gepubliceerd op 25 juli 2001
Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden van de kosteloosheid van de juridische eerstelijnsbijstand en van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand
10 JULI 2001. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden van de kosteloosheid van de juridische eerstelijnsbijstand en van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 23 van de Grondwet;
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op de artikelen 508/5, § 2, tweede lid, en 508/13, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998 betreffende de juridische bijstand, op artikel 667 en artikel 676, gewijzigd bij dezelfde wet;
Gelet op artikel 9 van voornoemde wet van 23 november 1998;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 februari 2001;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de volgende omstandigheden : Overwegende dat de toegang tot het recht en tot de justitie een fundamenteel en onvoorwaardelijk recht is, dat in iedere democratische samenleving van dwingende aard is;
Overwegende dat in artikel 23 van de Grondwet het recht op juridische bijstand wordt gewaarborgd;
Overwegende dat de fundamentele doelstelling van de artikelen 508/5 en 508/13 van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 23 november 1998 tot doel heeft dit grondwettelijk voorschrift te verwezenlijken door de uniformisering van de voorwaarden van toegang tot de justitie voor de minstbedeelden en door de verbetering van de kwaliteit en van de organisatie van de juridische eerste- en tweedelijnsbijstand;
Overwegende dat deze bepalingen de Koning machtigen om de personen die kunnen genieten van de kosteloosheid van de juridische eerstelijnsbijstand en van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand, alsmede de over te leggen bewijsstukken vast te stellen;
Overwegende dat het koninklijk besluit van 20 december 1999 tot vaststelling van de voorwaarden van de kosteloosheid van de juridische eerstelijnsbijstand en van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand niet voor advies werd voorgelegd aan de Raad van State, om reden van dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat een beroep tot nietigverklaring werd ingesteld voor de Afdeling administratie van de Raad van State;
Overwegende dat deze situatie een rechtsonzekerheid doet ontstaan die uiterst schadelijk is voor alle betrokkenen;
Overwegende dat het geboden is dat de juridische informatie en verdediging van de economisch zwakke personen niet verstoord wordt;
Overwegende dat het bovendien past een aantal bepalingen te verduidelijken en spoedig onvolmaaktheden weg te werken die uit de praktijk zijn gebleken, teneinde de gelijkheid voor de wet van de burgers die niet over voldoende middelen beschikken, volledig te waarborgen;
Overwegende dat het onontbeerlijk en dringend is dat dit besluit wordt genomen en bekendgemaakt binnen de kortste termijnen zodat volledig wordt voldaan aan het grondwettelijk voorschrift en de wettelijke voorschriften;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 28 februari 2001, in toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Kosteloosheid van de juridische eerstelijnsbijstand
Artikel 1.§ 1. In de zin van artikel 508/5, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998, wordt verstaan onder een persoon wiens inkomsten onvoldoende zijn en onder bewijsstukken : 1° de alleenstaande persoon die bewijst, door een document te beoordelen door de advocaat, dat zijn maandelijks netto-inkomen lager is dan 25 000 BEF;2° de alleenstaande persoon met iemand ten laste of de samenwonende met zijn echtgenoot of met iedere andere persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, indien hij bewijst aan de hand van om het even welke document, door de advocaat te beoordelen, dat het gemiddeld maandelijks netto-inkomen van het gezin lager is dan het niet voor beslag vatbare minimumbedrag bepaald in artikel 1409, § 1, derde lid en § 1bis, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek;3° degene die bedragen geniet uitgekeerd als bestaansminimum of als maatschappelijke bijstand, op voorlegging van de geldige beslissing van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;4° degene die bedragen geniet uitgekeerd als gewaarborgd inkomen voor bejaarden, op voorlegging van het jaarlijks attest van de Rijksdienst voor Pensioenen;5° degene die een vervangingsinkomen voor gehandicapten zonder integratievergoeding geniet, op voorlegging van de beslissing van de minister tot wiens bevoegdheid de sociale zekerheid behoort of van de door hem afgevaardigde ambtenaar;6° de persoon die een kind ten laste heeft dat gewaarborgde kinderbijslag geniet, op voorlegging van het attest van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers;7° de huurder van een sociale woning die in het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een huur betaalt die overeenkomt met de helft van de basishuurprijs of die in het Waals Gewest een minimumhuur betaalt, op voorlegging van de laatste huurberekeningsfiche;8° de minderjarige, op voorlegging van zijn identiteitskaart;9° de vreemdeling, voor wat betreft de indiening van het verzoek tot regularisering van verblijf, of van een beroep tegen een uitwijzing, op voorlegging van bewijsstukken;10° de asielaanvrager of de persoon die een aanvraag indient van het statuut van ontheemde, op voorlegging van een bewijsstuk. Voor de vaststelling van de in 2° bedoelde inkomsten, wordt rekening gehouden met een aftrek van 10 % van het bestaansminimum per persoon ten laste.
Voor de vaststelling van de in 1° en 2° bedoelde inkomsten, wordt eveneens rekening gehouden met de lasten die voortvloeien uit een buitengewone schuldenlast alsook met elk ander bestaansmiddel, doch met uitsluiting van de gezinsbijslagen.
Onder de samenwoning bedoeld in het 2° wordt verstaan het feit dat twee of meerdere personen samen onder hetzelfde dak wonen en hoofdzakelijk huishoudelijke aangelegenheden regelen.
De persoon bedoeld in 2° die de juridische bijstand vraagt teneinde zijn belangen te verdedigen valt onder toepassing van 1° voor zover die belangen strijdig zijn met deze van zijn echtgenoot of met deze van de persoon met wie hij samenwoont.
Het in 1° bedoelde bedrag wordt elk jaar proportioneel in dezelfde mate aangepast als het in artikel 1409, § 1, derde lid en § 1bis, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek vermelde bedrag. § 2. De gedetineerde, de beklaagde bedoeld in de wet betreffende de onmiddellijke verschijning of de geesteszieke die het voorwerp heeft uitgemaakt van een maatregel voorzien in de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, wordt, behoudens tegenbewijs, beschouwd als een persoon wiens inkomsten onvoldoende zijn. HOOFDSTUK II. - Gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand
Art. 2.§ 1. Genieten de volledige kosteloosheid, de hierna vermelde personen, respectievelijk op voorlegging van de volgende bewijsstukken : 1° de alleenstaande persoon die bewijst, door een document te beoordelen door het bureau voor juridische bijstand of, voor de rechtsbijstand, al naargelang het geval, door het bureau voor rechtsbijstand of door de rechter, dat zijn maandelijks netto-inkomen lager is dan 25 000 BEF;2° de alleenstaande persoon met iemand ten laste of de samenwonende met zijn echtgenoot of met iedere andere persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, indien hij bewijst aan de hand van om het even welke document, te beoordelen door het bureau voor juridische bijstand of, voor de rechtsbijstand, al naargelang het geval, door het bureau voor rechtsbijstand of door de rechter, dat het gemiddeld maandelijks netto-inkomen van het gezin lager is dan het niet voor beslag vatbare minimumbedrag bepaald in artikel 1409, § 1, derde lid en § 1bis, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek;3° degene die bedragen geniet uitgekeerd als bestaansminimum of als maatschappelijke bijstand, op voorlegging van de geldige beslissing van het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;4° degene die bedragen geniet uitgekeerd als gewaarborgd inkomen voor bejaarden, op voorlegging van het jaarlijks attest van de Rijksdienst voor Pensioenen;5° degene die een vervangingsinkomen voor gehandicapten zonder integratievergoeding geniet, op voorlegging van de beslissing van de minister tot wiens bevoegdheid de sociale zekerheid behoort of van de door hem afgevaardigde ambtenaar;6° de persoon die een kind ten laste heeft dat gewaarborgde kinderbijslag geniet, op voorlegging van het attest van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers;7° de huurder van een sociale woning die in het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een huur betaalt die overeenkomt met de helft van de basishuurprijs of die in het Waals Gewest een minimumhuur betaalt, op voorlegging van de laatste huurberekeningsfiche;8° de minderjarige, op voorlegging van zijn identiteitskaart;9° de vreemdeling, voor wat betreft de indiening van het verzoek tot regularisering van verblijf, of van een beroep tegen een uitwijzing, op voorlegging van bewijsstukken;10° de asielaanvrager of de persoon die een aanvraag indient van het statuut van ontheemde, op voorlegging van een bewijsstuk. Voor de vaststelling van de in 2° bedoelde inkomsten, wordt rekening gehouden met een aftrek van 10 % van het bestaansminimum per persoon ten laste.
Voor de vaststelling van de in 1° en 2° bedoelde inkomsten, wordt eveneens rekening gehouden met de lasten die voortvloeien uit een buitengewone schuldenlast alsook met elk ander bestaansmiddel, doch met uitsluiting van de gezinsbijslagen.
Onder de samenwoning bedoeld in het 2° wordt verstaan het feit dat twee of meerdere personen samen onder hetzelfde dak wonen en hoofdzakelijk huishoudelijke aangelegenheden regelen.
De persoon bedoeld in 2° die de juridische bijstand of rechtsbijstand vraagt teneinde zijn belangen te verdedigen valt onder toepassing van 1° voor zover die belangen strijdig zijn met deze van zijn echtgenoot of met deze van de persoon met wie hij samenwoont. Het in 1° bedoelde bedrag wordt elk jaar proportioneel in dezelfde mate aangepast als het in artikel 1409, § 1, derde lid en § 1bis, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek vermelde bedrag. § 2. De gedetineerde, de beklaagde bedoeld in de wet betreffende de onmiddellijke verschijning of de geesteszieke die het voorwerp heeft uitgemaakt van een maatregel voorzien in de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, wordt, behoudens tegenbewijs, beschouwd als een persoon wiens inkomsten onvoldoende zijn.
Art. 3.Kan gedeeltelijke kosteloosheid genieten : 1° de alleenstaande persoon die bewijst, door een document te beoordelen door het bureau voor juridische bijstand of voor de rechtsbijstand, al naargelang het geval, door het bureau voor rechtsbijstand of door de rechter, dat zijn maandelijks netto-inkomen tussen het bedrag bepaald in artikel 2, § 1, 1°, en het niet voor beslag vatbare minimumbedrag bedoeld in artikel 1409, § 1, derde lid en § 1bis, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek ligt;2° de alleenstaande persoon met iemand ten laste of de samenwonende met zijn echtgenoot of met iedere andere persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt, indien hij bewijst aan de hand van om het even welk document te beoordelen door het bureau voor juridische bijstand of, voor de rechtsbijstand, al naargelang het geval, door het bureau voor rechtsbijstand of door de rechter, dat het gemiddeld maandelijks netto-inkomen van het gezin tussen het niet voor beslag vatbare minimumbedrag bepaald in artikel 1409, § 1, derde lid en § 1bis, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek en ditzelfde bedrag vermeerderd met 18 % ligt. Voor de vaststelling van de inkomsten bedoeld in 2°, wordt rekening gehouden met een aftrek van 10 % van het bestaansminimum per persoon ten laste.
Voor de vaststelling van de in 1° en 2° bedoelde inkomsten, wordt eveneens rekening gehouden met de lasten die voortvloeien uit een buitengewone schuldenlast alsook met elk ander bestaansmiddel, met uitsluiting van de gezinsbijslagen.
Onder de samenwoning bedoeld in het 2° wordt verstaan het feit dat twee of meerdere personen samen onder hetzelfde dak wonen en hoofzakelijk huishoudelijke aangelegenheden regelen.
De persoon bedoeld in 2°die de juridische bijstand of rechtsbijstand vraagt teneinde zijn belangen te verdedigen valt onder toepassing van 1° voor zover die belangen strijdig zijn met deze van zijn echtgenoot of met deze van de persoon met wie hij samenwoont. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 4.Het koninklijk besluit van 20 december 1999 tot vaststelling van de voorwaarden van de kosteloosheid van de juridische eerstelijnsbijstand en van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand, wordt opgeheven.
Art. 5.Treden in werking op 1 september 2001 : 1° de artikelen 6 en 9 van de wet van 23 november 1998 betreffende de juridische bijstand;2° dit besluit.
Art. 6.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 juli 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN