gepubliceerd op 17 september 2020
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen
10 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, heeft tot doel de regels vast te stellen voor de verdeling van het globaal budget voor het Rijk voor de financiering van de werkingskosten van de ziekenhuizen voor het jaar 2020, gedefinieerd door het koninklijk besluit van 17 december 2019.
Dit is het geval voor de verdeling van het budget van 4,8 miljoen euro komende uit de taks shift die gebruikt moet worden om een deel van de kosten van de pensioenlasten van het statutair personeel ten laste van de ziekenhuizen te dekken. De federale raad voor ziekenhuisvoorzieningen (FRZV) heeft in zijn advies van 30 januari 2020 de aandacht gevestigd op zijn advies van 13 december 2018 waar hij uitsprak om het beschikbare budget te verdelen op basis van de reële responsabiliseringslasten van elk betrokken ziekenhuis. Deze wens neemt een consequente aanpassing met zich mee van de wetgeving en benodigd het verkrijgen van informatie gevalideerd door een ander kanaal dan dewelke voorzien werd want de RSZ beschikt niet over deze informatie. Dit advies werd dus niet gevolgd door een juridisch effect op 1 juli 2019 want de regering bevond zich in lopende zaken. Wat nog steeds het geval is in 2020. In hetzelfde advies deelt de FRZV ook een onenigheid tussen zijn leden mee met betrekking tot de toewijzing van het budget van de taks shift. Sommigen zijn van mening dat het budget volledig zou moeten worden toegevoegd aan de maatregel die een deel van de bijdragelasten en de responsabiliseringslasten (artikel 73, § 4 van het bovengenoemde besluit) financieel dekt. Anderen zijn van mening dat het budget volledig zou moeten toegevoegd worden aan de maatregel die een deel van de responsabiliseringslasten financieel dekt (artikel 73, § 5 van het bovengenoemde besluit). Omwille van pragmatische wordt het budget in twee gedeeld tussen de twee maatregelen.
Ten gevolge van de vernietiging door de Raad van State van het artikel 1, paragraaf 1, 4° van het koninklijk besluit van 30 augustus 2016, werden de berekeningsmodaliteiten met betrekking tot de financiering van het spoedpersoneel in het onderdeel B2 aangepast om de wetgeving te hernemen die voorging aan dewelke werd vernietigd.
Ten gevolge van een veroordeling van de Belgische Staat door een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Luik op 13 maart 2019, moeten de ziekenhuizen die beschikken over erkende bedden onder index G en/of index Sp in combinatie met bedden erkend onder index A, T en K aanzien worden als algemene ziekenhuizen. Verschillende artikels van het besluit dienden daartoe gecorrigeerd te worden.
Ten gevolge van de vernietiging door de Raad van State van de artikels 2 en 4 van het koninklijk besluit van 6 september 2016, is er geen wettelijke basis meer voor de financiering van het elektronisch patiëntendossier. Om de ziekenhuizen de financiering niet te ontnemen die nodig is voor de continuïteit van het volledig invoeren van dit patiëntendossier, worden de beschikbare budgetten zonder voorwaarde verdeeld onder de algemene ziekenhuizen en de psychiatrische ziekenhuizen op een eenvoudige manier en volgens het advies van de FRZV van 23 april 2020. Nieuwe verdelingsmodaliteiten zullen voorzien worden voor 2021.
Ten gevolge van de COVID-19 pandemie, werden de niet dringende consultaties in het ziekenhuis uitgesteld. Dit heeft een impact gehad op de medisch begeleide voortplanting. Het RIZIV heeft dus een verlenging van de maximale leeftijd voorzien van 6 maanden om een terugbetaling te krijgen voor de specialiteiten die gebruikt worden in het kader van de medisch begeleide voortplanting. Aangezien de laboratoriumkosten gelinkt aan de cycli forfaitair gedekt worden door het BFM van de ziekenhuizen, wordt deze verhoging eveneens voorzien in het besluit. Het einde van de verhoging wordt eveneens voorzien.
Het wordt ook voorzien dat als een situatie, beschreven in artikel 101 van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen (catastrofe, ramp, epidemie of pandemie) met zich meebrengt dat het onmogelijk is om het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen te berekenen, het laatste budget van financiële middelen dat berekend zou moeten worden van toepassing blijft. Na de wijziging van bovengenoemd artikel 101 wordt artikel 15 van het besluit, dat voorziet in de forfaitaire dekking van verschillende lasten in onderdeel B4, aangevuld met een lid dat voorziet in de dekking van de in bovengenoemd artikel 101 bedoelde kosten. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State over het feit dat voormeld artikel 101 de Koning niet de mogelijkheid biedt om een beroep te doen op overeenkomsten met ziekenhuizen, is het ontwerpartikel bovendien ingetrokken.
Om te eindigen werden er verschillende technische correcties aangebracht aan het besluit en zijn bijlagen.
Het ontwerpbesluit dat voor advies aan de Raad van State is voorgelegd, is naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen aangepast.
Wat de opmerking over de inwerkingtreding met terugwerkende kracht van bepaalde artikelen betreft, wordt deze verklaard door het feit dat bepaalde maatregelen gunstig zijn voor ziekenhuizen, zoals in het geval van de artikelen 6, 8 tot en met 13 en 16, die een verschil in behandeling tussen algemene ziekenhuizen opheffen door extra financiering toe te kennen aan bepaalde algemene ziekenhuizen, zoals in het geval van artikel 7, dat een budget toekent aan ziekenhuizen voor de verdere invoering van een elektronisch patiënten dossier, wat betreft artikel 14, dat een aanvullend budget aan ziekenhuizen toekent zonder de wijze van toewijzing te wijzigen, wat betreft de artikelen 14 en 20, die de forfaitaire subsidie voor de dekking van de laboratoriumkosten van de reproductieve geneeskunde met zes maanden verlengt om deze in overeenstemming te brengen met de financiering van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, en wat betreft artikel 18, dat standaardtijden vaststelt voor nomenclatuurcodes die tot nu toe niet in de berekening werden opgenomen. Al deze maatregelen zijn dus gunstig voor ziekenhuizen en kunnen dus met terugwerkende kracht worden toegepast.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, M. DE BLOCK
RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving Advies 67.742/1/V van 14 augustus 2020 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen' Op 7 juli 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie verzocht binnen een termijn van dertig dagen, van rechtswege verlengd tot 21 augustus 2020,(*) een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen'.
Het ontwerp is door de eerste vakantiekamer onderzocht op 11 augustus 2020. De kamer was samengesteld uit Jan CLEMENT, staatsraad, voorzitter, Jeroen VAN NIEUWENHOVE en Pierre BARRA, staatsraden, Jan VELAERS, assessor, en Annemie GOOSSENS, griffier. Het verslag is uitgebracht door Tim CORTHAUT, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix VAN DAMME, kamervoozitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 14 augustus 2020. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET ONTWERP 2. Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot de wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 `betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen'. 2.1. In de eerste plaats worden een aantal maatregelen genomen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie.
Artikel 1 van het ontwerp strekt tot het invoeren van de mogelijkheid om, als het door rampen en pandemieën onmogelijk wordt om een budget van financiële middelen te berekenen, het budget van de vorige periode te gebruiken. Daartoe wordt artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 aangevuld.
De artikelen 14 en 20 van het ontwerp strekken ertoe om de financiering van de ziekenhuizen aan te passen aan de tijdelijke verhoging van de maximumleeftijd voor vruchtbaarheidsbehandelingen, die door de coronamaatregelen mogelijk vertraging hebben opgelopen.
Daartoe worden artikel 74bis en bijlage 15, 2°, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 gewijzigd.
Artikel 15 van het ontwerp strekt tot de vervanging van 74septies van het koninklijk besluit van 25 april 2002 en voorziet in de mogelijkheid voor de minister bevoegd voor de volksgezondheid (hierna: minister) om in het kader van rampen, catastrofen, epidemieën of pandemieën als bedoeld bij artikel 101 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 `op de ziekenhuizen en de andere verzorgingsinrichtingen' (hierna: de ziekenhuiswet) rechtstreeks overeenkomsten te sluiten met de ziekenhuizen over specifieke thema's. 2.2. Ten tweede worden een aantal bepalingen die bepaalde gespecialiseerde niet-psychiatrische ziekenhuizen uitsluiten van dezelfde steun als algemene ziekenhuizen aangepast om die ongelijkheid op te heffen. Daartoe worden de artikelen 56, § 2, 63bis, eerste lid, 63ter, eerste lid, 63quater, eerste lid, 63quinquies, eerste lid, 63septies, eerste lid, en 75, § 8, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 gewijzigd (artikelen 5, 7, 8, 9, 10, 11 en 16 van het ontwerp). Bovendien wordt artikel 61 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 vervangen, naar aanleiding van de vernietiging door de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van een vervanging1 van die bepaling2 (artikel 6 van het ontwerp).3 De bij dat artikel horende bijlagen 19, 19bis, 19ter en 19quater worden opgeheven (artikel 22 van het ontwerp). 2.3. Ten derde wordt de financiering van bepaalde onderdelen inhoudelijk gewijzigd.
Enerzijds wordt de financiering van het personeel van de spoeddiensten in artikel 46 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 aangepast (artikel 3, 3° en 4°, van het ontwerp). Er wordt rekening gehouden met een gedeeltelijke vernietiging van een eerdere wijziging van die bepaling4 door de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State,5 door terug te keren naar de vorige regeling.
Anderzijds wordt artikel 73 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 aangepast (artikel 13 van het ontwerp) om de beschikbare budgetten voor de pensioenlasten (ontworpen artikel 73, § 4, vierde lid) en de responsabiliseringsbijdragen voor de pensioenen (ontworpen artikel 73, § 5, vierde lid) van de statutaire personeelsleden op te trekken. 2.4. Ten vierde worden een aantal bijlagen gewijzigd of vervangen. De bijlagen 3 en 3bis worden vervangen door een enkele bijlage 3 met de vaststelling van een gemiddelde ligduur per diagnosegroep en de berekening van een aantal verantwoorde bedden (artikel 17 van het ontwerp). De lijst in bijlage 9 met de tijden voor het stellen van bepaalde nomenclatuurhandelingen wordt aangevuld (artikel 18 van het ontwerp). 2.5. Ten slotte worden doorheen het koninklijk besluit van 25 april 2002 en de bijlagen ervan een aantal eerdere foutjes rechtgezet, achterhaalde bepalingen aangepast en wetgevingstechnische aanpassingen doorgevoerd (artikelen 2, 3, 1° en 2°, 4, 12, 19 en 21 van het ontwerp). 2.6. Overeenkomstig artikel 23 heeft het te nemen besluit uitwerking met ingang van 1 juli 2020, met uitzondering van de artikelen 4, 13, 19 en 21, die in werking treden op (lees: uitwerking hebben met ingang van) 1 januari 2020 en de artikelen 14, 15 en 20, die in werking treden op (lees: uitwerking hebben met ingang van) 1 maart 2020.
RECHTSGROND 3.1. Het ontworpen besluit vindt in beginsel rechtsgrond in artikel 105, § 1, van de ziekenhuiswet. 3.2. Dat is echter niet het geval voor artikel 15 van het ontworpen besluit, dat de minister machtigt om in het kader van rampen, catastrofen, epidemieën of pandemieën als bedoeld bij artikel 101 van de ziekenhuiswet rechtstreeks overeenkomsten te sluiten met de ziekenhuizen over specifieke thema's. Er wordt niet nader bepaald op welke kosten voor de dienstverlening die overeenkomsten precies betrekking kunnen hebben, in welke mate en op welke wijze die kosten worden gedekt en welke voorwaarden daarvoor worden gehanteerd.
Het gebruik van overeenkomsten met ziekenhuizen is weliswaar denkbaar binnen de rechtsgrond van artikel 105, § 1, van de ziekenhuiswet, maar enkel voor het concretiseren van elementen die eerst door de Koning zijn geregeld in het koninklijk besluit van 25 april 20026 en niet om die elementen voor het eerst in die overeenkomsten aan bod te laten komen. Een dergelijke subdelegatie van de regelgevende bevoegdheid die de Koning put uit de voormelde rechtsgrondbepaling, aan een overeenkomst tussen een minister en een of meer ziekenhuizen is niet mogelijk.
Artikel 15 van het ontworpen besluit kan dan ook slechts doorgang vinden indien de hoofdlijnen van de vergoeding van de kosten bedoeld in artikel 101 van de ziekenhuiswet eerst in de ontworpen bepaling worden geregeld. De concretisering van die hoofdlijnen kan vervolgens worden overgelaten aan de voormelde overeenkomsten. Gezien de inhoudelijke beleidsopties die bij het uitwerken van een dergelijke bepaling nog moeten worden genomen, moet de herwerkte tekst opnieuw om advies aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State worden voorgelegd.
VORMVEREISTEN 4. Gelet op hetgeen in opmerking 3.2 is uiteengezet met betrekking tot artikel 15 van het ontworpen besluit, moet ook een voorbehoud worden gemaakt wat betreft de verenigbaarheid ervan met de staatssteunregeling. Aangezien geen duidelijkheid bestaat over de vraag of de beoogde dekking van kosten in het kader van rampen, catastrofen, epidemieën of pandemieën wel kunnen worden ingepast in een vrijstellingsregeling, zoals het DAEB-vrijstellingsbesluit7, valt niet uit te sluiten dat die ontworpen bepaling moet worden aangemeld als staatssteun bij de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Artikel 3 5. De bij artikel 3, 3°, van het ontwerp te vervangen woorden zijn gebaseerd op de tekstversie van artikel 46, § 3, tweede lid, 1°, van het koninklijk besluit van 25 april 2002, zoals dat werd vervangen bij artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 30 augustus 2016 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen'.Die tekstversie is echter uit de rechtsorde verdwenen door de vernietiging van die wijzigingsbepaling bij arrest nr. 247.680 van 29 mei 2020 van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zodat voor de redactie van de huidige wijzigingsbepaling moet worden uitgegaan van de tekstversie van voor die vernietigde wijzigingsbepaling8. Overigens zou het eenvoudiger en transparanter zijn om het hele artikel 46, § 3, tweede lid, 1°, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 opnieuw te vervangen door de door de stellers van het ontwerp beoogde tekst.
Artikel 12 6. Bij het verwijzen naar technische normen is het net van belang om de correcte versie van die normen te identificeren.De vervanging van de verwijzing naar "3MT APR DRG Classification System, Version 31.0, Definitions Manual" in het ontworpen artikel 65, 2°, tweede lid, tweede streepje, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 (artikel 12 van het ontwerp) door "3MT APR DRG Classification System, Definitions Manual, versie zoals deze op het ogenblik van de berekening gekend is", is een stap achteruit in de rechtszekerheid en de kenbaarheid van de normen. Bovendien komt dit neer op een delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de opstellers van die "Definitions Manual", aangezien de Koning zich niet meer een bepaalde versie ervan eigen maakt door naar het precieze versienummer te verwijzen.
Daar komt nog bij dat de berekening van het budget op verschillende tijdstippen gebeurt, met verrekeningen die nog jaren later plaatsvinden, zodat het risico niet denkbeeldig is dat bij die latere berekeningen versies worden gebruikt die niet overeenstemden met de versie die gold tijdens het betrokken dienstjaar of dat er betwistingen ontstaan over de toepasselijke versie. Bij gebrek aan een officiële publicatie van die "Definitions Manual" zal immers moeilijk te achterhalen zijn vanaf wanneer een nieuwe versie geldt.
Artikel 14 7. Het is blijkbaar de bedoeling van de stellers van het ontwerp om met artikel 14 van het ontwerp de in artikel 74bis, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 vermelde maximumleeftijd met 6 maanden te verlengen, maar in de huidige tekst wordt de maximumleeftijd van 42 jaar vermeld, zodat niet goed valt in te zien waarom die dan wordt verhoogd van 42 jaar naar 43 jaar en 6 maanden. Uit artikel 4, vierde lid, van het koninklijk besluit van 6 oktober 2008 'houdende invoering van een forfaitaire tegemoetkoming voor de behandeling van vruchtbaarheidsstoornissen bij vrouwen' kan weliswaar worden afgeleid dat voor de tegemoetkoming in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering de maximumleeftijd van 43 jaar wordt gehanteerd, maar dan blijft de vaststelling dat de huidige tekst van artikel 74bis, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 daar niet mee spoort. Allicht moet dus ook de bestaande vermelding van 42 jaar worden aangepast.
Die opmerking geldt mutatis mutandis ook voor artikel 20 van het ontwerp.
Artikel 15 8. Los van de in opmerking 3.2 geformuleerde rechtsgrondbezwaren bij artikel 15 van het ontwerp, kan de ontworpen bepaling, zelfs in een herwerkte versie, pas doorgang vinden indien ook artikel 15 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 wordt aangepast. Artikel 15, 33°, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 maakt immers gewag van "het forfaitaire bedrag dat de kosten dekt waarvan sprake in artikel 94bis van de wet op de ziekenhuizen [dat is het huidige artikel 101 van de ziekenhuiswet]". Sinds de aanpassing van die wetsbepaling bij het koninklijk besluit nr. 8 van 19 april 2020 `tot wijziging van artikel 101 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen' worden die kosten immers niet meer op forfaitaire wijze gedekt. Ook in de inleidende bepaling van artikel 15 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 wordt gewag gemaakt van het forfaitaire karakter van de lastendekking door de middelen van onderdeel B4. Indien de met artikel 15 van het ontwerp beoogde regeling wordt gehandhaafd binnen onderdeel B4, zal artikel 15, 33°, van het koninklijk besluit van 25 april 2002 moeten worden opgeheven en zal een nieuw tweede lid aan dat artikel moeten worden toegevoegd dat luidt als volgt: "Bovendien dekt onderdeel B4 ook de kosten bedoeld in artikel 101 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en de andere verzorgingsinrichtingen." Artikel 22 9. Bijlage 19 moet niet worden opgeheven bij artikel 22 van het ontwerp, aangezien artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 september 2016 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen' waarbij die bijlage is ingevoegd, is vernietigd bij het voormelde arrest nr.245.967 van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De bijlage moet bijgevolg geacht worden nooit te hebben bestaan en de opheffing ervan is dan ook een slag in het water. 10. Door de vervanging van artikel 61 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 bij artikel 6 van het ontwerp verliest ook bijlage 19quinquies haar enige ankerpunt in het dispositief van dat koninklijk besluit, zodat ook die bijlage moet worden opgeheven. Artikel 23 11.1. Overeenkomstig artikel 23 heeft het te nemen besluit uitwerking met ingang van 1 juli 2020, met uitzondering van de artikelen 4, 13, 19 en 21, die in werking treden op (lees: uitwerking hebben met ingang van) 1 januari 2020 en de artikelen 14, 15 en 20, die in werking treden op (lees: uitwerking hebben met ingang van) 1 maart 2020.
In dat verband moet worden opgemerkt dat het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten slechts onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar kan worden geacht. Het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten is enkel toelaatbaar ingeval voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling waarbij, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen worden toegekend of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de continuïteit of de goede werking van het bestuur en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast. Enkel als de retroactiviteit van de ontworpen regeling in één van de opgesomde gevallen valt in te passen, kan deze worden gebillijkt. 11.2. Voor de artikelen 14 en 20 van het ontwerp kan die terugwerkende kracht worden aanvaard, omdat het gaat om een versoepeling die moet worden afgestemd op de financiering via de ziekte- en invaliditeitsverzekering van de betrokken vruchtbaarheidsbehandelingen.
In het geval van de artikelen 4, 19 en 21 van het ontwerp gaat het louter om het rechtzetten van verschrijvingen, waarvoor de terugwerkende kracht eveneens kan worden aanvaard.
De andere bepalingen van het ontwerp hebben echter verschuivingen tussen de budgetten voor elk ziekenhuis tot gevolg, voordelig voor sommige ziekenhuizen en nadelig voor andere, zodat de terugwerkende kracht in beginsel niet kan worden aanvaard9.
Voor artikel 15 van het ontwerp, ook in de aangepaste versie ingevolge opmerking 3.2, moet hoe dan ook worden afgezien van de terugwerkende kracht, tenzij indien de elementen die in die herwerkte versie aan bod komen, inhoudelijk overeenstemmen met reeds gesloten overeenkomsten die dan feitelijk worden gevalideerd met terugwerkende kracht. In dat laatste geval moet hoe dan ook voldaan zijn aan de zo-even geschetste voorwaarden inzake terugwerkende kracht, waarover de Raad van State zich bij gebrek aan inzage in die overeenkomsten niet kan uitspreken.
DE VOORZITTER, Jan CLEMENT DE GRIFFIER, Annemie GOOSSENS _______ Nota's (*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege verlengd wordt met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus. 1 Of liever een herstel in een nieuwe versie van deze eerder opgeheven bepaling. 2 Bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 september 2016 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen'. 3 RvS 31 oktober 2019, nr. 245.967, Intercommunale de soins spécialisés de Liège (Isosl), Cliniques de soins spécialisés VALDOR-PERI. 4 Bij artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 30 augustus 2016 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen'. 5 RvS 29 mei 2020, nr. 247.680, Centre hospitalier régional de Verviers. 6 Als voorbeeld kan worden verwezen naar artikel 63 van het koninklijk besluit van 25 april 2002, waar weliswaar ook wordt verwezen naar dergelijke overeenkomsten, maar waarbij de elementen die in die overeenkomst aan bod moeten komen in voldoende mate zijn omschreven in dat artikel. 7 Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 `betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen'. 8 Namelijk de versie na de wijziging bij artikel 4, 5°, van het koninklijk besluit van 19 november 2012 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen'. 9 Over de (problematische) terugwerkende kracht van dergelijke herschikkingen, zie al eerder adv.RvS 65.819/3 van 2 mei 2019 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 17 mei 2019 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen', opmerking 8.3.
10 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, artikel 105, § 1, gewijzigd bij de wetten van 10 april 2014 en 18 december 2016;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen;
Gelet op de adviezen van de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, gegeven op 30 januari 2020, 23 april 2020, 29 april 2020 en 11 juni 2020;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 16 juni 2020;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister voor Begroting, gegeven op 9 juli 2020 ;
Gelet op het advies 67.742 van de Raad van State, gegeven op 14 augustus 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen wordt aangevuld luidende: "In voorkomend geval, in geval van onmogelijkheid om een budget van financiële middelen te berekenen ten gevolge van een situatie van ramp, catastrofe, epidemie, pandemie bepaald volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 101 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen of in geval van overmacht, blijft het laatste berekende budget van financiële middelen van toepassing.".
Art. 2.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepalingen onder 33°, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, worden opgeheven; 2° artikel 15 wordt aangevuld met een lid, luidende: "Bovendien dekt onderdeel B4 ook de kosten bedoeld in artikel 101 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en de andere verzorgingsinrichtingen.".
Art. 3.In artikel 45, paragraaf 3, 1°, derde lid, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 december 2012, worden de woorden "punt 6" vervangen door de woorden "punt 4".
Art. 4.In artikel 46 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, tweede lid, 1°, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 oktober 2018, worden de woorden "bijlage 3bis" vervangen door de woorden "bijlage 3" en de woorden "bijlage 3, punt 3bis" vervangen door de woorden "bijlage 17, punt 3"; 2° in de Nederlandstalige tekst van het paragraaf 4, b), b.5), tweede streepje, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 september 2019, worden de woorden "ETP" vervangen door de woorden "VTE's". 3° paragraaf 3, tweede lid, 1°, wordt vervangen luidende: "1° voor ieder van deze activiteiten wordt, voor alle ziekenhuizen van het land, een aantal punten toegekend dat overeenstemt met een percentage van het totaal aantal punten voor alle ziekenhuizen van het land toegekend overeenkomstig § 2. Dit percentage wordt als volgt berekend: - personeel van het operatiekwartier: 11,35 % ; - personeel van de spoedgevallendienst : 6,32 %; - personeel van de centrale sterilisatie: 1,94 %; - kosten van de medische producten 6,18 % voor het operatiekwartier, 0,53 % voor de spoedgevallendienst en 7,91 % voor de verzorgeenheden."; 4° in paragraaf 3, 2°, b) voor de spoedgevallendienst, worden de bepalingen onder b.1) tot en met b.4) vervangen als door: b.1) Berekening Het aantal punten bedoeld in § 3, 1°, wordt verhoudingsgewijs verdeeld tussen de ziekenhuizen op basis van het aantal punten units-spoedgevallen volgens de modaliteiten van bijlage 6 van dit besluit.
