gepubliceerd op 07 december 2005
Koninklijk besluit houdende oprichting van een Commissie « belast met het onderzoek van het statuut van de bedienaars van de erkende erediensten »
10 NOVEMBER 2005. - Koninklijk besluit houdende oprichting van een Commissie « belast met het onderzoek van het statuut van de bedienaars van de erkende erediensten »
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37, 107 en 181, §§ 1 en 2 van de Grondwet;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 juli 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 30 augustus 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 10 oktober 2005;
Gelet op het protocol nr 295 van 26 oktober 2005 van het sectorcomité III-Justitie;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat Onze Minister van Justitie tijdens de begrotingscontrole 2005 een begrotingskennisgeving heeft ingediend waarin melding wordt gemaakt van de oprichting van een « Commissie van Wijzen » belast met het onderzoek van verschillende aangelegenheden met betrekking tot het statuut van de bedienaars van de erkende erediensten;
Overwegende dat deze commissie aan onze Minister van Justitie inzonderheid een verslag moet bezorgen over het huidige statuut van de bedienaars van de erediensten waarin de nadruk wordt gelegd op de ongelijkheden van de toepasselijke stelsels, vooral met betrekking tot de pensioenleeftijd, de cumulatie van de wedden en de integratie van leken in de nomenclaturen opgenomen in de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienaars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad;
Overwegende dat in dit verslag eveneens concrete voorstellen tot hervorming moeten worden geformuleerd teneinde de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie in acht te nemen en deze verschillende stelsels zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen;
Overwegende dat de werkzaamheden van deze commissie zullen aanvangen vanaf 1 november 2005 en zij zal haar voorstellen formuleren voor 1 september 2006;
Overwegende dat voor de verwezenlijking van de hierboven omschreven opdrachten een commissie met specialisten inzake de erediensten en de grondwettelijke vraagstukken met betrekking tot het administratief en geldelijk statuut, de pensioenen en de begrotingsaspecten moet worden samengesteld;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Bij de Federale Overheidsdienst Justitie wordt een « Commissie belast met het onderzoek van het statuut van de bedienaars van de erkende erediensten » opgericht.
Art. 2.De taak van de commissie bestaat erin een uitvoerig verslag op te stellen over het stelsel dat van toepassing is op de bedienaars van de erediensten, inzonderheid op het gebied van de pensioenen, op sociaal gebied en op het gebied van de wedden en van de cumulatie van functies.
Dit verslag moet eveneens voorstellen tot hervorming bevatten over deze aangelegenheden teneinde ongelijkheden te voorkomen en de rechtszekerheid te verhogen.
De commissie moet op 31 augustus 2006 een eindverslag in twee talen over haar werkzaamheden bezorgen aan de Minister van Justitie, hierna de minister genoemd.
Art. 3.De commissie bestaat uit maximaal 6 leden uit de academische wereld, uit de magistratuur, van het Rekenhof dan wel uit terzake gespecialiseerde kringen en wordt ondersteund door een secretariaat dat door de minister wordt aangewezen.
Voornoemde personen worden aan de Minister voorgedragen overeenkomstig de regels die hun respectieve statuten regelen.
De minister benoemt uit de leden twee medevoorzitters.
Art. 4.De medevoorzitters regelen de werkzaamheden van de commissie.
Zij vertegenwoordigen tevens de commissie bij de minister.
Art. 5.Het secretariaat van de commissie wordt verzorgd door twee personeelsleden van niveau A van het directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden van de FOD Justitie.
De leden van het secretariaat hebben niet de hoedanigheid van lid van de commissie.
Art. 6.De leden van de commissie hebben recht op presentiegelden per vergadering met een minimumduur van 3 uur.
Het bedrag van de presentiegelden wordt bepaald als volgt : medevoorzitters : 70 euro; leden : 60 euro.
Voor een vergadering van minder dan 3 uur wordt het bedrag van het presentiegeld met de helft verminderd.
De leden van het secretariaat hebben recht op recuperatie van de buiten de diensturen verrichte prestaties.
De leden van de commissie hebben recht op de terugbetaling van hun reis- en verblijfskosten onder de voorwaarden die respectievelijk zijn vastgesteld in het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten en in het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries.
Voor de toepassing van deze regelgeving worden zij die geen deel uitmaken van het personeel van een administratie of van een openbare dienst gelijkgesteld met de ambtenaren van klasse A3.
Het door één van de medevoorzitters gedagtekende, ondertekende en goedgekeurde verzoek tot betaling van het presentiegeld en tot terugbetaling van de reis- en verblijfskosten wordt elk kwartaal via het secretariaat aan de FOD Justitie gericht. In het verzoek wordt melding gemaakt van de hoedanigheid van betrokkene, de datums en duur van de prestaties en eventueel het traject waarvoor om terugbetaling wordt verzocht.
Art. 7.In de begroting van de FOD Justitie is voorzien in de nodige kredieten voor de werking, inzonderheid de reis- en verblijfskosten, van de commissie.
Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 november 2005 en houdt op uitwerking te hebben op 1 september 2006.
Art. 9.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 november 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX