Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 november 2001
gepubliceerd op 28 februari 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf, betreffende vorming en tewerkstelling

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001013045
pub.
28/02/2002
prom.
10/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/10/2001013045/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf, betreffende vorming en tewerkstelling (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf, betreffende vorming en tewerkstelling.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 november 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 1999 Vorming en tewerkstelling (Overeenkomst geregistreerd op 14 juli 1999 onder het nummer 51483/COF/215)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de bedienden van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf ressorteren.

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in uitvoering van hoofdstuk II, sectie IV en hoofdstuk III, afdeling VI, onderafdeling 1 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen evenals van het koninklijk besluit van 4 juni 1999 houdende de vormvoorwaarden waaraan de collectieve arbeidsovereenkomst en het akkoord betreffende de vorming en tewerkstelling dienen te voldoen alsook de procedure tot raadpleging van de werknemers die in acht dient genomen te worden bij de sluiting van een akkoord betreffende vorming en tewerkstelling.

Art. 3.De werkgevers bedoeld in artikel 1 van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn voor de jaren 1999 en 2000 een inspanning van 0,10 pct. verschuldigd berekend op grond van de volledige wedde van de bedienden, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten van deze wet.

Deze inspanning is bestemd voor de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een begeleidingsplan van toepassing is.

De betaling wordt verricht aan het "Sociaal Waarborgfonds voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf", zoals voorzien in artikel 3, 8° van de statuten van dit fonds. Het sociaal waarborgfonds draagt deze bedragen over aan het "Instituut voor Vorming en Onderzoek in de Confectie (IVOC)".

Art. 4.Binnen het "Instituut voor Vorming en Onderzoek in de Confectie (IVOC)" wordt door de ondertekenende organisaties beslist welke vormings- en opleidingsinitiatieven verder ontwikkeld worden ten gunste van de personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een begeleidingsplan van toepassing is.

Personen die behoren tot de risicogroepen zijn werkzoekenden en werknemers die door opleidingsinitiatieven hun werkgelegenheid kunnen behouden of hun kansen op de arbeidsmarkt kunnen verhogen.

Art. 5.§ 1. In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 van 8 december 1998 doen de ondernemingen een bijkomende inspanning op het vlak van vorming en opleiding. Deze bijkomende inspanning wordt gerealiseerd door een sectorale bijdrage van 0,20 pct. op de wedden van 1 januari 2000 tot 31 december 2001. Aldus levert de sector zijn aandeel tot de uitvoering van het engagement om bijkomende inspanningen op het vlak van permanente vorming te doen.

Binnen het "Instituut voor Vorming en Onderzoek in de Confectie (IVOC)" wordt door de ondertekenende organisaties beslist welke vormings- en opleidingsinitiatieven zullen ontwikkeld worden met deze middelen. § 2. Ondernemingen die bij het "Instituut voor Vorming en Onderzoek in de Confectie (IVOC)" een opleidingsplan indienen, dat voorafgaandelijk wordt goedgekeurd door de sociale partners binnen het "Instituut voor Vorming en Onderzoek in de Confectie (IVOC)", kunnen hun 0,20 pct.-bijdrage recupereren. Hiertoe zal binnen het "Instituut voor Vorming en Onderzoek in de Confectie (IVOC)" een specifieke procedure uitgewerkt worden.

Art. 6.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2001. Zij zou evenwel slechts uitwerking hebben onder de opschortende voorwaarde dat de in deze collectieve arbeidsovereenkomst voorziene inspanningen voor de jaren 1999 en 2000 door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid goedgekeurd worden overeenkomstig de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen.

Art. 7.Deze collectieve arbeidsovereenkomst volgt op de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 juni 1997 gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van het kleding- en confectiebedrijf, betreffende maatregelen ten voordele van de werkgelegenheid en de vorming, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 september 1998 die opgehouden heeft van kracht te zijn op 31 december 1998.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 november 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^