gepubliceerd op 14 augustus 2001
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1965 houdende toekenning van presentiegelden aan de voorzitter, leden, plaatsvervangende leden en deskundigen van de Raad voor het Verbruik
11 JUNI 2001. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1965 houdende toekenning van presentiegelden aan de voorzitter, leden, plaatsvervangende leden en deskundigen van de Raad voor het Verbruik
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit van 20 februari 1964 tot instelling van een Raad voor het Verbruik, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 juli 1964, 27 maart 1969, 30 november 1973, 18 juli 1983, 6 april 1984, 28 juni 1985, 9 december 1992 en 23 januari 1997 ;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 april 1965 houdende toekenning van presentiegelden aan de voorzitter, leden, plaatsvervangende leden en deskundigen van de Raad voor het Verbruik, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 april 1970 en 9 oktober 1985 ;
Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 juni 1998 en 14 december 1999 ;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 8 februari 2001 ;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 22 december 2000 ;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 april 1965 houdende toekenning van presentiegelden aan de voorzitter, leden, plaatsvervangende leden en deskundigen van de Raad voor het Verbruik, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 april 1970 en 9 oktober 1985, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 1.Aan de voorzitter, ondervoorzitter, leden, plaatsvervangende leden en deskundigen van de raad die geen lid zijn van het rijkspersoneel in de zin bepaald door het koninklijk van 2 oktober 1937 houdende statuut van het rijkspersoneel, wordt, per vergadering die minstens twee en een half uur duurt, een presentiegeld toegekend waarvan het bedrag vastgesteld is als volgt : - 123,95 EUR aan de voorzitter, - 74,37 EUR aan de ondervoorzitters, en - 12,39 EUR aan de leden, plaatsvervangende leden en deskundigen.
Voor de periode tussen de inwerkingtreding van dit besluit en 31 december 2001 zijn de bedragen « 5 000 BEF », « 3 000 BEF » en « 500 BEF » van toepassing in plaats van de bedragen « 123,95 EUR », « 74,37 EUR » en « 12,39 EUR », vermeld in het vorige lid. »
Art. 2.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 2.§ 1. Aan de voorzitter, ondervoorzitter, leden, plaatsvervangende leden en deskundigen die hun hoofdactiviteit hebben buiten de Brusselse agglomeratie, worden de reiskosten terugbetaald die zij werkelijk hebben gedragen. § 2. De terugbetaling van de reiskosten gebeurt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. De leden van de raad hebben de toelating om hun eigen voertuig te gebruiken om zich naar de plaats te begeven waar de vergadering wordt gehouden.
Voor de terugbetaling van de reiskosten worden de buitenstaanders gelijkgesteld met ambtenaren met een graad die in de rangen 15 tot 17 is ingedeeld. »
Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.
Art. 4.Onze Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 juni 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Ch. PICQUE