Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 maart 2008
gepubliceerd op 14 mei 2008

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juli 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de toekenning van een sectoraal conventioneel brugpensioen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2008012350
pub.
14/05/2008
prom.
11/03/2008
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

11 MAART 2008. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juli 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de toekenning van een sectoraal conventioneel brugpensioen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de steenbakkerij;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juli 2007, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, betreffende de toekenning van een sectoraal conventioneel brugpensioen, met uitzondering van de bepalingen in strijd met artikel 4, § 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 maart 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, J. PIETTE _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staasblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 16 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975.

Bijlage Paritair Comité voor de steenbakkerij Collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juli 2007 Toekenning van een sectoraal conventioneel brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 9 augustus 2007, onder het nummer 84256/CO/114) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de arbeid(st)ers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de steenbakkerij.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is niet van toepassing op de arbeid(st)ers NV Scheerders-Van Kerchove's, Verenigde Fabrieken te Sint-Niklaas, en de arbeid(st)ers die er zijn tewerkgesteld. HOOFDSTUK II. - Rechthebbenden

Art. 2.Hebben recht op een aanvullende vergoeding voor sectoraal conventioneel brugpensioen ten laste van het "Sociaal Fonds voor de baksteenindustrie" onder de voorwaarden bepaald in artikel 3, de arbeid(st)ers verbonden door een arbeidsovereenkomst die worden ontslagen, behalve wegens dringende redenen in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978).

Het "Sociaal Fonds voor de baksteenindustrie" waarborgt in alle gevallen de betaling van de aanvullende vergoeding voor sectoraal conventioneel brugpensioen behalve wanneer de wetgeving op de sluiting van ondernemingen van toepassing is.

Art. 3.1. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, § 2, 4de en 5de lid van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen (Belgisch Staatsblad van 11 december 1992), en onder voorbehoud van eventuele aanpassingen aangebracht aan deze reglementering (leeftijds- en loopbaanvoorwaarden) in het kader van het zogenaamde "Generatiepact", wordt de minimumleeftijd, om te kunnen genieten van deze regeling van aanvullende vergoeding, vastgesteld op 58 jaar voor de arbeid(st)ers. Bovendien dienen de arbeid(st)ers te voldoen aan de voorwaarde dat zij minstens 5 jaar anciënniteit hebben in de in artikel 1 bedoelde ondernemingen. 2. Deze minimumleeftijd om te kunnen genieten van deze regeling van aanvullende vergoeding wordt vastgesteld op 56 jaar voor de arbeid(st)ers die voldoen aan de volgende voorwaarden : a) 33 jaar beroepsloopbaan als loontrekkende;b) 20 jaar ploegenarbeid met nachtprestaties, in uitvoering van hoofdstuk III, afdeling VI, onderafdeling 3 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999);c) 5 jaar anciënniteit in de in artikel 1 bedoelde ondernemingen.3. Indien binnen de Nationale Arbeidsraad (NAR) een voor alle sectoren algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten waarin de minimumleeftijd wordt vastgesteld op 56 jaar op voorwaarde van een beroepsloopbaan van 40 jaar als loontrekkende op de in artikel 1 vermelde ondernemingen en op de arbeid(st)ers die er zijn tewerkgesteld.Om recht te hebben op de aanvullende vergoeding brugpensioen wordt een bijkomende voorwaarde van 10 jaar anciënniteit in de in artikel 1 bedoelde ondernemingen toegevoegd.

Art. 4.In uitvoering van de bepalingen van de artikelen 5 en 6 van de statuten, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 september 1990, gesloten in het Paritair Comité voor de steenbakkerij, houdende de coördinatie van de statuten van het "Sociaal Fonds voor de baksteenindustrie", algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 mei 1991 (Belgisch Staatsblad van 4 oktober 1991), wordt aan de arbeid(st)er bedoeld in de artikelen 2 en 3 een aanvullende vergoeding toegekend ten laste van het fonds, waarvan het bedrag, de wijze van toekenning en van uitkering hierna zijn vastgesteld.

Bovendien worden de bijzondere werkgeversbijdragen opgelegd door de artikelen 268 tot 271 van de programmawet van 22 december 1989 (Belgisch Staatsblad van 30 december 1989) en door artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 9 januari 1991) en door de uitvoeringsbesluiten, ten laste genomen door het fonds. Ook in geval van wijziging van deze regeling van werkgeversbijdragen of in geval van bijkomende werkgeversbijdragen, zullen deze ten laste worden genomen door het fonds (cfr. wet diverse bepalingen).

Art. 5.De in artikel 2 bedoelde aanvullende vergoeding behelst het toekennen van gelijkaardige voordelen als voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974, aan alle arbeid(st)ers die ongewild werkloos worden gesteld en die : - gedurende de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2009 recht verkrijgen op wettelijke werkloosheidsvergoeding voor de arbeid(st)ers die vanaf de leeftijd van 58 jaar van deze vergoeding genieten; - gedurende de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 recht verkrijgen op wettelijke werkloosheidsvergoeding voor de arbeid(st)ers die vanaf de leeftijd van 56 jaar van deze vergoeding genieten, en op de eerste dag die recht geeft op deze vergoeding de leeftijd hebben bereikt zoals aangeduid in artikel 3 hierboven.

Zonder afbreuk te doen aan de vereiste dat de minimumleeftijd, waarvan sprake in artikel 3, moet bereikt zijn tijdens de geldigheidsduur van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, kan de eerste dag die recht geeft op wettelijke werkloosheidsvergoeding zich situeren na 30 juni 2007, voor de arbeid(st)ers die de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt of na 31 december 2006 voor de arbeid(st)ers die de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt, indien dit te wijten is aan de verlenging van de opzegtermijn ingevolge toepassing van de artikelen 38, § 2 en 38bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 6.De in artikel 5 bedoelde arbeid(st)ers hebben, voor zover zij de wettelijke werkloosheidsuitkeringen ontvangen, recht op de aanvullende vergoeding tot op de datum dat zij de leeftijd bereiken waarop zij wettelijk pensioengerechtigd zijn en binnen de voorwaarden zoals door deze pensioenreglementering vastgesteld.

De regeling geldt eveneens voor de arbeid(st)ers die tijdelijk uit het stelsel zouden getreden zijn en die nadien opnieuw van de regeling wensen te genieten, voorzover zij opnieuw de wettelijke werkloosheidsvergoeding ontvangen.

Met toepassing van de artikelen 4bis, 4ter en 4quater van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, zoals gewijzigd door collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17tricies van 19 december 2006, wordt het recht op de aanvullende vergoeding toegekend aan de arbeid(st)ters die ontslagen werden in het kader van deze collectieve arbeidsovereenkomst behouden ten laste van de vorige werkgever, wanneer deze arbeid(st)ers het werk als loontrekkende hervatten bij een andere werkgever dan die welke hen ontslagen heeft en die niet behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen ontslagen heeft.

Het recht op de aanvullende vergoeding toegekend aan de arbeid(st)ers die ontslagen zijn in het kader van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt eveneens behouden ten laste van de vorige werkgever in geval van uitoefening van een zelfstandige hoofdactiviteit, op voorwaarde dat deze activiteit niet uitgeoefend wordt voor rekening van de werkgever die hen ontslagen heeft of voor rekening van een werkgever die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen ontslagen heeft.

De arbeid(st)ers beoogd in dit artikel behouden het recht op de aanvullende vergoeding zodra een einde werd gemaakt aan hun tewerkstelling in het kader van een arbeidsovereenkomst of aan de uitoefening van een zelfstandige hoofdactiviteit. Zij leveren in dit geval aan hun vorige werkgever (in de zin van de eerste paragraaf van dit artikel) het bewijs van hun recht op werkloosheidsuitkeringen.

In het geval beoogd in de vorige paragraaf mogen arbeid(st)ers geen twee of meer aanvullende stelsels cumuleren. Wanneer zij zich in de omstandigheden bevinden om verscheidene aanvullende stelsels te genieten, behouden zij het recht op het stelsel dat toegekend werd door de werkgever die hen ontslagen heeft (in de zin van de eerste paragraaf van dit artikel).

Art. 7.1. Vooraleer over te gaan tot het ontslag voorzien in de artikelen 2, 3 en 5, pleegt de werkgever overleg met de betrokken arbeid(st)ers en wint hij het advies in van de ondernemingsraad, bij ontstentenis daarvan van de syndicale afvaardiging of bij ontstentenis daarvan van de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties.

De betekening van de opzegging geschiedt binnen de zeven kalenderdagen volgend op het tijdens voormeld overleg getroffen gemeenschappelijk besluit.

Op het ogenblik van de betekening van het ontslag, zendt de werkgever aan het sociaal fonds, op een daartoe bestemd formulier, in twee exemplaren, de gegevens die betrekking hebben op het in uitvoering van vorige leden getroffen gemeenschappelijk besluit. 2. Een in de schoot van het "Sociaal Fonds voor de baksteenindustrie", overeenkomstig artikel 15, opgericht toezichtscomité doet uitspraak over de geldigheid van de ingezonden gegevens. De werkgever maakt, na verloop van de opzeggingstermijn, voorzien in artikel 9, het bewijs van volledige werkloosheid over aan de betrokken arbeid(st)ers die dit bewijs aanbieden aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening om de in artikel 10, § 1, 1° voorziene werkloosheidsuitkering te bekomen.

Art. 8.Diegenen die het sectoraal conventioneel brugpensioen genieten worden voor de toepassing van de sociale wetgeving gelijkgesteld met werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten.

Art. 9.Het sectoraal conventioneel brugpensioen gaat in op het einde van de opzeggingstermijn voorzien door de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. HOOFDSTUK III. - Bedrag van de uitkering

Art. 10.§ 1. Het bedrag van het sectoraal conventioneel brugpensioen wordt vastgesteld door samenvoeging van twee delen : 1° het eerste is gelijk aan de werkloosheidsuitkering waarop de arbeid(st)ers aanspraak maken;2° het tweede is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering. § 2. Het netto referentieloon is gelijk aan het bruto maandloon begrensd tot 3 253,42 EUR en verminderd met de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage en de fiscale inhouding.

De grens van 3 253,42 EUR is gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.

De grens wordt op 1 januari van elk jaar door de Nationale Arbeidsraad herzien, rekening houdend met de ontwikkeling van de regelingslonen.

Het brutoloon wordt als volgt bepaald : 1° Het omvat de contractuele premies die rechtstreeks zijn gebonden aan de door de arbeid(st)ers verrichte prestaties waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden gedaan en waarvan de periodiciteit van betaling een maand niet overschrijdt. Het omvat ook de voordelen in natura die aan inhoudingen voor sociale zekerheid zijn onderworpen.

Daarentegen worden de premies of vergoedingen die als tegenwaarde van werkelijke kosten worden verleend, niet in aanmerking genomen. 2° Voor de per maand betaalde arbeid(st)ers wordt het loon verdiend in de referentiemaand, bepaald in 6° van deze paragraaf, als brutoloon beschouwd.3° Voor de arbeid(st)ers die niet per maand worden betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon. Het normale uurloon wordt bekomen door het loon van de normale arbeidsprestaties van de in 6° van deze paragraaf bepaalde referentiemaand te delen door het aantal normale arbeidsuren die tijdens deze periode werden verricht. Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren dat is bepaald bij de wekelijkse arbeidsregeling van de arbeid(st)ers. Dat product, vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon. 4° Het brutoloon van arbeid(st)ers die gedurende de ganse referentiemaand niet hebben gewerkt, wordt berekend alsof ze aanwezig waren geweest op alle arbeidsdagen die in de beschouwde maand vallen. Indien arbeid(st)ers krachtens de bepalingen van hun arbeidsovereenkomst slechts gedurende een gedeelte van de referentiemaand moeten werken en zij al die tijd niet hebben gewerkt, wordt hun brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen, dat in hun arbeidsovereenkomst is vastgesteld. 5° Het brutoloon van arbeid(st)ers die tijdens een bepaalde periode voorafgaand aan het brugpensioen hebben genoten van tijdskrediet of loopbaanonderbreking, zal worden geactualiseerd met de loonaanpassingen in gevolge de stijging van het indexcijfer en de conventionele loonsverhogingen die er in die periode hebben plaatsgehad en berekend op basis van voltijdse tewerkstelling.6° Het door de arbeid(st)ers verdiende brutoloon, ongeacht of zij per maand of op een andere wijze worden betaald, wordt vermeerderd met een twaalfde van het totaal van de contractuele premies en van de veranderlijke bezoldigingen waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt en door hen in de loop van de twaalf maanden die aan het ontslag voorafgaan afzonderlijk werden ontvangen.7° Tijdens het in artikel 7, punt 1 bedoeld overleg wordt tevens bij gemeenschappelijk besluit bepaald met welke referentiemaand rekening moet worden gehouden. Indien geen referentiemaand is vastgesteld, wordt de kalendermaand, die de datum van het ontslag voorafgaat, in aanmerking genomen. 8° Het netto referentieloon wordt tot de hogere euro afgerond. § 3. Het bedrag van de uitgekeerde aanvullende vergoeding voor sectoraal conventioneel brugpensioen voorzien in § 1, 2° wordt gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten die van toepassing zijn inzake werkloosheidsuitkeringen.

Het bedrag van deze vergoedingen wordt daarenboven elk jaar op 1 januari door de Nationale Arbeidsraad herzien, in functie van de ontwikkeling van de regelingslonen.

Voor de arbeid(st)ers die in de loop van het jaar tot de regeling toetreden, wordt de aanpassing op grond van het verloop van de regelingslonen verricht, rekening houdend met het ogenblik van het jaar waarop zij in het stelsel treden; elk kwartaal wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanpassing. HOOFDSTUK IV. - Uitkeringsmodaliteiten

Art. 11.De aanvullende vergoeding van het sectoraal conventioneel brugpensioen wordt uitgekeerd aan de gerechtigde in de loop van de maand volgend op de maand, waarop hij recht heeft op de werkloosheidsuitkering voorzien in artikel 10, § 1, 1°.

De uitkering geschiedt op voorlegging van een document waaruit blijkt dat de betrokkene het eerste gedeelte bedoeld in artikel 10, § 1, 1° heeft ontvangen.

Art. 12.Het sectoraal conventioneel brugpensioen mag niet met andere vergoedingen of toelagen voortvloeiend uit de stopzetting van de bedrijvigheid, verleend krachtens wettelijke, conventionele of reglementaire bepalingen, worden gecumuleerd, met uitzondering van de afscheidspremie aan georganiseerde arbeid(st)ers.

Het sectoraal conventioneel brugpensioen mag gecumuleerd worden met de sluitingsvergoeding voorzien bij de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen (Belgisch Staatsblad van 2 juli 1966). HOOFDSTUK V. - Verplichtingen van de werkgever

Art. 13.De werkgever is gehouden de arbeid(st)ers te vervangen overeenkomstig artikel 4 van het koninklijk besluit van 16 november 1990 tot aanwijzing van de categorieën van werknemers voor wie het "Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers" tussenkomst in de betaling van de aanvullende vergoeding verschuldigd aan ontslagen bejaarde werknemers en artikel 4 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen.

De vervanging dient plaats te hebben binnen de periode die zich uitstrekt van de eerste dag van de vierde maand die de maand voorafgaat waarin het sectoraal conventioneel brugpensioen van de vervangen werknemer een aanvang neemt, tot de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand gedurende dewelke het sectoraal conventioneel brugpensioen een aanvang neemt.

Art. 14.De werkgever heeft de verplichting de in dienst genomen werkloze in dienst te houden gedurende de eerste zesendertig maanden die volgen op zijn indienstneming of hem te vervangen door één, of in voorkomend geval, meerdere volledige werklozen die uitkeringen genieten voor alle dagen van de week, en die niet in de onderneming gewerkt hebben gedurende de zes maanden die hun indiensttreding voorafgaan, behalve wanneer de gedurende deze periode uitgeoefende arbeid verricht werd in een van de functies bedoeld in paragraaf 4 van het artikel 4 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen. HOOFDSTUK VI. - Toezicht

Art. 15.In de schoot van het "Sociaal Fonds voor de Baksteenindustrie" wordt een toezichtscomité opgericht, waarvan de leden door de raad van bestuur van het fonds worden aangeduid.

Dit toezichtscomité heeft tot taak : 1° uitspraak te doen overeenkomstig artikel 7, § 2 over de ingediende gegevens;2° te waken over de vervanging van de sectoraal conventioneel bruggepensioneerden, voorzien in de artikelen 13 en 14;3° uitspraak te doen over uitzonderlijke gevallen;4° verslag uit te brengen aan de raad van bestuur van het fonds over de uitvoering van deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK VII. - Geldigheid

Art. 16.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 2007 en treedt buiten werking op 1 juli 2009, behalve de bepalingen van artikel 3.2 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2007 en buiten werking treden op 31 december 2008.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 11 maart 2008.

De Minister van Werk, J. PIETTE

^