Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 januari 2013
gepubliceerd op 16 april 2013

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 oktober 2011, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de rook-, pruim- en snuiftabakondernemingen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2012207201
pub.
16/04/2013
prom.
11/01/2013
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

11 JANUARI 2013. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 oktober 2011, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de rook-, pruim- en snuiftabakondernemingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 25 oktober 2011, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de rook-, pruim- en snuiftabakondernemingen.

Art. 2.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 januari 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het tabaksbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 25 oktober 2011 Vaststelling van de arbeidsdvoorwaarden in de rook-, pruim- en snuiftabak ondernemingen (Overeenkomst geregistreerd op 17 november 2011 onder het nummer 106903/CO/133) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers van de ondernemingen die hoofdzakelijk rook-, pruim- en snuiftabak vervaardigen en onder het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf ressorteren.

Onder "werknemers" wordt verstaan : de arbeiders en de arbeidsters. HOOFDSTUK II. - Beroepsclassificatie

Art. 2.Vanaf 1 januari 1989 worden de functies als volgt in drie categorieën ingedeeld : Categorie I : - alle taken die niet in de andere categorieën voorkomen; - het wegen aan snelle pakketteermachines (minimum zestig toeren per minuut); - het pletten en afkoelen.

Categorie II : - werken van zware goederenbehandeling, dit wil zeggen die een aanhoudende middelmatige of een onderbroken zware lichamelijke inspanning vereisen; - het aanvochten met de hand.

Categorie III : - het bedienen van vooraanvochtings- en aanvochtings-, klopsaus-, mengel- en kerfmachines; - het spinnen, spinnen-afleggen, persen en het maken van de saus; - het bedienen van roost- en slijpmachines. HOOFDSTUK III. - Lonen, premies en vergoedingen A. Minimum uurlonen

Art. 3.§ 1. Voor een arbeidsweek van 37 u. 30 m. bedragen de minimum uurlonen van de werknemers op 1 oktober 2011 :

Catégories

Salaires horaires minimums

Categorieën

Minimum uurlonen

I

11,4855

I

11,4855

II

12,0265

II

12,0265

III

12,1990

III

12,1990


Deze bedragen stemmen overeen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers van het vierde kwartaal 2011, zijnde 116,36. § 2. Vanaf 1 april 1989 wordt de wekelijkse arbeidsduur, te berekenen op jaarbasis van 38 uren op 37 u. 30 m. gebracht. De toepassingsmodaliteiten van de arbeidstijdverkorting worden geregeld in het vlak van de ondernemingen, rekening houdende met de bedrijfseconomische imperatieven.

B. Toevallige en tijdelijke overplaatsingen

Art. 4.Als een werknemer, ten gevolge van toevallige omstandigheden buiten zijn wil, tijdelijk een taak van een lagere categorie verricht, behoudt hij het loon dat voor de categorie waartoe hij behoort is bepaald. HOOFDSTUK IV. - Tewerkstelling A. Bestaanszekerheid

Art. 5.De werkgever neemt alle mogelijke maatregelen om werkloosheid te vermijden. Indien, na discussie met de ondernemingsraad of, bij ontstentenis hiervan, met de syndicale afvaardiging, werkloosheid onvermijdelijk blijkt, voert de werkgever een systeem van tewerkstelling met beurtregeling in.

De werknemers die ten minste zes maanden anciënniteit in de onderneming tellen op het ogenblik dat zij werkloos worden gesteld in de zin van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, hebben recht op een bestaanszekerheidsuitkering die op 1 juli 2011 8,5 EUR bedraagt per werkloosheidsdag.

Per 1 januari 2012 bedraagt deze bestaanszekerheidsvergoeding 9 EUR per werkloosheidsdag.

Vanaf 1 januari 2013 zal deze bestaanszekerheidsvergoeding gekoppeld worden aan de evolutie van de prijsindex.

Art. 6.De betaling van de bestaanszekerheidsuitkering bedoeld in artikel 6 is rechtstreeks verschuldigd door de werkgever en geschiedt op de gewone betaaldag van de lonen in de onderneming.

Art. 7.Worden van het recht op uitkeringen uitgesloten : a) De werknemers die in een afdeling van de onderneming werken die tijdelijk of gedeeltelijk wordt stilgelegd en die weigeren gedurende deze werkloosheidsperiode in een andere afdeling een behoorlijke taak te aanvaarden;b) de werknemers die, gedurende de maand die aan de werkloosheid voorafgaat één of meer dagen afwezig waren zonder toestemming of rechtvaardiging. B. Afscheidspremie

Art. 8.Na afloop van de wettelijke opzeggingsperiode heeft de wegens gebrek aan werk ontslagen werkman, bij wijze van afscheidsuitkering, recht op bijkomende bestaanszekerheidsuitkeringen waarvan het bedrag is vastgesteld bij artikel 6, en dit, gedurende een periode waarvan de duur wordt bepaald naar verhouding van het aantal ononderbroken en volledige jaren dienst in de onderneming, te weten : - 40 dagen voor de werknemers met tenminste 2 jaren dienst; - 50 dagen voor de werknemers met tenminste 3 jaren dienst; - 100 dagen voor de werknemers met tenminste 5 jaren dienst; - 150 dagen voor de werknemers met tenminste 10 jaren dienst; - 175 dagen voor de werknemers met tenminste 11 jaren dienst; - 200 dagen voor de werknemers met tenminste 12 jaren dienst; - 225 dagen voor de werknemers met tenminste 13 jaren dienst; - 250 dagen voor de werknemers met tenminste 14 jaren dienst; - 275 dagen voor de werknemers met tenminste 15 jaren dienst.

Werknemers die wegens gebrek aan werk ontslagen worden hebben recht op het saldo van de afscheidspremie die hen wordt toegekend na afloop van de opzeggingstermijn.

Art. 9.De in artikel 9 bedoelde bijkomende uitkeringen zijn niet verschuldigd : - ingeval de werkman weigert een andere behoorlijke taak in de onderneming te aanvaarden; - indien de betrokken werknemers recht hebben op uitkeringen ingevolge de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten betreffende de sluiting van de ondernemingen.

Art. 10.De meer gunstige voorwaarden van toepassing in de ondernemingen, blijven behouden.

C. Deeltijdarbeid

Art. 11.Verzoeken tot vrijwillige deeltijdarbeid op basis van minstens 50 pct. en voor zover één voltijdse arbeidspost volledig kan worden bezet, positief benaderd worden, rekening houdende met de bedrijfseconomische en organisatorische imperatieven.

D. Uitzendarbeid - aanbeveling sedert 1 januari 2011

Art. 12.Vanaf 1 januari 1997 kan, naast de vervanging van vaste werknemers, naast het zorgen voor de uitvoering van een uitzonderlijk werk, de werkgever tevens beroep doen op uitzendkrachten bij tijdelijke vermeerdering van het werk, mits eerbieding van de wettelijke bepalingen ter zake op ondernemingsvlak.

Art. 13.De sociale partners stellen vast dat uitzendarbeid tot een hogere loonkost leidt voor de ondernemingen.

De sociale partners stellen ook vast dat uitzendkrachten geen enkele werkzekerheid hebben.

Om die redenen doen de sociale partners de aanbeveling tot overleg inzake uitzendarbeid tussen de ondernemingen en hun syndicale delegatie. Dit overleg dient op regelmatige basis plaats te hebben. De doelstelling van dit overleg is een verdere uitwerking van regels die uitzendarbeid tot een minimum moeten beperken.

E. Europese ondernemingsraad - Aanbeveling sinds 1 januari 1999

Art. 14.Het dienstencentrum onderkent het belang van informatie ter zake aan alle werknemers.

