gepubliceerd op 29 juni 2002
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
11 JUNI 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzonderheid op artikel 30, §§ 2 en 3, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001;
Gelet op de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen, inzonderheid op artikel 25quinquies , §§ 2 en 3, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 242, § 2;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering voor loontrekkenden, gegeven op 19 december 2001;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 februari 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 26 maart 2002;
Gelet op het advies 33.245/1 van de Raad van State, gegeven op 23 mei 2002;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Werkgelegenheid;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In titel III, hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt een afdeling IXbis ingevoegd, luidende : « Afdeling IXbis - Over het vaderschapsverlof Art. 223bis . § 1. De werknemer, als bedoeld in artikel 86, § 1, 1° a) , van de gecoördineerde wet, met uitzondering van de werknemer die een vergoeding geniet wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst, als bedoeld in voormeld artikel, heeft recht op een uitkering gedurende de laatste zeven dagen van het vaderschapsverlof, bedoeld in artikel 30, § 2 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in artikel 25quinquies, § 2 van de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen.
De in het vorige lid bedoelde uitkering wordt toegekend voor de dagen van vaderschapsverlof die samenvallen met dagen tijdens dewelke de werknemer normaal gewerkt zou hebben, volgens zijn arbeidsregeling.
Het uitkeringspercentage wordt vastgesteld op 82 % van het gederfde loon, vastgesteld in een verordening, genomen tot uitvoering van artikel 80, 5° van de gecoördineerde wet. Het maximumbedrag ten belope waarvan dit loon in aanmerking wordt genomen, is het bedrag vastgesteld krachtens artikel 87, eerste lid van de gecoördineerde wet. § 2. De uitkering voor vaderschapsverlof wordt toegekend onder dezelfde voorwaarden als deze, vastgesteld voor de toekenning van de moederschapsuitkering. § 3. De werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor vaderschapsverlof bedoeld in § 1, moet hiertoe een aanvraag indienen bij de verzekeringsinstelling waarbij hij is aangesloten. Bij die aanvraag moet een uittreksel van de geboorteakte van het kind worden gevoegd.
Bij ontvangst van de aanvraag bezorgt de verzekeringsinstelling de gerechtigde een inlichtingsblad, in voorkomend geval, een verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering, overeenkomstig de modellen die door het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen zijn vastgesteld.
Op het einde van het vaderschapsverlof stuurt de gerechtigde het inlichtingsblad terug aan zijn verzekeringsinstelling evenals, in voorkomend geval, de verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering, beiden naar behoren ingevuld en ondertekend. § 4. De dagen gedekt door een uitkering toegekend tijdens het vaderschapsverlof, worden gelijkgesteld met arbeidsdagen voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit. »
Art. 2.In titel III, hoofdstuk III van hetzelfde koninklijk besluit, wordt een afdeling IXter ingevoegd, luidende : « Afdeling IXter - Over het adoptieverlof Art. 223ter . § 1. De werknemer, als bedoeld in artikel 86, § 1, 1° a) , van de gecoördineerde wet, met uitzondering van de werknemer die een vergoeding geniet wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in voormeld artikel, heeft recht op een uitkering gedurende de zeven laatste dagen van het adoptieverlof, bedoeld in artikel 30, § 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in artikel 25quinquies , § 3 van de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen.
De in het vorige lid bedoelde uitkering wordt toegekend voor de dagen van adoptieverlof die samenvallen met dagen tijdens dewelke de werknemer normaal gewerkt zou hebben, volgens zijn arbeidsregeling.
Het uitkeringspercentage wordt vastgesteld op 82 % van het gederfde loon, vastgesteld in een verordening, genomen tot uitvoering van artikel 80, 5° van de gecoördineerde wet. Het maximumbedrag ten belope waarvan dit loon in aanmerking wordt genomen, is het bedrag vastgesteld krachtens artikel 87, eerste lid van de gecoördineerde wet. § 2. De uitkering voor adoptieverlof wordt toegekend onder dezelfde voorwaarden als deze, vastgesteld voor de toekenning van de moederschapsuitkering. § 3. De werknemer die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor adoptieverlof bedoeld in § 1, moet hiertoe een aanvraag indienen bij de verzekeringsinstelling waarbij hij is aangesloten. Opdat die aanvraag in aanmerking kan worden genomen, moet het kind deel uitmaken van het gezin van de werknemer. Dit bewijs volgt uit de informatie, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5° van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of bij gebrek daaraan, uit een document dat de inschrijving van het kind aantoont in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heeft, als deel uitmakend van zijn gezin.
Bij ontvangst van de aanvraag bezorgt de verzekeringsinstelling de gerechtigde een inlichtingsblad, in voorkomend geval, een verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering, overeenkomstig de modellen die door het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen zijn vastgesteld.
Op het einde van het adoptieverlof stuurt de gerechtigde het inlichtingsblad terug aan zijn verzekeringsinstelling evenals, in voorkomend geval, de verklaring betreffende de in het kader van de sector uitkeringen gestelde voorwaarden van verzekering, beiden naar behoren ingevuld en ondertekend. § 4. De dagen gedekt door een uitkering toegekend tijdens het adoptieverlof, worden gelijkgesteld met arbeidsdagen voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit. »
Art. 3.Artikel 242, § 2 van hetzelfde koninklijk besluit, wordt aangevuld met het volgende lid: « De deeltijds werknemer met behoud van rechten, bedoeld in artikel 131bis van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, kan tijdens de tijdvakken van vaderschaps- en adoptieverlof, bedoeld in de artikelen 223bis en 223ter , waarover hij het recht op de inkomensgarantie-uitkering behoudt, enkel aanspraak maken op een uitkering berekend op het loon voortvloeiend uit zijn activiteit. »
Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2002.
Art. 5.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 juni 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX