Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 juni 1999
gepubliceerd op 29 juni 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1995 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs en van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging

bron
ministerie van financien
numac
1999003389
pub.
29/06/1999
prom.
09/06/1999
ELI
eli/besluit/1999/06/09/1999003389/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1995 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs en van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De Belgische Future- en Optiebeurs, hierna « Belfox » genoemd, werd opgericht en ingericht door het koninklijk besluit van 10 april 1991 genomen in uitvoering van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten. Het wettelijke en reglementaire kader van Belfox werd vervolgens door het koninklijk besluit van 22 december 1995 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs (hierna « oprichtingsbesluit » genoemd), aangepast aan de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs (hierna « wet van 6 april 1995 » genoemd).

Naar aanleiding van de aanpassingen doorgevoerd in 1995 werd onder andere gepoogd de regels aangaande Belfox te verruimen en te versoepelen teneinde Belfox in de mogelijkheid te stellen nieuwe financiële instrumenten te noteren. In dit kader werd de definitie van financiële instrumenten die mogen worden opgenomen in de notering van Belfox (artikel 2, § 1, 3°, van het oprichtingsbesluit), uitgebreid tot alle financiële instrumenten voorzien in artikel 1, § 1, van de wet van 6 april 1995, met uitzondering van aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren (artikel 1, § 1, 1°, a), eerste gedachtenstreep, van de wet van 6 april 1995), obligaties en andere schuldinstrumenten (artikel 1, § 1, 1°, a), tweede gedachtenstreep, van de wet van 6 april 1995), die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn. Deze uitbreiding had tot doel Belfox gelijke wapens en kansen te bieden als haar buitenlandse concurrenten zonder echter te voorzien in de mogelijkheid van opname in de notering van financiële instrumenten die reeds in de notering van andere Belgische gereglementeerde markten zijn opgenomen.

Recent heeft Belfox een nieuw financieel instrument ontwikkeld, de « index participation unit » (verkort « ipu »).

Het besluit dat heden ter ondertekening voorligt aan Uwe Majesteit, voorziet bijgevolg in een aantal aanpassingen om de notering op Belfox van dergelijke ipu's mogelijk te maken, en de beleggingsmogelijkheden in deze financiële instrumenten door instellingen voor collectieve belegging te bevestigen.

In eerste instantie is een uitbreiding nodig van de financiële instrumenten die kunnen worden opgenomen in de notering van Belfox.

Vervolgens is het wenselijk, omwille van de rechtszekerheid en duidelijkheid, een duidelijke definitie en omschrijving te geven van de ipu's.

Daarnaast dienen de voorwaarden gepreciseerd te worden waaronder de instellingen voor collectieve belegging, met het oog op een goed beheer van hun patrimonium, kunnen beleggen in opties op aandelenindexen met een uitoefeningsprijs gelijk aan nul.

In het algemeen kan een ipu worden omschreven als een financieel instrument dat toelaat een deel of het geheel van een korf van aandelen die een index samenstellen, te kopen of te verkopen.

Meer in het bijzonder vertegenwoordigt de ipu voor de houder een recht, zonder verplichting, om een gedeelte van de waarde van een korf van aandelen die een aandelenindex samenstellen, te verkrijgen. Dit recht kan op om het even welk moment worden uitgeoefend tot op de vervaldag van de ipu, voor een prijs gelijk aan nul (0). De houder heeft bovendien een recht op de ontvangst van bedragen die proportioneel overeenstemmen met de dividenden die verband houden met de aandelen die de index samenstellen.

De aandelenindex op zich kan niet worden geleverd. Enkel de aandelenkorf representatief voor de index is leverbaar in de vorm van de aandelen die haar samenstellen. Dit is enkel mogelijk wanneer de houder een voldoende aantal ipu's in zijn bezit heeft. Indien de houder niet over een voldoende aantal ipu's beschikt, geeft de uitoefening van zijn optioneel recht aanleiding tot een vereffening in contanten. De houder ontvangt dan in contanten de tegenwaarde van de uitgeoefende ipu's. Een dergelijke vereffening in contanten is eveneens mogelijk voor de houder in het bezit van een voldoende aantal ipu's.

Op zijn beurt ontvangt de emittent van de ipu's, op het ogenblik van het afsluiten van de transactie, een premie betaald door de houder als tegenprestatie voor het recht dat het financieel instrument vertegenwoordigt. In geval van aanwijzing, kan de emittent, naar keuze en in functie van het aantal aangewezen ipu's, de aandelen leveren die de index samenstellen of de tegenwaarde van de aangewezen ipu's in contanten betalen. De emittent heeft bovendien een verplichting om bedragen te betalen die proportioneel overeenstemmen met de dividenden.

Zowel de houder als de emittent kunnen hun positie in ipu sluiten vóór vervaldag door, naargelang het geval, de gekochte ipu te verkopen op de markt of de uitgegeven ipu terug te kopen.

De juridische kwalificatie die het meest aansluit bij de ipu is deze van een optiecontract. Bepaalde kenmerken van dit instrument wijken evenwel af van de praktijk die momenteel wordt gevolgd voor optiecontracten verhandeld op de Belgische gereglementeerde markten.

Deze kenmerken zijn de uitoefenprijs (nul), de bepaling van een zeer lange looptijd en de toekenning aan de houder van een recht op bedragen die proportioneel overeenstemmen met de dividenden die verbonden zijn aan de aandelen die de index samenstellen. De afwezigheid van een uitoefenprijs, evenmin als de lange looptijd, lijken niet onverenigbaar met de algemene regels aanvaard voor een optiecontract verhandeld op een gereglementeerde markt in België.

Hetzelfde kan evenwel niet worden gesteld voor de toekenning van de bedragen die proportioneel overeenstemmen met de dividenden dat het juridische kader van optiecontracten overschrijdt, zelfs indien dit laatste kenmerk zou kunnen worden gezien als een soort vergoeding betaald aan de houder, en enkel aan hem, die een positie heeft in ipu op de dag van de toekenning, voor het nadeel dat hij zou lijden door het feit dat de aandelenindex daalt ten gevolge van de betaalbaarstelling van de dividenden die overeenstemmen met de aandelen die deze index samenstellen.

Dit laatste aspect impliceert bijgevolg de opdeling van het financieel instrument in twee verschillende rechten, te weten, in hoofdzaak een recht van optionele aard en, bijkomend, een vorderingsrecht op de toekenning van bedragen die proportioneel overeenstemmen met de dividenden.

Een ipu is dus een financieel instrument gebaseerd op een onderliggende aandelenindex, dat is samengesteld uit twee delen die elk afzonderlijk zijn opgenomen in de lijst van financiële instrumenten van artikel 1, § 1, van de wet van 6 april 1995 : in hoofdzaak een optioneel recht als bedoeld in artikel 1, § 1, 7°, van voormelde wet en bijkomend een vorderingsrecht op bepaalde vergoedingen dat overeenstemt met een financieel instrument als bedoeld in artikel 1, § 1, 1°, a), tweede gedachtenstreep, van voormelde wet.

Omwille van de aanwezigheid van voormeld vorderingsrecht, zelfs indien slechts bijkomend van aard, bleek het aangewezen om te voorzien in een uitbreiding van de financiële instrumenten die mogelijk kunnen worden genoteerd op Belfox met « obligaties en andere schuldinstrumenten » om de notering op Belfox van ipu's toe te laten.

De omstandigheid dat de ipu een samengesteld financieel instrument is, doet geen afbreuk aan het feit dat het onder de toepassing valt van de Europese Richtlijn van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (hierna « ISD-richtlijn » genoemd). Dit principe wordt bevestigd in de Memorie van Toelichting bij de wet van 6 april 1995, waarin de toelichting bij artikel 1 een samengesteld financieel instrument (namelijk obligatie met warrant) uitdrukkelijk erkent als financieel instrument in de zin van de ISD-richtlijn.

Het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging heeft inzonderheid tot doel de financiële risico's te beperken die worden gelopen door de instellingen voor collectieve belegging, en verplicht hen bepaalde begrenzingen na te leven wanneer zij, voor het beheer van hun patrimonium, gebruik maken van afgeleide producten. Teneinde de aldus beoogde bescherming van het spaarderspubliek te waarborgen, wordt U een vervollediging voorgesteld van de regels die van toepassing zijn op de instellingen voor collectieve belegging die opties, inzonderheid opties op aandelenindexen, kopen, uitgeven of verkopen.

Elke instelling voor collectieve belegging moet in haar werking het beginsel van de risicospreiding in acht nemen en een buitensporige concentratie van beleggingen bij eenzelfde emittent vermijden. Om te voorkomen dat dit beginsel zou worden uitgehold in het specifieke geval van de opties op aandelenindexen met een uitoefeningsprijs gelijk aan nul, moet worden bepaald dat de positie in elke optie wordt omgerekend in de positie in de aandelen die deel uitmaken van de index en dat de risicobegrenzingen die het koninklijk besluit van 4 maart 1991 oplegt, op die posities worden toegepast. Wanneer een instelling voor collectieve belegging niet heeft geopteerd voor de categorie van beleggingen die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 85/611/EEG, is het de Commissie voor het Bank- en Financiewezen die, gelet op het beginsel van de risicospreiding, zal moeten oordelen of de index voldoende gediversifieerd is, hierbij steunend op de geldende voorschriften voor de instellingen voor collectieve belegging die hun activa beleggen in effecten die deel uitmaken van een referentie-index (artikelen 3, a) en 6 van dit besluit).

Opties op aandelenindexen kennen een gestage ontwikkeling en worden in toenemende mate gebruikt. Dergelijke opties kunnen impliceren dat een korf van aandelen die deel uitmaken van de index, dient te worden geleverd, en dat niet enkel een verschil in contanten dient vereffend te worden. Deze situatie rechtvaardigt dat specifieke dekkingsregels worden ingevoerd voor de instellingen voor collectieve belegging die dergelijke opties uitgeven (artikel 3, b) van dit besluit).

Teneinde zowel het tegenpartijrisico als het hefboomeffect, dat inherent is aan het bezit van opties, te beperken, bepaalt artikel 37, § 4, van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 dat de premies met betrekking tot het uitstaande saldo van de opties die een instelling voor collectieve belegging heeft gekocht, niet meer dan 10 % van haar nettoactief mogen bedragen. Bij opties op aandelenindexen met een uitoefeningsprijs gelijk aan nul, is het hefboomeffect evenwel onbestaand aangezien het bedrag van de optiepremie steeds gelijk is aan de marktwaarde van het onderliggend actief. In dit geval is het dan ook verantwoord om de voormelde begrenzing van 10 % op 25 % te bepalen voor de premies betaald voor dergelijke opties, zonder dat het totaal van de premies betaald voor de verwerving van opties bedoeld in voornoemd artikel 37, ongeacht hun uitoefeningsprijs, meer dan 25 % van het nettoactief van de beleggingsinstelling mag bedragen. Op die wijze wordt ook het nog aanwezige tegenpartijrisico ingeperkt (artikel 4 van dit besluit).

Artikel 5 van dit besluit bevestigt dat naast opties die gekenmerkt zijn door het feit dat zij door verschillende emittenten kunnen uigegeven worden, ook effecten die dezelfde rechten toekennen als de opties bedoeld in artikel 37 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 maar die gekenmerkt zijn door het feit dat ze slechts door één en dezelfde emittent kunnen uitgegeven worden, onderworpen zijn aan de regels voor risicobegrenzing als vastgesteld in artikel 37 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991. Inzonderheid zijn zij onderworpen aan de regel die de betaalde premies voor de verwerving van opties begrenst tot een percentage van het nettoactief en aan de regel die de risicospreidingsregels van toepassing verklaart op de onderliggende aandelen van de optie. Met effecten die dezelfde rechten toekennen als de opties bedoeld in artikel 37 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991, bedoelt men in het bijzonder effecten die het recht toekennen effecten of een korf van effecten te verwerven of te verkopen of die aanleiding geven tot een afwikkeling in contanten in functie van de koersevolutie van de onderliggende effecten of korf van effecten en die gekenmerkt zijn door het feit dat zij slechts door één en dezelfde emittent kunnen uitgegeven worden. De beleggingen in dergelijke effecten zijn bovendien onderworpen aan de begrenzingen, vastgesteld in artikel 39 van het koninklijk besluit, van 4 maart 1991 teneinde het tegenpartijrisico op de emittent van die effecten te beperken. Het zijn de meest strikte begrenzingen van beide artikelen die van toepassing zijn.

Er wordt op gewezen dat de instellingen voor collectieve belegging enerzijds een prospectus dienen te publiceren dat de informatie bevat die het publiek moet in staat stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over de voorgestelde belegging, en dat zij anderzijds semestriële en jaarrekeningen dienen bekend te maken. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen zal nauwgezet toezien op de beschrijving in deze documenten van het gebruik dat de instelling voor collectieve belegging ter uitvoering van haar beleggingspolitiek maakt van de financiële instrumenten bedoeld in dit besluit.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

9 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1995 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs en van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs, gewijzigd door de wetten van 30 januari 1996 en van 10 maart 1999, inzonderheid de artikelen 1, § 1, en 30, tweede lid (hierna « de wet van 6 april 1995 » genoemd);

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1995 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs;

Gelet op de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, inzonderheid artikel 123;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging, inzonderheid artikel 37;

Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de Belgische Future- en Optiebeurs (hierna « Belfox » genoemd) op korte termijn wenst over te gaan tot de notering op haar markt van een door haar ontwikkeld nieuw financieel instrument, namelijk de « index participation unit »;

Overwegende dat de notering op Belfox van deze « index participation units » belangrijk is voor het Belgische financiële centrum in het kader van de internationale concurrentie daar soortgelijke producten momenteel worden ontwikkeld door andere buitenlandse gereglementeerde markten;

Overwegende dat een aanpassing van het reglementaire kader van Belfox zich opdringt om de notering van de « index participation units » mogelijk te maken op haar markt;

Overwegende dat, in overeenstemming met artikel 30, tweede lid, van de wet van 6 april 1995, de Effectenbeursvennootschap van Brussel en het Rentenfonds hun akkoord hebben gegeven met betrekking tot de uitbreiding van de financiële instrumenten die kunnen worden opgenomen in de notering van Belfox;

Overwegende dat, omwille van de rechtszekerheid, onverwijld het reglementaire kader van toepassing op de « index participation units » moet worden gedefinieerd;

Overwegende dat de voorwaarden gepreciseerd dienen te worden waaronder de instellingen voor collectieve belegging, met het oog op een goed beheer van hun patrimonium, kunnen beleggen in opties op aandelenindexen met een uitoefeningsprijs gelijk aan nul.

Op de voordracht van onze Minister van Financiën, en op het advies van Onze in Raad vergaderende Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 2, § 1, 3°, a), van het koninklijk besluit van 22 december 1995 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs (hierna « het oprichtingsbesluit » genoemd), worden de woorden « eerste gedachtenstreep, » ingevoegd tussen de woorden « met uitzondering van de instrumenten opgenomen onder artikel 1, § 1, 1°, a), » en « van de wet; ».

Art. 2.In artikel 2, § 1, van het oprichtingsbesluit wordt een 3°bis ingevoegd, luidende : « 3°bis. Een « index participation unit » (verkort « ipu ») is een gedematerialiseerd verhandelbaar financieel instrument, als bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 6 april 1995, dat gebaseerd is op een onderliggende aandelenindex. Een ipu is een overeenkomst waarbij aan de houder tegen betaling aan de emittent gedurende een bepaalde termijn tegelijkertijd twee rechten worden toegekend. In hoofdzaak geeft de ipu aan de houder een optioneel recht als bedoeld in artikel 1, § 1, 7°, van de wet van 6 april 1995. Bijkomend beschikt de houder over een vorderingsrecht op bepaalde vergoedingen dat overeenstemt met een financieel instrument bedoeld in artikel 1, § 1, 1°, a), tweede gedachtenstreep, van de wet van 6 april 1995.

Het optioneel recht laat de houder toe om, bij uitoefening, met uitoefenprijs nul, ofwel de tegenwaarde in contanten van de uitgeoefende ipu's te ontvangen, ofwel, in voorkomend geval, de fysieke levering te verkrijgen van de totaliteit van de verschillende aandelen die de onderliggende aandelenindex samenstellen. Het vorderingsrecht laat de houder toe om gedurende de periode dat de ipu in zijn bezit is, bepaalde vergoedingen te ontvangen. Deze vergoedingen zijn bedragen die proportioneel overeenstemmen met de waarde van de dividenden van de respectievelijke aandelen die deel uitmaken van de onderliggende aandelenindex. Enkel de houder die een positie in ipu heeft op het einde van de laatste handelsdag dat het aandeel cum dividend op de markt verhandelbaar is, vóór uitoefening, heeft recht op een dergelijke vergoeding.

Het optioneel recht impliceert de verplichting voor de emittent van een ipu om, bij aanwijzing, met uitoefenprijs nul, ofwel de tegenwaarde in contanten van de aangewezen ipu's te betalen, ofwel, in voorkomend geval, de totaliteit van de verschillende aandelen die de onderliggende aandelenindex samenstellen fysiek te leveren. Het vorderingsrecht impliceert voor de emittent de verplichting om gedurende de periode dat de ipu gehouden wordt, bepaalde vergoedingen te betalen. Deze vergoedingen zijn bedragen die proportioneel overeenstemmen met de waarde van de dividenden van de respectievelijke aandelen die deel uitmaken van de onderliggende aandelenindex. Enkel de emittent die een positie in ipu heeft op het einde van de laatste handelsdag dat het aandeel cum dividend op de markt verhandelbaar is, vóór aanwijzing, heeft de verplichting een dergelijke vergoeding te betalen. ».

Art. 3.In artikel 37, § 2, van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) er wordt een 4°bis ingevoegd, luidende : « 4°bis.wat de opties betreft op aandelenindexen met een uitoefeningsprijs gelijk aan nul, onverminderd het 4°, de begrenzingen als bedoeld in de artikelen 35, 39, 41 en 42 steeds worden nageleefd.

Voor de toepassing van deze bepaling wordt de positie in elke optie omgerekend in de positie in de aandelen die deel uitmaken van de index, rekening houdend met de waarschijnlijkheid van effectieve uitoefening van de optie op dat ogenblik; » b) het 5° wordt aangevuld als volgt : « Wanneer de uitgiftevoorwaarden van de optie de levering van de aandelen die deel uitmaken van de index voorzien, wordt onder voldoende dekking verstaan dat de onderliggende aandelen die deel uitmaken van de index, tot aan de afloop van de optie voorhanden zijn in het patrimonium of dat een call gekocht wordt die slaat op dezelfde aandelen, eventueel aangevuld met voldoende tegoeden in de vorm van liquide middelen voorzover de uitoefeningswaarde van de gekochte optie die van de uitgegeven optie overtreft.»

Art. 4.In artikel 37, § 4, van het voornoemde koninklijk besluit van 4 maart 1991, worden tussen het eerste en het tweede lid de volgende leden ingevoegd : « Het totaal van de betaalde optie-premies die slaan op het uitstaande saldo van call en put opties op aandelenindexen met een uitoefeningsprijs gelijk aan nul, mag 25 % van het nettoactief van de beleggingsinstelling niet te boven gaan.

De som van de premies bedoeld in lid 1 en 2 mag in geen geval 25 % van het nettoactief van de beleggingsinstelling te boven gaan. »

Art. 5.In artikel 37 van het voornoemde koninklijk besluit van 4 maart 1991 wordt een § 5 toegevoegd, luidende : « § 5. Onverminderd artikel 39 is dit artikel van toepassing op de effecten die dezelfde rechten toekennen als de opties bedoeld in onderhavig artikel en die als kenmerk hebben dat zij slechts door één en dezelfde emittent kunnen worden uitgegeven. »

Art. 6.In artikel 55 van het voornoemde koninklijk besluit van 4 maart 1991 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het tweede lid worden de woorden « en § 2, 4°bis » ingevoegd na de woorden « in artikel 37, § 1, 3° »;b) er wordt een lid toegevoegd, luidende : « In afwijking van het eerste lid is artikel 37, § 2, 4°bis niet van toepassing op beleggingsinstellingen die beleggen in opties op aandelenindexen met een uitoefeningsprijs gelijk aan nul, wanneer de index naar het oordeel van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen beantwoordt aan het beginsel van de risicospreiding.»

Art. 7.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 8.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

^