De werkgever wordt dan ook aanbevolen deze doorstroming van informatie te bewerkstelligen via de voor de onderneming meest geëigende weg.

Daarenboven is ieder lid van de Europese ondernemingsraad ertoe gerechtigd de lokale ondernemingsraad te raadplegen en te informeren.

F. Stressbeleid in de ondernemingen - aanbeveling sinds 1 januari 1999

Art. 15.In het raam van het voorkomingsbeleid te voeren door de werkgever met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers, voorzien bij artikel 28bis van het Algemeen reglement voor de Arbeidsbescherming teneinde problemen van collectieve aard te wijten onder meer aan de toegepaste technieken, de arbeidsorganisatie en/ of- omstandigheden, evenals de invloed van omgevingsfactoren op het werk te voorkomen of te verhelpen, wordt aan de werkgevers aanbevolen een inventaris op te maken in samenwerking met de arbeidsgeneesheer van de risico's die stressveroorzakend kunnen werken.

Op basis van die inventaris kan een analyse van de werksituatie worden opgemaakt met het oog op een evaluatie van die risico's.

Hiertoe kan de werkgever onder meer overgaan tot een bevraging van de werknemers.

Eenmaal de problemen van collectieve aard geïdentificeerd, en na advies van de arbeidsgeneeskundige dienst en de dienst voor preventie en bescherming kunnen passende maatregelen, waar nodig, worden genomen.

Indien de werkgever tot een dergelijk stressvoorkomingsbeleid overgaat zoals aanbevolen, zullen de betrokken werknemers naar vermogen, hun medewerking hieraan verlenen. HOOFDSTUK V. - Vorming Dit hoofdstuk is gesloten, vanaf het jaar 2007, uit de wet van 27 december 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021363 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) type wet prom. 27/12/2006 pub. 28/12/2006 numac 2006021365 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten houdende diverse bepalingen en van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2011-2012 (Belgisch Staatsblad van 7 februari 2011) en van de wet van 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de Regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord (1) - Hoofdstuk VIII, artikel 56 (Belgisch Staatsblad van 28 april 2011).

A. Permanente vorming

Art. 16.Vanaf 1 januari 2007 zal de sector in zijn geheel en per onderneming 0,30 pct. van de loonmassa besteden aan de vorming van de werknemers, rekening houdende met de effectieve noden van de ondernemingen.

Verslag over de besteding van de 0,30 pct. wordt overgemaakt aan het "Sociaal Fonds van de tabakverwerkende industrie" uiterlijk op 30 juni van het daarop volgende jaar.

Het fonds staat in voor het beheer, de controle en de evaluatie van de besteding.

Zo het fonds vaststelt dat minder dan 0,30 pct. van de loonmassa binnen de sector werd besteed ten gunste van de vorming van de werknemers, zal de raad van bestuur van het fonds het verschil besteden na beslissing binnen de raad over de bestemming ervan.

B. Recht op individuele vorming

Art. 17.§ 1. Elke individuele werknemer heeft recht op minstens één betaalde vormingsdag per jaar.

Deze vormingsinspanning wordt op ondernemingsniveau verhoogd met 10 pct. in 2011 en nog eens met 10 pct. in 2012.

Deze bijkomende inspanningen worden op ondernemingsniveau gecollectiviseerd voor de groep arbeiders. § 2.In grotere bedrijven bestaat de mogelijkheid om intern en in overleg met de ondernemingsraad of bij gebrek met de syndicale afvaardiging andere toepassingsmodaliteiten te bepalen waarbij gestreefd wordt naar een meerwaarde voor werknemer en werkgever.

Bij dit overleg kan op verzoek van de ondernemingsraad of bij gebrek van de syndicale afvaardiging een externe expert worden betrokken.

Indien in het kader van dit overleg geen overeenstemming wordt bereikt, zijn de bepalingen voorzien in § 1 van dit artikel van toepassing. HOOFDSTUK VI. - Kwaliteitscommissie

Art. 18.Een kwaliteitscommissie is ingericht voor onbepaalde duur, paritair samengesteld uit werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van de vakbondsorganisaties binnen de tabakssector.

De commissie staat in voor de redactie van een verslag omtrent de resultaten van de uitvoering en de opvolging van de kwalitatieve aspecten voorzien in de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten. HOOFDSTUK VII. - Anciënniteitsverlof

Art. 19.§ 1. Vanaf 1 januari 2011 is het anciënniteitsverlof vastgesteld op : 1 dag verlof voor 4 tot en met 8 dienstjaren; 2 dagen verlof voor 9 tot en met 13 dienstjaren; 3 dagen verlof voor 14 tot en met 17 dienstjaren; 4 dagen verlof voor 18 tot en met 21 dienstjaren; 5 dagen verlof voor 22 tot en met 25 dienstjaren; 6 dagen verlof voor 26 tot en met 29 dienstjaren; 7 dagen verlof voor 30 tot en met 33 dienstjaren; 8 dagen verlof voor 34 tot en met 37 dienstjaren; 9 dagen verlof voor 38 dienstjaren of meer.

De betaling van de anciënniteitsverlofdagen gebeurt volgens de wettelijke bepalingen inzake de wettelijke feestdagen.

Het recht op anciënniteitsverlof is verworven in het kalenderjaar waarin de anciënniteit wordt bereikt. § 2. Het anciënniteitsverlof wordt proportioneel toegepast volgens de arbeidstijd waarin de werknemer is tewerkgesteld op datum van opname van het anciënniteitsverlof : dit houdt in : - dat bij een deeltijdse betrekking het verlof wordt toegepast op basis van het arbeidsregime van deze deeltijdse betrekking en - dat bij opnieuw overschakelen naar een voltijdse betrekking dit verlof opnieuw wordt toegepast volgens het arbeidsregime van de voltijdse betrekking. § 3. Bij opeenvolgende contracten van bepaalde duur waaronder interim-arbeid, waarbij de onderbreking tussen twee overeenkomsten niet meer dan één maand bedraagt, is de anciënniteit verworven vanaf de eerste indiensttreding. HOOFDSTUK VIII. - Carenzdag

Art. 20.De carenzdag voorzien bij artikel 52 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, is afgeschaft en valt ten laste van de werkgever. HOOFDSTUK IX. - Koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 21.De minimum uurlonen en effectief betaalde lonen,alsmede de bestaanszekerheidsuitkeringen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 oktober 2011 betreffende de koppeling van de lonen en de bestaanszekerheidsuitkeringen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen die gesloten is in het Nationaal Paritair Comité voor het tabaksbedrijf. HOOFDSTUK X. - Bijzondere bepaling

Art. 22.Deze collectieve arbeidsovereenkomst sluit iedere eis met financiële weerslag op vlak van de onderneming uit en verbindt de betrokken partijen tot het waarborgen van de sociale vrede. HOOFDSTUK XI. - Duurtijd

Art. 23.De collectieve arbeidsovereenkomst van 9 oktober 2009, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen die rook-, pruim- en snuiftabak vervaardigen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 30 juli 2010 (Belgisch Staatsblad van 12 oktober 2010) wordt vervangen.

Art. 24.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2011 en is gesloten voor onbepaalde duur, met uitzondering van de artikelen 11 tot en met 15 die ophouden van kracht te zijn op 31 december 2012 doch stilzwijgend kunnen worden verlengd na voornoemde datum van 31 december 2012.

Ieder der contracterende partijen kan deze overeenkomst opzeggen, mits een opzeggingstermijn van 3 maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het tabakbedrijf en aan elk der contracterende partijen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 11 januari 2013.

De Minister van Werk, Mevr. M. DE CONINCK

^