Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 maart 2008
gepubliceerd op 31 maart 2008

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie
numac
2008000276
pub.
31/03/2008
prom.
10/03/2008
ELI
eli/besluit/2008/03/10/2008000276/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 MAART 2008. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op artikel 121, zoals vervangen bij de wet van 26 april 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol);

Gelet op het protocol nr 201/1 van 15 januari 2007 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 januari 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 23 juli 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 14 mei 2007;

Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op het advies n° 43.576/2 van de Raad van State, gegeven op 1 oktober 2007;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel VIII.III.3, tweede lid, RPPol, wordt vervangen als volgt : « Indien het verlof wordt gesplitst en indien het personeelslid het vraagt, moet het een doorlopende periode van ten minste zestien dagen omvatten. »

Art. 2.Artikel VIII.III.13 RPPol waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. Indien een personeelslid zijn ambt definitief neerlegt vóór een of meerdere van de data bedoeld in § 1, tweede lid, dan heeft het recht op een aantal verlofdagen gelijk aan het aantal de feestdagen die samenvielen met een zaterdag of zondag in de periode dat het nog in dienst was. Deze kunnen genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. »

Art. 3.In artikel VIII.V.1 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « zeventien weken » vervangen door de woorden « negentien weken »;2° in het eerste lid wordt in de Nederlandse tekst het woord « bevallingsverlof » vervangen door het woord « moederschapsverlof »; 3° er wordt een tweede lid ingevoegd, luidende : « De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel VIII.V.4, derde lid, mag niet meer dan één week bestrijken. »; 4° er wordt een derde lid ingevoegd, luidende : « De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel VIII.V.4bis, mag niet meer dan 24 weken bestrijken. »

Art. 4.In artikel VIII.V.2 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « zes weken » vervangen door de woorden « vijf weken »;2° in het eerste lid wordt in de Nederlandse tekst het woord « bevallingsverlof » vervangen door het woord « moederschapsverlof »;3° in het tweede lid worden de woorden « acht weken » vervangen door de woorden « zeven weken ».

Art. 5.In de Nederlandse tekst van artikel VIII.V.3 RPPol wordt het woord « bevallingsverlof » vervangen door het woord « moederschapsverlof ».

Art. 6.In artikel VIII.V.4 RPPol waarvan de bestaande tekst het tweede lid zal vormen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een eerste lid ingevoegd, luidende : « Op verzoek van het vrouwelijk personeelslid wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week van het postnataal verlof verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder heeft gewerkt vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat. »; 2° er wordt een derde lid ingevoegd, luidende : « Op verzoek van het vrouwelijk personeelslid wordt het moederschapsverlof na de negende week van het postnataal verlof, verlengd met één week, wanneer het vrouwelijk personeelslid afwezig is geweest wegens ziekte te wijten aan de zwangerschap gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.»; 3° er wordt een vierde lid ingevoegd, luidende : « In geval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van het vrouwelijk personeelslid het moederschapsverlof na de negende week van het postnataal verlof, eventueel verlengd overeenkomstig de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid, verlengd met een periode van maximaal twee weken.»

Art. 7.In het RPPol wordt een artikel VIII.V.4bis ingevoegd, luidende : « Art. VIII.V.4bis. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van het vrouwelijk personeelslid de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt het vrouwelijk personeelslid aan de overheid waaronder zij ressorteert : 1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.»

Art. 8.In artikel VIII.V.10, § 3, eerste lid, RPPol, worden de woorden « twee maanden » vervangen door de woorden « twee weken ».

Art. 9.In de Nederlandse tekst van artikel VIII.VI.2 RPPol, wordt het woord « bevallingsverlof » vervangen door het woord « moederschapsverlof ».

Art. 10.Het opschrift van deel VIII, titel VIII, RPPol wordt vervangen als volgt : « Titel VIII. - Adoptieverlof en opvangverlof ».

Art. 11.Artikel VIII.VIII.1 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VIII.VIII.1. Een adoptieverlof wordt toegestaan aan het personeelslid, met uitzondering van de aspirant, dat een kind beneden de tien jaar adopteert.

Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden opgenomen uiterlijk binnen de vier maanden na de opname van het kind in het gezin van het personeelslid.

Op vraag van het personeelslid, kunnen ten hoogste 3 weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief in het gezin opgenomen wordt.

Het personeelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid waaronder het ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.

Het personeelslid dient de volgende documenten voor te leggen : 1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap of de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie waarin de toewijzing van het kind aan het personeelslid wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste 3 weken te verkrijgen vooraleer het kind opgenomen wordt in het gezin;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen. De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in de pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag. »

Art. 12.Artikel VIII.VIII.2 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VIII.VIII.2. Een opvangverlof wordt toegestaan aan het personeelslid, met uitzondering van de aspirant, dat de pleegvoogdij opneemt van een kind beneden de tien jaar of dat een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.

Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken voor een kind beneden de 3 jaar en ten hoogste 4 weken in de andere gevallen. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.

De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag; ».

Art. 13.In artikel VIII.IX.1 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « hebben bereikt.» vervangen door de woorden « hebben bereikt; »; 2° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « 3° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen die de leeftijd van 18 jaar niet hebben bereikt, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 % of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag;4° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen die onder het statuut van verlengde minderjarigheid werden geplaatst.»; 3° er wordt een derde lid ingevoegd, luidende : « Om het verlof in toepassing van dit artikel te genieten, kan de dienst het personeelslid vragen het bewijs te leveren dat een dwingende reden van familiaal belang zich voordoet.»

Art. 14.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt met uitzondering van de artikelen 3, 1° en 4°, 4, 6, 1° en 3° en 7 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2004 en met uitzondering van de artikelen 3, 3° en 6, 2° die van toepassing zijn op de bevallingen die plaatsvinden na 1 september 2006.

Art. 15.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 maart 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN

^