gepubliceerd op 22 februari 2006
Koninklijk besluit tot bepaling van de financiële gegevens die in de prospectus, bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet dienen vermeld te worden
11 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit tot bepaling van de financiële gegevens die in de prospectus, bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet dienen vermeld te worden
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben aan de handtekening van uwe Majesteit voor te leggen vloeit voort uit de wijzigingen aangebracht door artikel 5, 3°, van de wet van 24 maart 2003 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet aan artikel 5 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet (hierna genoemd « wet »). Het stelt de vermeldingen vast die moeten voorkomen in de prospectus bedoeld in het nieuwe artikel 5, § 3, van de wet.
Deze prospectus vervangt het informatieve financiële luik van het vroegere kredietaanbod. De nieuwe wettelijke bepalingen en de voorbereidende parlementaire werkzaamheden duiden op de wil van de wetgever om aan de consument volledige financiële informatie te verstrekken over alle aangeboden kredietvormen.
Het ontwerp werd aangepast aan alle opmerkingen van de Raad van State.
Artikel 1 van het ontwerp is geïnspireerd op gelijkaardige bepalingen vervat in artikel 12 van het koninklijk besluit van 5 februari 1993 houdende diverse bepalingen tot uitvoering van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, genomen in uitvoering van artikel 47, § 2, van deze wet. Er dient ook verwezen te worden naar sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, in het bijzonder naar de artikelen 1 (definities) en 7 (representatief voorbeeld).
Artikel 1, § 1, 1°, van het ontwerp van besluit voorziet dat de prospectus een aantal persoonsgegevens moet vermelden van zowel kredietgever als kredietbemiddelaar.
Artikel 5, § 3, tweede lid, van de wet, voorziet evenwel niet uitdrukkelijk in nadere regelen met betrekking tot de vermelding van de identiteit van degenen die een prospectus ter beschikking stellen van de consumenten. Maar het zou absurd zijn geen vermelding met betrekking tot dit onderwerp te voorzien : hoe zou de consument anders financiële producten kunnen vergelijken zonder te weten van wie deze prospectus zou uitgaan ? Artikel 5, § 3, eerste lid, van de wet, voorziet daarentegen dat zowel de kredietgever als de kredietbemiddelaar een prospectus moeten ter beschikking stellen van de consument. Verder kan uit de bewoordingen « Onverminderd de toepassing van de voorgaande paragrafen en van de artikelen 6 en 6bis » ook afgeleid worden dat de wetgever de prospectus beschouwt als een vorm van reclame in de zin van artikel 1, 7°, van de wet. Artikel 5, § 1, 1°, dat de verplichte vermeldingen voorziet die in elke publiciteit moeten voorkomen, verplicht uitdrukkelijk de vermelding van de identiteit, het adres en de hoedanigheid van de adverteerder, die zowel de kredietgever als de kredietbemiddelaar kan zijn. Tenslotte moet, overeenkomstig artikel 63, § 1, van de wet, elke kredietbemiddelaar, zowel in zijn reclame als in de documenten, bestemd voor het cliënteel, de consument op de hoogte brengen van zijn hoedanigheid van kredietbemiddelaar, alsook van de aard en de draagwijdte van zijn bevoegdheden.
De vermelding in de prospectus zelf van de gegevens van de kredietgever, en desgevallend, van de kredietbemiddelaar, beantwoordt derhalve niet enkel aan een duidelijke behoefte om informatie, maar is ook wettelijk gerechtvaardigd.
Artikel 1, § 1, 2° en 3°, vermeldt het begrip « type van kredietovereenkomst ». De bedoeling van de wetgever bij artikel 5, § 3, van de wet, was om aan de consument financiële gegevens te verstrekken die hem zouden toelaten de « op de markt toepasselijke rentevoeten beter te vergelijken ». Om deze vergelijking mogelijk te maken zullen deze gegevens moeten medegedeeld worden in functie van de financiële constructie die achter een bepaalde kredietovereenkomst steekt.
Als we bijvoorbeeld het begrip « kredietopening » bekijken dan kan dit in de praktijk betrekking hebben op zowel een voorschot in rekening-courant, een revolving credit, een debetstand op zichtrekening, een kredietlijn, enz. Verder kan er een onderscheid gemaakt worden tussen kredietopeningen van bepaalde of onbepaalde duur, kredietopeningen die enkel koopkracht of ook geld of een ander betaalmiddel ter beschikking stellen, kredietopeningen met kapitaalsaflossing of zonder, met een minimale of bijzondere betalingsregeling, kredietopeningen die al dan niet kredietopnemingen toelaten met behulp van een betaal- of kredietkaart, enz.
Zelfs indien voor eenzelfde kredietbedrag en eenzelfde debetrente, dezelfde forfaitaire kosten worden aangerekend, kan het jaarlijkse kostenpercentage verschillend zijn, bijvoorbeeld ingevolge verschillende terugbetalingsmodaliteiten. En andersom, eenzelfde jaarlijks kostenpercentage kan overeenkomen met verschillende financiële constructies die niet noodzakelijk eenzelfde weerslag hebben op de terugbetalingsmogelijkheden van de consument, zoals bijvoorbeeld in het geval van een « ballooncontract » versus de klassieke kredietovereenkomsten van verkoop en lening op afbetaling of de financieringshuur (« open end lease ») of nog de kredietopening met de verplichting van loutere terugbetaling van interesten tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst.
Een ander voorbeeld is de lening op afbetaling met vaste kapitaalsdelging versus de klassieke lening op afbetaling met variabele kapitaalaflossing binnen vaste mensualiteiten.
Tenslotte komen er iedere dag nieuwe kredietovereenkomsten op de markt met bijzondere financiële constructies die moeilijk te catalogeren vallen binnen de opdeling gemaakt door de wetgever in 1991 en die zoals bij sommige overbruggingskredieten soms als « sui generis » moeten bestempeld worden.
De wetgever heeft bij de wet van 24 maart 2003 niet uitdrukkelijk omschreven hoe en in welke mate al deze uiteenlopende financiële constructies afzonderlijk kunnen of moeten aangeduid worden.
In de wet van 12 juni 1991 wordt er een onderscheid gemaakt tussen de bijzondere « kredietvormen », bedoeld in artikel 5, § 1, 2°, van de wet, en het « type van krediet » (of in het Nederlands soms vertaald door de « soort van krediet »), bedoeld in de artikelen 3, § 3, 11, 2°, 21, § 1 en 22, § 1, van de wet. Er wordt voorgesteld om in dit ontwerp van besluit, en dus onder meer in artikel 1, § 1, 2° te spreken van « type van kredietovereenkomst » als aanduiding van de uiteenlopende financiële constructies, zoals hierboven aangegeven.
Zoals opgemerkt door de Raad voor het Verbruik kan het bij een groot aanbod van uiteenlopende types van kredietovereenkomsten praktischer zijn dat de te verstrekken informatie vervat wordt in afzonderlijke prospectussen. In dat geval dient de ene prospectus wel uitdrukkelijk te verwijzen naar de andere, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 2°, van het ontwerp van besluit.
Het gebruik van een representatief voorbeeld bij het jaarlijkse kostenpercentage wordt geregeld door artikel 7 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet. Bij de klassieke afbetalingsverrichtingen, zullen er doorgaans geen veronderstellingen nodig zijn omdat alle berekeningselementen reeds gekend zijn en vermeld moeten staan in de prospectus, met name een in principe onmiddellijk beschikbaar kredietbedrag en een betalingsregeling met behulp van periodieke stortingen. Bij de kredietopeningen dienen sowieso één of meerdere hypotheses te worden gebruikt inzake onmiddellijke opneming, variabiliteit van de debetrentevoet, enz. Een voorbeeld met opgave van de gehanteerde veronderstellingen zal dus noodzakelijk zijn.
Een prospectus kan echter niet alles voorzien. Er werd derhalve geopteerd om per type van kredietovereenkomst één pragmatisch cijfervoorbeeld uit te werken dat representatief zou zijn voor de portefeuille van de kredietgever of, desgevallend, van de kredietbemiddelaar. Een volledig uitgewerkt voorbeeld volstaat per type, de vrees uitgedrukt door de Raad voor het Verbruik om alle mogelijke percentages uit te werken per type is dan ook ongegrond en de suggestie om prijsmarges te vermelden heeft vanuit dit oogpunt geen zin, wel integendeel, het zou kunnen leiden tot desinformatie.
Vanuit pragmatisch oogpunt volstaat het ook om bijvoorbeeld bij de aanduiding van de betalingsregeling van een kredietovereenkomst met vaste kapitaalsdelging (en derhalve met degressieve termijnbetalingen) het aantal termijnbetalingen alsook het bedrag van de eerste drie termijnbetalingen en de laatste te vermelden met een aanduiding hoe de overige termijnbetalingen berekend en samengesteld worden, meer bepaald, met mededeling dat elke termijnbetaling bestaat uit hetzelfde kapitaalgedeelte x en een afnemend interestgedeelte berekend op basis van het verschuldigd blijvend saldo, veeleer dan bv. bij een kredietovereenkomst met een looptijd van 20 jaar alle 240 termijnbetalingen op te geven.
Opdat de consument niet voor verrassingen komt te staan met betrekking tot een hoger jaarlijks kostenpercentage wordt er daarentegen in artikel 1, § 1, 5°, van dit ontwerp van besluit melding gemaakt van de mogelijkheid om een aangepast cijfervoorbeeld te bekomen.
