Artikel 10 van dit besluit voorziet dat de uitvoering van de openbare dienstverplichtingen geëvalueerd wordt in een jaarlijks verslag, opgesteld, naargelang het geval, door het comité of de commissie, en voorgelegd aan de Minister. De commissie heeft bijkomende mogelijkheden om haar taken te verzekeren betreffende het opstellen van het jaarlijks verslag en het beheer van het fonds.

Strafbepalingen In uitvoering van artikel 30, § 2, van de wet voorziet artikel 11 van dit besluit straffen in geval van inbreuken op de artikelen 4 en 7, § 3, van dit besluit.

Overgangsbepalingen Artikel 12 van dit besluit voorziet een overgangsbepaling inzake de storting van de bedragen geheven door de BTN ten gunste van het fonds.

Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad , behalve artikel 7, dat op 1 oktober 2002 in werking treedt.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, De zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, O. DELEUZE

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de budgettaire svoorstellen 1979-1980 van 8 augustus 1980, hoofdstuk III, afdeling 1;

Gelet op de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en onder meer de artikelen 7, 20, 21, 23 en 30, § 2;

Gelet op de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering;

Gelet op de overeenkomst en de statuten van het controlecomité voor de elektriciteit en het gas van 21 maart 1995, inzonderheid op artikelen 5, a) en 7;

Gelet op het Federaal Plan inzake Duurzame Ontwikkeling 2000-2004 goedgekeurd door de Belgische federale regering op 20 juli 2000;

Gelet op het advies van de commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas, gegeven op 7 september 2001;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 november 2001;

Overwegende dat energie geen consumptiegoed zoals de andere is, dat het verbruik van niet-hernieuwbare energieën moet beperkt worden om ons leefmilieu te beschermen naar de geest van het protocol van Kyoto, dat sociale aansluiting- en leveringsvoorwaarden (onder andere sociale tarieven) geboden moeten worden rekening houdende met het feit dat elektriciteit een goed van eerste levensbehoefte is geworden, noodzakelijk voor de menselijke waardigheid, en tenslotte dat het algemeen economisch belang gevrijwaard moet worden door het garanderen van de zekerheid (ook de bevoorradingszekerheid), de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de elektriciteitslevering;

Overwegende artikel 3.2 van de richtlijn 96/92/EG dat de mogelijkheid voorziet om openbare dienstverplichtingen op te leggen in het algemeen economisch belang, die betrekking hebben op de zekerheid (met inbegrip van de bevoorradingszekerheid), de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de elektriciteitslevering alsmede de bescherming van het milieu;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 8 februari 2002 op het verzoek om advies van de Raad van State binnen een termijn van ten hoogste één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State nr 33.024/1, gegeven op 2 juli 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 19 juli 2002;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op het feit dat de voornoemde wet van 29 april 1999 bedoeld is om de bepalingen van de richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 19 december 1996 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne elektriciteitsmarkt om te zetten in het Belgisch recht; dat de termijn voor de omzetting van deze richtlijn verstreken is op 19 februari 1999; dat de Belgische Regering haar voornemen had uitgedrukt om binnen deze termijn deze richtlijn om te zetten; dat de dringende noodzakelijkheid bijzonder voortvloeit uit de ingebrekestelling van 12 september 2000 van de Europese Commissie wegens nalating van omzetting van voornoemde richtlijn en het met redenen omkleed advies van 1 februari 2001 van de Europese Commissie die de Belgische regering uitnodigde om, binnen de twee maanden, de nationale maatregelen ter uitvoering mee te delen die deze richtlijn omzetten; dat de regering van oordeel is dat elke bijkomende vertraging in de omzetting de concurrentie van de Belgische industrie kan schaden, rekening houdend met de versnelling van het reeds ver gevorderde proces van omzetting van de richtlijn in de andere lidstaten van de Europese Unie en van de noodzaak om zo spoedig mogelijk de operationele regels te bepalen met betrekking tot de verbindingen met de andere lidstaten van de Europese Unie rekening houdende met de groeiende ontwikkeling van deze verbindingen; dat dit besluit bedoeld is om de essentiële verplichtingen met name inzake de kwaliteit en de regelmaat van de elektriciteitsleveringen en van de toegang tot de reserves van vermogen voor het evenwicht van de Belgische regelzone, te bepalen; dat dit besluit bijgevolg zo spoedig mogelijk moet worden genomen teneinde de veiligheid van het elektriciteitsnet en de bevoorradingszekerheid te behouden en de opening van de elektriciteitsmarkt tot de mededinging en de uitwisselingen van elektriciteit, zowel op Belgisch als op Europees niveau, niet te belemmeren;

Gelet op het advies van de Raad van State nr 33.915/1, gegeven op 1 augustus 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en van Onze Staatssecretaris voor Energie, en het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.De definities vervat in artikel 2 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, hierna « de wet » genoemd, zijn van toepassing op dit besluit.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « technisch reglement » : het koninklijk besluit van 27 juni 2001 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe;2° « ondersteunende diensten » : het geheel van diensten, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 4 april 2001 betreffende de algemene tariefstructuur en de basisprincipes en procedures inzake de tarieven en de boekhouding van de beheerder van het nationaal transmissienet voor elektriciteit en opgesomd in artikel 231 van het koninklijk besluit van 27 juni 2001 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe. HOOFDSTUK II. - Openbare dienstverplichtingen inzake de regelmaat en de kwaliteit van elektriciteitsleveringen, inzake de bevoorrading van afnemers alsook inzake de bevordering van hernieuwbare energiebronnen

Art. 3.De openbare dienstverplichtingen inzake de regelmaat en de kwaliteit van elektriciteitsleveringen, die opgelegd worden aan producenten, tussenpersonen en netbeheerder, zijn bepaald door de volgende normen : 1° wat betreft de regelmaat van de elektriciteitsleveringen, de naleving van de volgende minimumnormen : a) Het toegelaten niveau van storingen op het net veroorzaakt door de aansluitingsinstallaties en de installaties van de netgebruikers wordt bepaald door de normen die algemeen worden toegepast in vergelijkbare sectoren op Europees niveau en, onder meer, door de technische rapporten CEI 61000-3-6 en CEI 61000-3-7.b) De netgebruiker stelt alle gepaste middelen in het werk om te vermijden dat de installaties, waarvan hij het beheer heeft, op het net storende verschijnselen veroorzaken die de grenzen bedoeld in punt a), gepreciseerd door de netbeheerder en in het aansluitingscontract tussen deze gebruiker en de netbeheerder, overschrijden.c) De Minister kan, na overleg met de netbeheerder en advies van de marktoperatoren vertegenwoordigd binnen een ad hoc werkgroep zoals voorzien in artikel 406 van het technisch reglement, bijkomende minimale normen vaststellen om de regelmaat van de elektriciteitsleveringen te verzekeren of te verbeteren.Deze normen : - kunnen strengere vereisten omvatten dan de minimale vereisten bepaald in punt a) en worden bepaald door verwijzing naar de best beschikbare praktijken gekend binnen de Europese gemeenschap en/of naar eerdere prestatiesniveaus vastgesteld op de Belgische elektriciteitsmarkt; - kunnen bestemd zijn voor het geheel of categorieën van duidelijk geïdentificeerde producenten en tussenpersonen en/of voor de netbeheerder; - worden geïntegreerd in de aansluitingscontracten bedoeld in punt a); 2° wat betreft de kwaliteit van de elektriciteitsleveringen, de naleving van de volgende minimumnormen : a) De netbeheerder levert aan de netgebruiker een spanning op het aansluitingspunt met een kwaliteit die ten minste voldoet aan de norm EN 50160.b) De norm EN 50160 dient als referentiepunt voor alle spanningsniveaus voorzien in het technisch reglement;c) De Minister kan, na overleg met de netbeheerder en advies van de marktoperatoren vertegenwoordigd binnen een ad hoc werkgroep zoals voorzien in artikel 406 van het technisch reglement, bijkomende minimale normen vaststellen om de kwaliteit van de elektriciteitleveringen te verzekeren of te verbeteren.Deze normen : - kunnen strengere vereisten omvatten dan de minimale vereisten bepaald in punt a) en worden bepaald door verwijzing naar de best beschikbare praktijken gekend binnen de Europese gemeenschap en/of naar eerdere prestatiesniveaus vastgesteld op de Belgische elektriciteitsmarkt. - kunnen bestemd zijn voor het geheel of categorieën van duidelijk geïdentificeerde producenten en tussenpersonen en/of voor de netbeheerder.

Art. 4.§ 1. In het geval dat de netbeheerder veronderstelt of vaststelt dat het onmogelijk wordt om op de beschikbaarheid toe te zien en, in voorkomend geval, één of meerdere van de ondersteunende diensten opgenomen in artikel 231 van het technisch reglement aan een redelijke prijs in werking te stellen, inzonderheid wanneer de primaire, secundaire of tertiaire reserves niet voldoende zijn ten opzichte van de hoeveelheden voorzien in artikel 233 van het technisch reglement, of wanneer de prijsaanbiedingen voor het geheel of een deel van deze diensten duidelijk onredelijk zijn, kan hij tijdelijk in de hierna aangeduide volgorde de volgende handelingen ondernemen : 1° aan de producenten of aan andere netgebruikers die door hem werden aangeduid in de regelzone, de terbeschikkingstelling van één of meerdere van deze diensten aan een billijke prijs opleggen;2° hij bepaalt, in voorkomend geval, op individuele basis en op basis van transparante technische criteria, de hoeveelheid door één of meerdere van deze diensten die producenten of netgebruikers dienen te worden geleverd of ter beschikking te worden gesteld van de netbeheerder in functie van hun bestaande productiemiddelen in de regelzone.De netbeheerder licht de commissie en de Minister in over zijn ondernomen acties. § 2. In het geval dat de Minister, op basis van de informatie van de netbeheerder of na advies van de commissie, vaststelt dat het onmogelijk is om op de beschikbaarheid toe te zien en, in voorkomend geval, één of meerdere ondersteunende diensten waarvan sprake in § 1 aan een redelijke prijs in werking te stellen, in het bijzonder wanneer de primaire, secundaire of tertiaire reserves niet voldoende zijn ten opzichte van de hoeveelheden voorzien in art. 233 van het technisch reglement, of wanneer de prijsaanbiedingen voor het geheel of een deel van deze diensten duidelijk onredelijk zijn, kan de Minister aan de commissie vragen om, in overleg met de netbeheerder, de elementen die aan deze situatie ten gronde liggen of de pistes of aanbevelingen om hieraan te verhelpen vast te stellen.

De commissie onderzoekt met name de mate waarin één of meerdere operatoren aan deze situatie bijdragen.

Op basis van het verslag opgesteld door de commissie binnen een termijn van hoogstens 60 kalenderdagen, kan de Minister aan bepaalde categorieën producenten in de regelzone prijs- en leveringsvoorwaarden opleggen voor het geheel of een deel van deze diensten en/of transparante en niet-discriminerende regels vaststellen om een permanente beschikbaarheid van deze diensten te verzekeren aan de netbeheerder zodat deze kan toezien op de zekerheid, betrouwbaarheid en doeltreffendheid van het net.

Deze maatregelen worden vastgesteld voor een welbepaalde duur en worden minstens jaarlijks geëvalueerd.

Art. 5.De openbare dienstverplichtingen inzake de toepassing van het beleid ter reductie van broeikasgasemissies, die opgelegd worden aan producenten, tussenpersonen en netbeheerder, maken dat : 1° In het onderzoek van de aansluitingsaanvraag van een netgebruiker verleent de netbeheerder in de mate van het mogelijke en rekening houdende met de nodige continuïteit van de voorziening, voorrang aan aansluitingsaanvragen die betrekking hebben op productie-eenheden die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling waarvan het nominale vermogen lager of gelijk is aan 25 MW;2° In afwijking van de bepalingen van artikel 157 van het technisch reglement, genieten productie-eenheden die hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling gebruiken, teneinde bij te dragen aan hun bevordering, van een tolerantiemarge met betrekking tot het evenwicht, geplaatst tussen een maximum en een minimum niveau, dat afhangt van : 1° het soort van productie-eenheid;en 2° de injectie van actief vermogen in het net;en 3° van Pnom van de productie-eenheid en van de plaats. De Minister legt de criteria bepaald in het voorgaande lid vast op voorstel van de netbeheerder.

Elke compensatie van een eventueel onevenwicht buiten het kader van de hierboven bedoelde tolerantiemarge is voor rekening van de betrokken toegangsverantwoordelijke, op basis van een tarief dat aan de voorwaarden in artikel 12 van de wet van 29 april 1999 en haar uitvoeringsbesluiten beantwoordt; 3° de netbeheerder, overeenkomstig het technisch reglement, geeft voorrang, op het transmissienet, aan productie-installaties die hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling gebruiken. HOOFDSTUK III. - De financiering van de openbare dienstverplichtingen Afdeling 1. - Het fonds

Art. 6.Het fonds bedoeld in artikel 21 van de wet, is gefinancierd door een jaarlijks bedrag van 24.789.352 euro voorzien voor de elektriciteitssector en bestemd voor de financiering van de maatregelen voorzien door de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering. Afdeling 2. - Financiering van het gedeelte van het fonds, bedoeld in

artikel 6 van dit besluit

Art. 7.§ 1. De financiering van het bedrag bedoeld in artikel 6 van dit besluit komt tot stand door de heffing van een toeslag per kWh op de tarieven bedoeld in artikel 12 van de wet, behalve op de tarieven betreffende de doorvoer of invoer van elektriciteit. § 2. Voor het jaar 2002, is de toeslag bedoeld in de eerste paragraaf van dit artikel gelijk aan : bedrag bedoeld in artikel 6/hoeveelheid vervoerde kWh De hoeveelheid vervoerde kWh is deze die door de netbeheerder werd gefactureerd in het laatste kwartaal van het jaar t-2 voorafgaand aan het te financieren dienstjaar t. § 3. De toeslag bedoeld in § 1 en § 2 van dit artikel is verschuldigd door elke natuurlijke of rechtspersoon gevestigd op het Belgisch grondgebied die de vervoerde kWh voor eigen gebruik heeft verbruikt, alsook de kWh gedekt door zelfopwekking indien de verbruiker aangesloten is op het Belgisch net. Daartoe factureert degene die het transmissienet beheert, de toeslag aan zijn klanten. Indien zijn klanten de vervoerde kWh niet zelf gebruiken, factureren zij de toeslag door aan hun klanten die de toeslag op hun beurt factureren aan hun klanten totdat de toeslag uiteindelijk gefactureerd wordt aan degene die de kWh voor eigen gebruik verbruikt heeft. De toeslag is opvorderbaar door degene die de toeslag gefactureerd heeft ten aanzien van de bestemmeling van de betrokken factuur. § 4. Voor 2003 en de daaropvolgende jaren, wordt het bedrag bedoeld in artikel 6 voor het jaar 2002 jaarlijks geïndexeerd met als basisindex het indexcijfer van de consumptieprijzen van de eerste maand van het jaar 2002 en de hoeveelheid vervoerde kwh is deze die door de netbeheerder gefactureerd werd in het jaar t-2 voorafgaand aan het te financieren dienstjaar. Afdeling 3. - Beheer van het fonds

Art. 8.Het fonds wordt beheerd door de commissie op objectieve, transparante en niet discriminerende wijze.

Art. 9.§ 1. De toeslag voor de financiering van het fonds bedoeld in artikel 6 van dit besluit moet door de netbeheerder gestort worden op een afzonderlijke bankrekening van de Commissie, 25 % van het jaarlijks te heffen bedrag op 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december van het lopende jaar waarin de geïndexeerde som van 24.789.352 euro dient te worden geheven. Ten laatste op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de toeslag is geheven, deelt de netbeheerder aan de commissie de afrekening van de geheven toeslag mee. § 2. Binnen een termijn van 30 kalenderdagen, verdeelt de commissie de aldus geheven toeslagen met respect van de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering en op basis van een lijst van de begunstigde organismen opgesteld door de Minister voor maatschappelijke integratie. HOOFDSTUK IV. - Controle en evaluatie van de openbare dienstverplichtingen

Art. 10.§ 1. De commissie of het controlecomité, naargelang het geval, controleren en evalueren de uitvoering van de openbare dienstverplichtingen bedoeld in het onderhavige besluit en leggen jaarlijks hun verslag betreffende de controle en de evaluatie van de openbare dienstverplichtingen voor aan de Minister. § 2. De commissie kan in het bijzonder : - inlichtingen inwinnen bij om het even welke bevoegde openbare overheid om zich ervan te verzekeren dat de fondsen op een duidelijk bepaalde, doorzichtige, niet discriminerende en controleerbare manier gebruikt worden; - van elke bevoegde overheid de nodige documenten en inlichtingen opvragen voor het opstellen van het jaarlijkse verslag waarvan sprake in dit artikel. HOOFDSTUK V. - Strafbepalingen

Art. 11.De inbreuken op de bepalingen van artikelen 4 en 7, § 3, van dit besluit worden gestraft met een gevangenisstraf van één tot zes maanden en een boete van vijf tot vijfhonderd euro of enkel één van deze straffen. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding

Art. 12.§ 1. Voor het jaar 2002, wordt 50 % van het bedrag waarvan sprake in artikel 9 gestort door de netbeheerder op 15 november 2002 en wordt 50 % van het bedrag waarvan sprake in artikel 9 gestort door de netbeheerder op 31 december 2002. § 2. Voor het jaar 2002, is een bedrag van 4.634.000 EUR in mindering gebracht van het bedrag voorzien in artikel 6.

Art. 13.Dit besluit treedt, met uitzondering van de artikel 7, in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .

Art. 14.Artikel 7 van dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2002.

Art. 15.Onze Vice-Eerste Minister en Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Energie worden belast, ieder voor wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 oktober 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE

^