Vanaf 1 juli 2014 wordt een aantal bijkomende punten, dat overeenstemt met 20 % van de som van de budgetten die worden toegekend aan de ziekenhuizen die vermeld staan in bijlage 16 van dit besluit, met uitzondering van de algemene ziekenhuizen die over erkende bedden beschikken onder de kenletter G en/of de kenletter Sp in combinatie met erkende bedden onder de kenletters A, T of K en de ziekenhuizen bedoeld in artikel 33, §§ 1 en 2 van dit besluit, toegevoegd aan het beschikbare budget voor het personeel van de spoedgevallendienst, en verdeeld tussen de betrokken ziekenhuizen op basis van hun aantal units spoedgevallen, zoals berekend volgens de modaliteiten beschreven in bijlage 6 van dit besluit.
De verdeling van de punten moet de toekenning verzekeren van ten minste 15 punten aan de ziekenhuizen die erkend zijn voor een functie `gespecialiseerde spoedgevallenzorg' of een functie voor intensieve zorg. In geval van overschrijding van het totale aantal voor het land weerhouden punten, wordt een lineaire verminderingscoëfficiënt toegepast op de berekende punten die hoger liggen dan 15 teneinde binnen het totale aantal voor het land beschikbare punten te blijven.
Vanaf het ogenblik dat een ziekenhuis erkend is hetzij voor de functie `eerste opvang van spoedgevallen', hetzij voor de functie `gespecialiseerde spoedgevallenzorg' wordt het minimum van 15 punten slechts één keer per ziekenhuis, ongeacht het aantal sites, verzekerd voor één van de twee functies.
Voor de ziekenhuizen die erkend zijn voor een functie `gespecialiseerde spoedgevallenzorg' en die voldoen aan de volgende voorwaarden: - zich minstens 25 km van een ander ziekenhuis bevinden dat over een erkende functie `gespecialiseerde spoedgevallenzorg' beschikt of zich in een gemeenschap bevinden waar alleen de erkende functies `gespecialiseerde spoedgevallenzorg' zich op meer dan 25 km van elkaar bevinden, - en over het maximum 200 erkende bedden beschikken, wordt het minimum van 15 punten tot 30 punten opgetrokken, met dien verstande dat na de toepassing van die regel het aantal voor het hele land toegekende punten het totale aantal voor het land beschikbare punten niet mag overschrijden. In geval van overschrijding van het totale aantal weerhouden punten voor het land, wordt een lineaire verminderingscoëfficiënt toegepast op de berekende punten die, naargelang het geval, hoger liggen dan 15 of 30, teneinde binnen het totale aantal voor het land beschikbare punten te blijven. b.2) Het behoud van het voormelde aantal punten is afhankelijk van het verzamelen en overzenden van de gegevens met betrekking tot de activiteit van de dienst spoedgevallen.".
Art. 5.In de Franstalige tekst van het artikel 49 van hetzelfde besluit, 3°, tweede lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 september 2019, wordt het woord "d"' opgeheven.
Art. 6.In artikel 56, paragraaf 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2017, worden de woorden "de niet-psychiatrische ziekenhuizen en de ziekenhuizen die enkel over erkende bedden beschikken onder de kenletter G en/of kenletter Sp in combinatie met bedden erkend onder de kenletters A, T of K" vervangen door de woorden "de algemene ziekenhuizen, met uitzondering van de Sp-ziekenhuizen palliatieve zorg,".
Art. 7.Artikel 61 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2019, wordt vervangen als volgt: «
Art. 61.Met het oog op de realisatie in de ziekenhuizen van het door actiepunt 2 van de Roadmap 2.0 van het e-Gezondheidsplan voorziene Elektronisch Patiënten Dossier, worden de ziekenhuizen forfaitair gefinancierd volgens de hierna hernomen bepalingen.
Op 1 juli 2020, worden een enveloppe van 51.094.383,43 euro (waarde op 1 januari 2020) voor de algemene ziekenhuizen en een enveloppe van 8.665.129,35 euro (waarde op 1 januari 2020) voor de psychiatrische ziekenhuizen verdeeld onder de betrokken ziekenhuizen als volgt: - 15 % van elk van de enveloppen wordt verdeeld onder de ziekenhuizen, waarbij elk ziekenhuis een identiek bedrag ontvangt; - 85 % van elk van de enveloppen wordt verdeeld pro rato van het aantal bedden in elk ziekenhuis.
De berekening van het forfaitaire bedrag per bed wordt gerealiseerd waarbij met bed wordt bedoeld de verantwoorde bedden of erkende bedden voor de kenletters waarvoor geen verantwoorde bedden worden berekend of voor de ziekenhuizen bedoeld in artikel 33, §§ 1 en 2. Het aantal verantwoorde bedden is dat gebruikt bij de vaststelling van het budget van financiële middelen van het betrokken dienstjaar en het aantal erkende bedden is datgene dat bekend is bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu op 1 januari van het betrokken jaar.".
Art. 8.In artikel 63bis, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 8 januari 2015, worden de woorden "in aanvulling op de C- en D-diensten," opgeheven.
Art. 9.In artikel 63ter, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 8 januari 2015, worden de woorden ", met uitzondering van de geïsoleerde Sp-ziekenhuizen en Sp-diensten en de geïsoleerde G-ziekenhuizen en G-diensten," opgeheven.
Art. 10.In artikel 63quater, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 8 januari 2015, worden de woorden "alle niet-psychiatrische ziekenhuizen, met uitzondering van de geïsoleerde Sp-ziekenhuizen en Sp-diensten en de geïsoleerde G-ziekenhuizen en G-diensten en de ziekenhuizen voor palliatieve zorg," vervangen door de woorden "alle algemene ziekenhuizen, met uitzondering van de Sp-ziekenhuizen palliatieve zorg,".
Art. 11.In artikel 63quinquies, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 8 januari 2015, worden de woorden "alle ziekenhuizen, met uitzondering van de psychiatrische ziekenhuizen, de geïsoleerde Sp-ziekenhuizen en -diensten, de geïsoleerde G-ziekenhuizen en -diensten en de diensten voor palliatieve zorg," vervangen door de woorden "alle ziekenhuizen, met uitzondering van de psychiatrische ziekenhuizen en de Sp-ziekenhuizen palliatieve zorg,".
Art. 12.In artikel 63septies, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 8 januari 2015, worden de woorden "alle niet-psychiatrische ziekenhuizen, met uitzondering van de geïsoleerde Sp-ziekenhuizen en -diensten en de geïsoleerde G-ziekenhuizen en -diensten en de ziekenhuizen voor palliatieve zorg" vervangen door de woorden "alle algemene ziekenhuizen, met uitzondering van de Sp-ziekenhuizen palliatieve zorg,".
Art. 13.In artikel 65, 2°, tweede lid, tweede streepje, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 oktober 2018, worden de woorden "'3MTM APR DRG Classification System, Version 31.0, Definitions Manual'" vervangen door de woorden "3MTM APR DRG Classification System Definitions Manuals, version 34".
Art. 14.In artikel 73 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 4, vierde lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 september 2019, worden de woorden "69.353.332,74 euro (index op 1 juli 2019)" vervangen door de woorden "71.753.332,74 euro (index op 1 januari 2020)"; 2° in paragraaf 5, vierde lid, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 september 2019, worden de woorden "9.860.100 euro (index op 1 juli 2019)" vervangen door de woorden "12.260.100 euro (index op 1 januari 2020)".
Art. 15.In artikel 74bis, eerste lid, van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 mei 2006, wordt 1. aangevuld als volgt: "1. de cyclus wordt voltooid bij een vrouw van wie de leeftijd zich situeert voor de dag van haar 43e verjaardag; tijdens de toepassingsperiode van het artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 21 van 14 mei 2020 houdende tijdelijke aanpassingen aan de vergoedingsvoorwaarden en administratieve regels in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging ten gevolge van de COVID-19 pandemie, wordt de leeftijd van de vrouw met 6 maanden verlengd, dat wil zeggen tot de vooravond van 43 jaar en 6 maanden van de patiënte;".
Art. 16.In artikel 75, paragraaf 8, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 8 januari 2015, worden de woorden "aan de niet-psychiatrische ziekenhuizen die erkend zijn voor een functie ziekenhuisapotheek, met uitzondering van de geïsoleerde Sp-ziekenhuizen en -diensten, de geïsoleerde G-ziekenhuizen en -diensten en de ziekenhuizen voor palliatieve zorg," vervangen door de woorden "aan de algemene ziekenhuizen die erkend zijn voor een functie ziekenhuisapotheek, met uitzondering van de Sp-ziekenhuizen palliatieve zorg,".
Art. 17.Bijlagen 3 en 3bis van hetzelfde besluit worden vervangen door de bijlage van dit besluit.
Art. 18.Bijlage 9 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 juli 2017, wordt aangevuld als volgt:
"Nomenclatuur
Minuten
« Nomenclature
Minutes
252652
730
252652
730
252663
730
252663
730
252674
1095
252674
1095
252685
1095
252685
1095
252696
730
252696
730
252700
730
252700
730
252711
1095
252711
1095
252722
1095
252722
1095
252733
180
252733
180
252744
180
252744
180
252755
180
252755
180
252766
180
252766
180
252770
180
252770
180
252781
180
252781
180
252836
300
252836
300
252840
300".
252840
300 ».
Art. 19.In bijlage 12, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 12 juni 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de Nederlandstalige tekst worden de woorden "en oog de volgende elementen" toegevoegd na het woord "Leefmilieu";2° in 1°, worden de woorden "voorwaarde 3" vervangen door de woorden "voorwaarde 2".
Art. 20.In bijlage 15, 2°, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit 4 juni 2003, wordt het tweede lid vervangen als volgt: "Enkel in het geval waar de leeftijd van de vrouw zich situeert tussen haar 39e verjaardag en de dag voor haar 43e verjaardag, wordt er geen maximum gesteld voor het aantal verse embryo's dat kan worden teruggeplaatst. Tijdens de toepassingsperiode van het artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 21 van 14 mei 2020 houdende tijdelijke aanpassingen aan de vergoedingsvoorwaarden en administratieve regels in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging ten gevolge van de COVID-19 pandemie, wordt de leeftijd van de vrouw met 6 maanden verlengd, dat wil zeggen tot de vooravond van 43 jaar en 6 maanden van de patiënte.".
Art. 21.In de Nederlandstalige tekst van bijlage 18, deel 1, worden de woorden "1. Geselecteerde zorgperiodes" en "2. Geselecteerde items" respectievelijk vervangen door de woorden "2. Geselecteerde zorgperiodes" en "3. Geselecteerde items".
Art. 22.Bijlagen 19bis, 19ter, 19quater en 19quinquies worden opgeheven.
Art. 23.Dit besluit treedt in werking de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van het artikel 14 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2020, de artikelen 15 en 20 die uitwerking hebben met ingang van 1 maart 2020 en de artikelen 6 tot en met 13, 16 en 18 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2020.
Art. 24.De minister bevoegd voor Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 10 september 2020.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, M. DE BLOCK
Bijlage van het koninklijk besluit van 10 september 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen "Bijlage 3 - Vaststelling van een gemiddelde ligduur per diagnosegroep en berekening van een aantal verantwoorde bedden 1. INLEIDING 1.1. Begrippen en afkortingen - MZG-registratie: de registratie van de Minimale Ziekenhuisgegevens zoals bedoeld in het Koninklijk Besluit van 27 april 2007 houdende bepaling van de regels volgens welke bepaalde statistische gegevens moeten worden meegedeeld aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft. - ICD-10-BE: International Classification of Diseases -10th edition- Clinical Modification. - MDC: Major Diagnostic Category, grote diagnosegroepen die elk een systeem of een orgaan omvatten, zoals beschreven in '3MTM APR DRG Classification System, Definitions Manual' versie zoals deze op het ogenblik van de berekening gekend is; - APR-DRG: Diagnosis Related Groups, diagnosegroepen zoals beschreven in '3MTM APR DRG Classification System, Definitions Manual' versie zoals deze op het ogenblik van de berekening gekend is; - Klinische ernst of "severity of illness": Omvang van de fysiologische decompensatie of van verlies van orgaanfunctie zoals beschreven in '3MTM APR DRG Classification System, Definitions Manual' versie zoals deze op het ogenblik van de berekening gekend is; - Sterftrisico: waarschijnlijkheid van overlijden, zoals beschreven in '3MTM APR DRG Classification System, Definitions Manual' versie zoals deze op het ogenblik van de berekening gekend is. 1.2. Diagnosegroepen De diagnosegroepen worden gevormd op grond van '3MTM APR DRG Classification System, Definitions Manual' versie zoals deze op het ogenblik van de berekening gekend is.
Op basis van de hoofddiagnose wordt een eerste indeling gemaakt in grote diagnosegroepen, hierna MDC's genoemd, die elk betrekking hebben op een systeem of orgaan.
Elke MDC wordt vervolgens verder verdeeld in een medische subgroep en een chirurgische subgroep op basis van het al dan niet voorkomen van een chirurgische ingreep.
Binnen deze subgroepen worden de eigenlijke diagnosegroepen, namelijk de APR-DRG's, onderscheiden, rekening houdend met de volgende elementen: hoofddiagnose, nevendiagnoses, chirurgische ingrepen, speciale technieken, leeftijd, geslacht en aard van ontslag overeenkomstig '3MTM APR DRG Classification System, Definitions Manual' versie zoals deze op het ogenblik van de berekening gekend is.
Op die manier worden 322 basis-APR-DRG's verkregen.
Elke basis-APR-DRG (met uitzondering van de APR-DRG's MMM, AAA, 955 en 956) wordt vervolgens opgesplitst in 4 niveaus van klinische ernst.De bepaling van het niveau van klinische ernst van een verblijf gebeurt in 3 fasen waarbij met name rekening wordt gehouden met de gevolgen op de klinische ernst van de nevendiagnosen die geen verband houden met de hoofddiagnose en niet onderling verbonden zijn, de leeftijd, de hoofddiagnose, het bestaan van bepaalde niet-operatieve procedures,... (Cf. '3MTM APR DRG Classification System, Definitions Manual' versie zoals deze op het ogenblik van de berekening gekend is).
De 4 verkregen "severities of illness" zijn : - niveau 1 : zwak niveau van klinische ernst; - niveau 2 : gematigd niveau van klinische ernst; - niveau 3 : groot niveau van klinische ernst; - niveau 4 : extreem niveau van klinische ernst.
Patiënten zonder vermelding van een hoofddiagnose (APR-DRG 955) of met vermelding van een diagnose die niet als hoofddiagnose gebruikt mag worden (APR-DRG 956) worden verder de `rest diagnosegroepen type I' genoemd.
Patiënten met een belangrijke chirurgische ingreep die niet overeenkomt met de hoofddiagnose (APR-DRG 950, 951, 952) worden verder de `restdiagnosegroepen type II' genoemd.
Voor de patiënten waarvoor tijdens eenzelfde ziekenhuisverblijf de MZG per specialisme wordt geregistreerd, kiest men een enkele hoofddiagnose voor de hele duur van het ziekenhuisverblijf, overeenkomstig de in punt 1.3. beschreven techniek. 1.3. Concatenatie De hoofddiagnose is de hoofddiagnose van het eerste specialisme tenzij dit het psychiatrisch specialisme is. 1.4. Bepaling van de APR-DRG subgroepen De verblijven zoals geregistreerd in de MZG-registratie worden ondergebracht in groepen, APR-DRG's genoemd, op basis van de techniek beschreven in punt 1.2.
Elk van die groepen wordt vervolgens opgesplitst in 4 niveau's van severity of illness zoals beschreven in punt 1.2.
Vervolgens worden de severity of illness niveau's opgesplitst in vier leeftijdscategorieën: 1) G: Gfin-patiënten Om tot deze groep te behoren, dient de patiënt aan drie voorwaarden te voldoen: a) minimaal 10 dagen in een G bedindex verbleven hebben;b) de gemiddelde leeftijd van de patiënten die verblijven in een G bedindex van het ziekenhuis 75 jaar of ouder bedraagt of de patiënt is minstens 75 jaar;c) en minstens 30 % langer in het ziekenhuis verbleven hebben dan de gemiddelde standaardligduur van de inlier patiënten van 75 jaar of ouder met een zelfde pathologie en een zelfde klinische ernst die niet of minder dan 10 dagen in een G bedindex verbleven hebben.2) L: patiënten onder 75 jaar (uitgezonderd Gfin-patiënten) met graad van ernst 1 of 2;3) H: patiënten van 75 jaar en ouder (uitgezonderd Gfin-patiënten) met graad van ernst 1 of 2;4) A: Graad van ernst 3 of 4 (uitgezonderd Gfin-patiënten). Hieronder wordt de kruising APR-DRG, severitygraad en leeftijdscategorie als APR-DRG-subgroep aangeduid. 1.5. Aantal aangetaste systemen Voor de berekening van het aantal aangetaste systemen wordt het systeem van de hoofddiagnose beschouwd als het eerste aangetaste systeem en wordt het aantal systemen (verschillend van dat van de hoofddiagnose) van de vermelde complicaties hieraan toegevoegd, zoals beschreven in '3MTM APR DRG Classification System, Definitions Manual' versie zoals deze op het ogenblik van de berekening gekend is. 2. BEREKENING VAN GEMIDDELDE STANDAARDLIGDUREN 2.1. Doelstelling Het doel bestaat erin om een gemiddelde standaardligduur per APR-DRG, severity of illness en leeftijdscategorie te berekenen. 2.2. Toepassingsgebied De totale gefactureerde ligduren per verblijf van de laatste drie gekende dienstjaren van de MZG-registratie dienen als basis voor de berekening van de gemiddelde standaardligduren.
Er wordt rekening gehouden met alle klassieke verblijven H in acute ziekenhuizen uitgezonderd: 1) patiënten die minstens één dag van hun verblijf op een Sp-, A- of K-dienst verbleven hebben;2) pasgeborenen (0-7 dagen) met een exclusief verblijf in M en N* bedindexen; 3) verblijven die als "oneigenlijk" klassieke verblijven worden beschouwd (zie punt 4.2.2.); 4) de zware brandwonden verblijven: verblijven van ziekenhuizen met behandelings-eenheden voor zware brandwonden waarvoor MDC = 22 of de APR-DRG = 004 of = 005 en de eerste 3 cijfers van de hoofddiagnose gelijk aan ICD-10-BE : >= T20 en <= T32;5) de patiënten die na één dag in het ziekenhuis naar een ander ziekenhuis worden overgebracht;6) verblijven van de APR-DRG 693 `chemotherapie' waarvoor de ontslagdatum min de opnamedatum gelijk is aan 1 dag;7) de verblijven die behoren tot APR-DRG's 950, 951, 952, 955 en 956;8) de verblijven waarbij de patiënt binnen 3 dagen overleden is;9) de foutieve verblijven, met name de verblijven met een ongeldige verblijfsduur (negatief, niet in overeenstemming met de dag, maand en jaar van opname en ontslag of niet ingevuld, incoherentie tussen de berekende verblijfsduur, de gefactureerde verblijfsduur en de som van de verblijfsduren per bedindex), ongeldige leeftijd (niet tussen 0 en 120 jaar);10) de deelnemende verblijven aan het project `bevalling met verkorte ligduur'. De overblijvende verblijven worden pure verblijven genoemd. 2.3. Outliers Pure verblijven worden als kleine outliers (categorie 2) beschouwd als die patiënten betreffen met een gefactureerde ligduur die gelijk is aan of korter is dan de benedengrens van zijn APR-DRG-subgroep, waarvoor de benedengrens gelijk is aan de afgeronde waarde van EXP [lnQ1 - 2x (lnQ3-lnQ1)].
In elk geval stemt de benedengrens overeen met een waarde die tenminste drie dagen lager ligt dan de gemiddelde standaardligduur.
Die benedengrens moet bovendien minstens 10 % van de gemiddelde standaardligduur van de beschouwde APR-DRG-subgroep vertegenwoordigen, indien die duur minstens gelijk is aan of langer is dan 10 dagen.
De kleine outlierverblijven met APR-DRG 560 `vaginale bevalling' waarbij de moeder naar huis terugkeert en die niet deelneemt aan het pilootproject `bevalling met verkorte ligduur' worden apart aangeduid namelijk als categorie 2b.
Met de kleine outliers wordt er bij de berekening van de gemiddelden geen rekening gehouden.
Er worden twee soorten grote outliers gedefinieerd: de outliers type 1 en type 2.
De outliers type 2 (categorie 4) zijn de pure verblijven die binnen hun APR-DRG-subgroep de volgende afgeronde bovengrens overschrijden: Q3 + 2 x (Q3-Q1), maar die onder de bovengrens van de outliers type 1 liggen.
De bovengrens van de outliers type 2 ligt minstens 8 dagen hoger dan de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep.
Aan de outliers type 2 wordt een begrensde ligduur toegekend die gelijk is aan hun bovengrens.
Met de begrensde ligduur van outliers type 2 wordt rekening gehouden bij de berekening van de gemiddelde ligduren per APR-DRG-subgroep.
De outliers type 1 (categorie 3) zijn de pure verblijven die binnen hun APR-DRG-subgroep de volgende afgeronde bovengrens overschrijden: Q3 + 4 x (Q3-Q1) en die minstens gelijk moet zijn aan de bovengrens van de outliers van type 2.
Met die outliers type 1 wordt bij de berekening van de gemiddelde ligduren per APR-DRG-subgroep geen rekening gehouden.
De boven- en benedengrenzen worden op nationaal niveau berekend, waarbij: Q1 = de ligduur die overeenstemt met de drempel waaronder de ligduur van 25 % van de verblijven van de APR-DRG-subgroep gelegen is en Q3 = de ligduur die overeenstemt met de drempel waarboven de ligduur van 25 % van de verblijven van de APR-DRG-subgroep gelegen is.
De pure verblijven die geen outliers (categorieën 2, 2b, 3 en 4) zijn, worden normale verblijven (categorie 1) genoemd. 2.4. Berekening van een gemiddelde standaardligduur per APR-DRG-subgroep Per APR-DRG-subgroep (cf. punt 1.4.) wordt een gemiddelde standaardligduur berekend, hierna afgekort `NGL'.
Deze NGL wordt per APR-DRG-subgroep berekend door de deling van de som van de gefactureerde dagen (categorie 1) van de normale verblijven met de begrensde ligduren van de outliers van type 2 (categorie 4) door hun aantal verblijven.
De APR-DRG-subgroepen waaraan geen gemiddelde ligduur wordt toegekend zijn: 0a) de subgroepen van APR-DRG 003 `Beenmergtransplantatie'; 0b) de subgroepen van APR-DRG 004 `Ecmo of tracheostomie met langdurige mechanisme ventilatie met extensieve procedure'; 0c) de subgroepen van APR-DRG 005 `Tracheostomie met langdurige mecanische ventilatie zonder extensieve procedure'; 0d) de subgroepen van APR-DRG waarin er nationaal minder dan 30 verblijven overblijven na toepassing van bovenvermelde criteria; 0e) de subgroepen van het extreme niveau van klinische ernst indien dit niveau minder dan 20 % van de APR-DRG-verblijven vertegenwoordigt. 2.5. De waargenomen gemiddelde ligduur in het ziekenhuis De waargenomen gemiddelde ligduur in het ziekenhuis wordt berekend als de gemiddelde ligduur (begrensde ligduur voor categorie 4 en gefactureerde ligduur voor categorie 1) van zijn normale en grote outlier type 2 verblijven uit het meest recent beschikbare MZG registratiejaar. 2.6. Verblijven van patiënten die maximaal de helft van hun verblijf in een A-, K-, of Sp-dienst hebben doorgebracht.
Men verdeelt de verblijven van patiënten die maximaal de helft van hun verblijf in een A-, K-, of Sp-dienst hebben doorgebracht volgens de categorieën (0a, 0b, 0c, 0d, 0e, 1, 2, 2b, 3, 4) van de APR-DRG subgroep waartoe deze behoort.
Verblijven met een APR-DRG subgroep verschillend van deze die volgen uit de berekening van de gemiddelde standaardligduren (op basis van de pure verblijven) worden geklasseerd in categorie 0f. 3. BEREKENING VAN EEN AANTAL VERANTWOORDE DAGEN PER ZIEKENHUIS VOOR DE KLASSIEKE (H) EN LANGDURIGE VERBLIJVEN (F, M, L) VAN ACUTE ZIEKENHUIZEN 3.1. Verblijven die niet deelnemen aan de berekening 1) pasgeborenen (0-7 dagen) met een exclusief verblijf in M en N* bedindexen;2) de zware brandwonden verblijven: verblijven van ziekenhuizen met behandelings-eenheden voor zware brandwonden waarvoor MDC = 22 of de APR-DRG = 004 of = 005 en de eerste 3 cijfers van de hoofddiagnose gelijk aan ICD-10-BE : >= T20 en <= T32;3) de verblijven zonder facturatie in de bedindexen (cf.punt 3.3.) waarvoor een aantal verantwoorde bedden wordt berekend. 3.2. Verschuivingen van de gefactureerde ligduur De gefactureerde ligduur van een patiënt die verblijft in een M bedindex van een ziekenhuis dat niet over een erkende M-dienst beschikt of voor een andere reden dan bevalling (buiten MDC 14) zal aan de CD-bedindexen worden toegekend, terwijl de gefactureerde ligduur in een gefinancierde bedindex (cf. punt 3.3.) van een verblijf in een ziekenhuis met erkende M bedden die is opgenomen voor een reden die verband houdt met de bevalling (MDC 14), aan een M bedindex zal worden toegekend. 3.3. Bedindexen waarvoor een aantal verantwoorde bedden wordt berekend Het doel bestaat erin voor de hierna vermelde gefinancierde bedkenletters een aantal verantwoorde bedden te berekenen: CD : C, D, I, L, B E : E G : G M : M NI : NI Per verblijf worden de verhoudingen van de gefactureerde verblijfsduren in bovenstaande bedindexen op het totaal van de verblijfsduren berekend.
Wat de A-, K-, Sp-, Z en BR-bedden betreft, zullen geen verantwoorde bedden worden berekend. De erkende bedden op 1 januari van het betrokken jaar zullen worden geassimileerd met de verantwoorde activiteiten. 3.4. Bepaling van de financiële waarde A. Voor de normale verblijven (categorie 1) en de verblijven die deelnemen aan een pilootproject `bevalling met verkorte ligduur': de financiële waarde is de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep waartoe hij behoort.
B. Voor de verblijven: - ingedeeld bij de rest-APR-DRG's type I (955 en 956, categorie 6a) als de gefactureerde ligduur gelijk of lager is dan de waargenomen gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen, - ingedeeld bij de APR-DRG-restgroep type II (950, 951 en 952, categorie 6b), - van de APR-DRG-subgroepen waaraan geen gemiddelde ligduur werd toegekend (categorieën 0a, 0b, 0c, 0d, 0e en 0f), - van patiënten die na een verblijf van één dag naar een ander ziekenhuis worden overgebracht (categorie 2t), - van de APR-DRG 693 chemotherapie waarvoor de ontslagdatum min de opnamedatum gelijk is aan 1 dag (categorie 2c), - van de kleine outliers (categorie 2), - van de grote outliers van type 1 (categorie 3), - van lange duur (categorie 5), - waarbij de patiënten meer dan de helft van hun verblijf in een A-, K- of Sp-dienst hebben doorgebracht (categorie 7), - waarbij de patiënt binnen 3 dagen is overleden (categorie 8), de financiële waarde is gelijk aan de gefactureerde ligduur.
C. Voor de kleine outlierverblijven van APR-DRG 560 "vaginale bevalling" waarbij de moeder naar huis terugkeert (categorie 2b), wordt de financiële waarde gelijkgesteld aan de benedengrens van de APR-DRG-subgroep.
D. Voor de verblijven grote outliers type 2 (categorie 4, teruggebracht tot de bovengrens): de financiële waarde is de som van de gemiddelde standaardligduur van de APR-DRG-subgroep en het verschil tussen de gefactureerde duur en de grens van type 2 outliers.
E. Voor de verblijven ingedeeld bij de rest-APR-DRG's type I (955 en 956) waarvan de ligduur hoger is dan de waargenomen gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen. De financiële waarde wordt teruggebracht tot de waargenomen gemiddelde ligduur van het ziekenhuis verminderd met twee dagen.
F. Voor de foutieve verblijven (categorie 9): de financiële waarde is de waargenomen gemiddelde ligduur in het ziekenhuis.
De financiële waarde wordt verdeeld pro rata (= volgens de verhoudingen van) de gefactureerde ligduur in de bedindexen, behalve voor de foutieve verblijven (categorie 9) waarvoor deze volledig aan bedindex CD wordt toegekend. 3.5. Een verantwoorde ligduur per verblijf A. h. v. de resultaten uit de vorige onderdelen 3.3 en 3.4. wordt een verantwoord aantal ligdagen per verblijf berekend. a. Langdurige verblijven De verantwoorde ligduur per verblijf is de som van de gefactureerde ligduren van de gefinancierde bedindexen: - van het jaar voor de M en L verblijven - sinds het begin van het verblijf voor F.b. MDC = 14 Verblijven van ziekenhuizen met erkende M bedden waarbij MDC = 14 krijgen hun financiële waarde maal de verhouding in bedindex M als verantwoorde verblijfsduur (toegekend aan bedindex M).c. G potentieel Een verblijf wordt aangeduid als een potentieel G verblijf indien: - de patiënt minimum 70 jaar is; - de patiënt minimum 2 aangetaste systemen heeft; - het verblijf een totale ligduur heeft die hoger is dan het gemiddelde Gfin*0,5; - de leeftijdscategorie verschillend is van G; - het aantal gefactureerde dagen in G gelijk is aan 0; - de patiënt behoort niet tot categorie 9 (de foutieve verblijven).
De verantwoorde ligduur wordt berekend als volgt:
Leeftijdsgroep
CD
G
Groupe d'âge
CD
G
70-74
0,55 x fw x verh
0,45 x fw x verhCD
70-74
0,55 x vf x rapport
0,45 x vf x rapportCD
75-79
0,35 x fw x verh
0,65 x fw x verhCD
75-79
0,35 x vf x rapport
0,65 x vf x rapportCD
80-84
0,25 x fw x verh
0,75 x fw x verhCD
80-84
0,25 x vf x rapport
0,75 x vf x rapportCD
85+
0,10 x fw x verh
0,90 x fw x verhCD
85+
0,10 x vf x rapport
0,90 x vf x rapportCD
fw: financiële waarde, verh: verhouding d. G reëel Een verblijf wordt aangeduid als een reëel G verblijf indien: - de patiënt minimum 70 jaar is; - de patiënt minimum 2 aangetaste systemen heeft; - het verblijf een totale ligduur heeft die hoger is dan het gemiddelde Gfin * 0,5; - de leeftijdscategorie verschillend is van G; - het aantal gefactureerde dagen in G groter is dan 0; - de patiënt behoort niet tot categorie 9 (de foutieve verblijven).
Zijn verantwoorde ligduur wordt berekend als:
Leeftijdsgroep
CD
G
Groupe d'âge
CD
G
70-74
0,55 x fw x verh
fw x 0,45 x verhCD + verhG
70-74
0,55 x vf x rapport
vf x 0,45 x rapportCD + rapportG
75-79
0,35 x fw x verh
fw x 0,65 x verhCD + verhG
75-79
0,35 x vf x rapport
vf x 0,65 x rapportCD + rapportG
80-84
0,25 x fw x verh
fw x 0,75 x verhCD + verhG
80-84
0,25 x vf x rapport
vf x 0,75 x rapportCD + rapportG
85+
0,10 x fw x verh
fw x 0,90 x verhCD + verhG
85+
0,10 x vf x rapport
vf x 0,90 x rapportCD + rapportG
fw: financiële waarde, verh: verhouding e. Overige De verantwoorde ligduur wordt berekend als: Overigen: fw x verhouding 3.6. Verantwoorde bedden per ziekenhuis 3.6.1. Normatieve bezettingsgraden Per bedindex (of groep van bedindexen) wordt het aantal verantwoorde ligdagen gedeeld door de normatieve bezettingsgraad van de dienst vermenigvuldigd met 365 om een aantal bedden te verkrijgen.
De normatieve bezettingsgraden zijn: - voor de E- en M-bedindexen: 70 %; - voor de CD bedindexen: 80 %; - voor de G bedindexen: 90 %; - voor de NI bedindexen: 75 %. 3.6.2. Beperking van de G dagen van de GR en GP patiënten tot 6 bedden Voor de GR en GP-patiënten wordt er een aantal G-bedden toegekend, ten belope van maximum 1/4 van de capaciteit van een complete eenheid G-bedden (namelijk 6 bedden).
Het overschot van ligdagen (> 6 bedden) wordt verschoven naar bedindex CD. 3.6.3. Geografische uitzonderingen Er dient rekening gehouden te worden met de geografische afwijkingen voorzien in het Koninklijk Besluit van 30 januari 1989. 3.6.4. Vergelijking van het aantal ontslagen Bij de berekening van de verantwoorde activiteit wordt per ziekenhuis uitgegaan van het aantal geregistreerde MZG-verblijven voor het referentiejaar.
De volledigheid van de registratie wordt voor de betrokken bedindexen (C, CD, D, I, L, B, E, G, M en NI) nagegaan door middel van de vergelijking van het aantal geregistreerde MZG-ontslagen met het aantal ontslagen opgegeven aan de Administratie in het kader van de financiële statistieken.
Het laagste aantal zal worden weerhouden bij de aanpassing van het aantal ligdagen in bedindex CD. De correctie die moet worden doorgevoerd, gebeurt aan de hand van de hierna volgende formule.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : ALZH nd : aantal ligdagen in bedindex CD van het ziekenhuis na datacorrectie;
AL ZH: aantal ligdagen in bedindex CD van het ziekenhuis vóór de datacorrectie;
GLZH : het gemiddeld aantal ligdagen van het ziekenhuis vóór de datacorrectie. 3.6.5. Vergelijking met de erkende bedden Per ziekenhuis berekent men 112 % van de erkende bedden. De verantwoorde activiteit die zich boven deze grens bevind, wordt voor 50 % meegenomen. Men vermindert dus het aantal verantwoorde bedden met 50 % voor de activiteit boven deze grens pro rata van het aantal bedden van de betrokken bedindexen. 4. BEREKENING VAN EEN AANTAL VERANTWOORDE DAGEN IN CHIRURGISCHE DAGHOSPITALISATIE PER ZIEKENHUIS 4.1. Gegevensbronnen De facturatiegegevens van het laatst gekende jaar komen van het R.I.Z.I.V. De RIZIV-gegevens die gebruikt worden bij de bepaling van de lijst A bevatten informatie in verband met de behandelingsplaats (artsenkabinet, polikliniek, daghospitalisatie), de frequentie van de ingreep op deze plaatsen en de mate waarin een ingreep in daghospitalisatie evolueert. 4.2. Bepaling van de verantwoorde ziekenhuisactiviteit in chirurgische daghospitalisatie 4.2.1 Gerealiseerde verblijven in chirurgische daghospitalisatie Bij de bepaling van de verantwoorde gerealiseerde dagactiviteit wordt gebruik gemaakt van de MZG van het laatst gekende registratiejaar.
Alle in MZG geregistreerde dagverblijven waarvoor ten minste 1 heelkundige RIZIV-nomenclatuurcode uit de lijst A (cf. punt 5.) werd geregistreerd, worden weerhouden als een verantwoorde gerealiseerde daghospitalisatie.
Indien een verblijf meerdere RIZIV-nomenclatuurcodes uit de lijst bevat, dan wordt dit verblijf slechts éénmaal weerhouden als verantwoorde daghospitalisatie. 4.2.2. Bepaling van het aantal verantwoorde verblijven in chirurgische daghospitalisatie per ziekenhuis Elk verantwoord verblijf in chirurgische daghospitalisatie krijgt een verantwoorde verblijfsduur van 0,81 dagen (= multiplicator) toegemeten. 5. WEERHOUDEN RIZIV-CODES BIJ DE IDENTIFICATIE VAN DE GEREALISEERDE DAGHOSPITALISATIE (LIJST A)
Nomenclatuurcode
Code de nomenclature
220231
246595
256513
275553
280571
300311
220231
246595
256513
275553
280571
300311
220275
246610
256653
275656
280674
310354
220275
246610
256653
275656
280674
310354
220290
246632
256815
275671
280711
310376
220290
246632
256815
275671
280711
310376
220312
246654
256830
275693
280755
310391
220312
246654
256830
275693
280755
310391
220334
246676
256852
275715
280792
310413
220334
246676
256852
275715
280792
310413
221152
246772
257390
275752
284911
310575
221152
246772
257390
275752
284911
310575
228152
246831
257434
275811
285235
310715
228152
246831
257434
275811
285235
310715
229176
246912
257876
275833
285390
310774
229176
246912
257876
275833
285390
310774
230613
246934
257891
275855
285670
310796
230613
246934
257891
275855
285670
310796
232013
247575
257994
275951
285692
310811
232013
247575
257994
275951
285692
310811
232035
247590
258090
276275
285972
310855
232035
247590
258090
276275
285972
310855
235174
247612
258112
276334
287431
310951
235174
247612
258112
276334
287431
310951
238114
247634
258156
276356
287453
310973
238114
247634
258156
276356
287453
310973
238173
247656
258171
276371
287475
310995
238173
247656
258171
276371
287475
310995
238195
250176
258635
276452
287490
311312
238195
250176
258635
276452
287490
311312
238210
250191
258650
276474
287512
311334
238210
250191
258650
276474
287512
311334
241091
250213
258731
276496
287534
311452
241091
250213
258731
276496
287534
311452
241150
251274
260315
276511
287696
311835
241150
251274
260315
276511
287696
311835
241312
251311
260470
276555
287711
311990
241312
251311
260470
276555
287711
311990
241872
251370
260676
276636
287755
312314
241872
251370
260676
276636
287755
312314
241916
251650
260691
276776
287792
312410
241916
251650
260691
276776
287792
312410
241931
253153
260735
276931
287814
312432
241931
253153
260735
276931
287814
312432
244193
253234
260794
277034
287836
317214
244193
253234
260794
277034
287836
317214
244311
253256
260853
277093
291992
350512
244311
253256
260853
277093
291992
350512
244436
253551
260875
277152
292014
353253
244436
253551
260875
277152
292014
353253
244473
253573
260890
277211
292633
354056
244473
253573
260890
277211
292633
354056
244495
254752
260912
277233
292795
354351
244495
254752
260912
277233
292795
354351
244554
254774
260934
277270
292810
431056
244554
254774
260934
277270
292810
431056
244635
254796
260956
277476
292854
431071
244635
254796
260956
277476
292854
431071
245534
254811
261214
277616
293016
431513
245534
254811
261214
277616
293016
431513
245571
255172
261236
277631
293274
432191
245571
255172
261236
277631
293274
432191
245630
255194
262216
278390
293296
432213
245630
255194
262216
278390
293296
432213
245733
255231
262231
278832
293311
432316
245733
255231
262231
278832
293311
432316
245755
255253
275015
279451
293370
432434
245755
255253
275015
279451
293370
432434
245814
255695
275096
279473
294210
432692
245814
255695
275096
279473
294210
432692
245851
255894
275111
279495
294232
475996
245851
255894
275111
279495
294232
475996
245873
256115
275133
280055
294475
245873
256115
275133
280055
294475
246094
256130
275236
280070
294674
246094
256130
275236
280070
294674
246212
256174
275251
280092
294711
246212
256174
275251
280092
294711
246514
256314
275494
280136
300252
246514
256314
275494
280136
300252
246551
256336
275516
280151
300274
246551
256336
275516
280151
300274
246573
256491
275531
280534
300296
246573
256491
275531
280534
300296
Bij de selectie van de RIZIV-nomenclatuurcodes werd uitgegaan van de nominatieve lijst van prestaties welke recht geven op een maxi-, super-, A-, B-, C- of D-forfait, zoals bedoeld in de nationale overeenkomst van 24 januari 1996 tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen. Een prestatie werd weerhouden indien ze gelijktijdig aan alle hiernavermelde criteria voldeed : - het betreft een bloederige heelkundige ingreep, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit betreffende de forfaitarisering van de antibiotica-profylaxie in de heelkunde en - het aantal intramurale prestaties moet minstens 60 % zijn van het totaal aantal ambulant gerealiseerde prestaties waar intramuraal = in ziekenhuisverband, hetzij in daghospitalisatie hetzij poliklinisch.".
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 september 2020 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen.
Brussel, 10 september 2020.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, M. DE BLOCK