Overeenkomstig artikel 11, 1°, van de wet, is de kredietgever of de kredietbemiddelaar immers gehouden om ter aanvulling van de prospectus aan de consument een aangepast cijfervoorbeeld te geven wil hij de consument op een juiste en volledige manier alle noodzakelijke informatie verschaffen in verband met de beoogde kredietovereenkomst.
De bijzondere of beperkende voorwaarden bedoeld in artikel 1, § 1, 8°, van het ontwerp van besluit, hebben betrekking op de verplichtingen waaraan de consument is onderworpen wil hij daadwerkelijk kunnen beschikken over het krediet en genieten van de financiële voorwaarden opgenomen in de prospectus, bijvoorbeeld de verplichting om zich omnium te verzekeren voor de gefinancierde wagen bij een willekeurige verzekeraar, de verplichting om facturen voor te leggen alvorens krediet te kunnen opnemen, de verplichting om de gevraagde zekerheden ook daadwerkelijk ter beschikking te stellen, enz.
De kosten gevraagd door de kredietgever, die niet in het jaarlijkse kostenpercentage begrepen zijn, bedoeld in artikel 1, § 1, 10°, van het ontwerp van besluit, hebben betrekking op alle kosten die, met toepassing van de artikelen 2, §§ 2 en 3, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, niet vervat zitten in de totale kosten van het krediet.
De artikelen 2 en 3 behoeven geen bijzondere commentaar.
We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedwaardige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
ADVIES 39.236/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 6 oktober 2005 door de Minister van Economie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot bepaling van de financiële gegevens die in de prospectus, bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet dienen vermeld te worden", heeft op 25 oktober 2005 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt er in essentie toe om de financiële gegevens te bepalen die dienen te worden vermeld in de prospectus, bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.In deze prospectus moeten de kredietgever en de kredietbemiddelaar aan de consument inlichtingen ter beschikking stellen onder de vorm van financiële gegevens met betrekking tot de aangeboden kredietovereenkomsten, waaronder het bedrag en de looptijd van het krediet, het jaarlijkse kostenpercentage, in voorkomend geval de debetrentevoet en de terugkerende en niet-terugkerende kosten, en de betalingsregeling. 2. Rechtsgrond voor artikel 1 van het ontwerp wordt geboden door artikel 5, § 3, tweede lid, van de voornoemde wet van 12 juni 1991 dat de Koning opdraagt om de financiële gegevens te bepalen die in de betrokken prospectus dienen te worden vermeld (1).(1) Artikel 63, § 1, van de wet van 12 juni 1991 bepaalt dat elke kredietbemiddelaar de consument op de hoogte moet brengen van zijn hoedanigheid van kredietbemiddelaar, alsook van de aard en de draagwijdte van zijn bevoegdheden, zowel in zijn reclame als in de documenten bestemd voor het cliënteel, maar strekt de ontworpen regeling niet tot rechtsgrond, ook niet voor wat in artikel 1, § 1, 1°, van het ontwerp ten aanzien van de kredietbemiddelaar wordt bepaald. Artikel 2 van het ontwerp vindt rechtsgrond in artikel 6, 1, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, naar luid waarvan de Koning, voor de producten en diensten of categorieën van producten en diensten die Hij aanwijst, bijzondere regels kan stellen inzake de prijsaanduiding en de aankondigingen van de prijsverminderingen en prijsvergelijkingen.
Onderzoek van de tekst Aanhef 1. Rekening houdende met wat is opgemerkt omtrent de rechtsgrond van het ontwerp, redigere men het eerste lid van de aanhef als volgt : « Gelet op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, inzonderheid op artikel 5, § 3, ingevoegd bij de wet van 24 maart 2003;». 2. Uit de aan de Raad van State, afdeling wetgeving, meegedeelde documenten blijkt dat de Raad voor het Verbruik op 30 juni 2004 heeft geadviseerd over de ontworpen regeling.Op het einde van het derde lid van de aanhef van het ontwerp vervange men derhalve de datum van "24 mei 2004" door die van "30 juni 2004". 3. Men late het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar het advies van de Raad van State aanvangen als volgt : « Gelet op advies 39.236/1 van de Raad van State, gegeven op 25 oktober 2005, met toepassing van...; ».
Artikel 1 1. In de Franse tekst van artikel 1, § 1, 2°, van het ontwerp moet worden geschreven : « Si selon le type de contrat de crédit,... » in plaats van « Si selon le type de crédit,... » . Tevens valt op te merken dat, in tegenstelling tot wat in de Nederlandse tekst het geval is, in de Franse tekst niet wordt bepaald dat de verwijzing naar de overige prospectussen "uitdrukkelijk" dient te gebeuren. 2. In artikel 1, § 1, 7°, van het ontwerp, stemmen de woorden "regelen gesteld in en krachtens artikel 9 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet", in de Nederlandse tekst, niet volledig overeen met de woorden "règles fixées par l'article 9 de la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire", in de Franse tekst.De redactie van de beide teksten zou op dat punt meer eenvormig moeten worden gemaakt. 3. Ter wille van de leesbaarheid schrijve men in artikel 1, § 2, van het ontwerp "gegevens bedoeld in § 1, 3° tot 6°, en 11°,". Artikel 2 1. In de inleidende zin van artikel 2 van het ontwerp moet melding worden gemaakt van het wijzigende koninklijk besluit van 11 december 2001 en niet van het koninklijk besluit van 22 december 2001.2. Duidelijkheidshalve kan worden overwogen om de ontworpen bepaling onder artikel 2 van het ontwerp te redigeren als volgt : « Eén of meer prospectussen, verplicht gesteld bij artikel 5, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, zijn beschikbaar ». De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;
J. Baert en W. Van Vaerenbergh, staatsraden;
A. Spruyt en M. Rigaux, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. G. Verberckmoes, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur-wnd. afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer M. Van Damme.
De griffier, G. Verberckmoes.
De voorzitter, M. Van Damme.
11 JANUARI 2006. - Koninklijk besluit tot bepaling van de financiële gegevens die in de prospectus, bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet dienen vermeld te worden ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, inzonderheid op artikel 5, § 3, ingevoegd bij de wet van 24 maart 2003;
Gelet op de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, inzonderheid op de artikel 6, 1;
Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 30 juni 2004;
Gelet op advies 39.236/1 van de Raad van State, gegeven op 25 oktober 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie en Onze Minister van Consumentenzaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.§ 1. De prospectus, bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, moet minstens de volgende gegevens bevatten : 1° de naam, voornaam of de vennootschapsnaam, de woonplaats of de maatschappelijke zetel en het ondernemingsnummer van de kredietgever en van, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar;2° een beschrijving van de aangeboden types kredietovereenkomsten. Indien er naargelang het type van kredietovereenkomst meerdere prospectussen worden aangeboden dient iedere prospectus uitdrukkelijk te verwijzen naar de overige prospectussen; 3° voor ieder type kredietovereenkomst : a) het kredietbedrag en de looptijd;b) de betalingsregeling;c) een cijfervoorbeeld opgemaakt aan de hand van een kredietbedrag, looptijd, kredietopnemings- en betalingsregeling die representatief zijn voor het aanbod van de kredietgever.Dit voorbeeld moet het toepasselijke jaarlijkse kostenpercentage vermelden, alle berekeningselementen en, desgevallend, de gehanteerde veronderstellingen; 4° voor ieder type kredietopening : de debetrentevoet of, desgevallend, de verschillende debetrentevoeten toepasselijk in functie van de opgenomen bedragen, evenals de terugkerende en niet-terugkerende kosten;5° een ondubbelzinnige, leesbare en goed zichtbare verwittiging dat het jaarlijkse kostenpercentage kan verschillen naargelang het kredietbedrag, de looptijd van de kredietovereenkomst, de kredietopnemingsregeling of de betalingsregeling, evenals toelichtingen die aanduiden hoe de consument een aangepast cijfervoorbeeld kan bekomen;6° in voorkomend geval, voor ieder type kredietovereenkomst, de verschillende jaarlijkse kostenpercentages die bij voorkeur worden toegepast, alsook de toekenningsvoorwaarden;7° in voorkomend geval, de voorwaarden en modaliteiten van verandering van het jaarlijkse kostenpercentage en de gebruikte referte-indexen, overeenkomstig de regelen gesteld bij artikel 9 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;8° de bijzondere of beperkende voorwaarden waaraan de kredietovereenkomst onderworpen kan zijn, onder meer inzake de voorwaarden tot kredietopneming;9° de precieze aard van de zekerheden die door de kredietgever gewoonlijk worden geëist;10° in voorkomend geval, de kosten gevraagd door de kredietgever, die niet in het jaarlijkse kostenpercentage begrepen zijn;11° de datum vanaf wanneer de prospectus van toepassing is. § 2. De gegevens bedoeld in § 1, 3° tot 6°, en 11°, mogen afzonderlijk bij de prospectus worden gevoegd op voorwaarde dat die bijvoeging gedagtekend is en vermeld wordt in de prospectus zelf.
Art. 2.In de bijlage bij het koninklijk besluit van 23 maart 1995 betreffende de prijsaanduiding van homogene financiële diensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1998, 10 oktober 2000, 13 juli 2001 en 11 december 2001 worden de bepalingen onder « VII Consumentenkrediet » vervangen door de volgende bepalingen : « Eén of meer prospectussen, verplicht gesteld bij artikel 5, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, zijn beschikbaar. »
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 4.Onze Minister bevoegd voor Economie en Onze Minister bevoegd voor Consumentenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 januari 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE