gepubliceerd op 13 juli 1999
Koninklijk besluit tot organisatie van de aanwijzing en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van de federale wetenschappelijke inrichtingen
9 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot organisatie van de aanwijzing en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van de federale wetenschappelijke inrichtingen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, inzonderheid op artikel 22;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 62, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997 en op artikel 74bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, inzonderheid op artikel 5, derde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, inzonderheid op artikel 18, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 april 1999, op artikel 21, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 februari 1998 en op artikel 22;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke en culturele instellingen, inzonderheid op artikel 1;
Gelet op het advies van de Interministeriële Commissie voor het Federale Wetenschapsbeleid;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 januari 1999;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 24 maart 1999;
Gelet op het protocol nr. 90/1 van 19 mei 1999 van het Comité van het Sector Comité I - Algemeen Bestuur;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het noodzakelijk is de hervorming inzake de mandaten die door de Regering reeds werd beslist voor de hoge ambtenarij van de federale ministeries en instellingen van openbaar nut uit te breiden tot de leidinggevende ambtenaren van de federale wetenschappelijke inrichtingen zodat deze hervorming zou kunnen gelijktijdig in werking gesteld worden in deze verschillende sectoren;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Dit besluit is toepasselijk op de betrekkingen welke in de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat overeenkomen met een ambt van inrichtingshoofd.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan : 1° onder « wetenschappelijke inrichting van de Staat », de federale wetenschappelijke inrichtingen die zijn aangewezen in artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke en culturele instellingen;2° onder « secretaris-generaal », de secretaris-generaal van het departement dat de controle uitoefent op de wetenschappelijke inrichting. HOOFDSTUK II Mandaat in de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat
Art. 3.Het mandaat is een tijdelijke aanwijzing voor een duur van vijf jaar in een vacante betrekking overeenstemmend met een functie van inrichtingshoofd.
Art. 4.§ 1. Tijdens de duur van het mandaat oefent de ambtenaar de prerogatieven uit en geniet hij de wedde en de geldelijke voordelen die verbonden zijn aan de functie die hij tijdelijk bekleedt. Voor het overige valt hij onder de toepassing van het administratief statuut en de bezoldigingsregeling die met deze functie verbonden zijn. § 2. Gelijktijdig met de uitoefening van het mandaat ontvangt de ambtenaar ieder jaar een beheerspremie waarvan het bedrag en de toekenningsvoorwaarden door Ons vastgesteld worden.
De premie wordt toegekend bij beslissing van de minister, op voorstel van de secretaris-generaal.
Art. 5.§ 1. De ambtenaar mag tijdens het mandaat geen verlof krijgen om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de Regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van het Franse Gemeenschapscommissie.
De ambtenaar kan slechts een verlof wegens opdracht, wegens loopbaanonderbreking of een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden verkrijgen in zoverre de duur van het verlof of de afwezigheid niet meer dan drie maanden bedraagt. § 2. De ambtenaar kan de overheid waaronder hij ressorteert vragen een einde aan zijn mandaat te stellen. Als deze overheid akkoord gaat is op een opzegging van zes maanden vereist tenzij op aanvraag van de betrokkene de overheid een kortere termijn aanvaardt.
Art. 6.De ambtenaar die bij mandaat wordt aangewezen voor een functie die evenwaardig is aan de zijne, ontvangt op geen enkel ogenblik een wedde die lager ligt dan die welke hij zou genoten hebben in de graad waarvan hij titularis is.
Art. 7.§ 1. Bij elke aanwijzing voor een mandaatperiode wordt, op voorstel van de betrokken ambtenaar en na overleg met de secretaris-generaal en de minister, een opdrachtbrief opgemaakt die de te bereiken doelstellingen omschrijft, rekening houdend met de hem ter beschikking gestelde middelen.
De opdrachtbrief omvat : 1° de algemene beleidsnota van de minister;2° de voor de instelling waarvoor de ambtenaar verantwoordelijk is, te bereiken doelstellingen;3° de menselijke, financiële en logistieke middelen die met het oog op deze doelstellingen ter beschikking zullen worden gesteld. § 2. De opdrachtbrief wordt opgemaakt in samenwerking met de secretaris-generaal van het departement dat de controle over de betrokken inrichting uitoefent. Hij moet volkomen passen in de verdeling van de taken, opdrachten en middelen van het departement waarvan de secretaris-generaal de coherentie verzekert. § 3. De opdrachtbrief kan tijdens het mandaat aangepast worden.
Art. 8.§ 1. Voor elke aanwijzing bij mandaat tot een functie bedoeld in artikel 3, doet de minister een oproep tot de kandidaten bij middel van een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Het bericht vermeldt ten minste de vacante betrekking, de overheid waarbij en de termijn waarbinnen de kandidatuur moet worden ingediend, alsook de algemene voorwaarden vereist om de betrekking te bekleden.
Het bericht bevat bovendien een functiebeschrijving die met het te begeven ambt verbonden is en nodigt de kandidaten uit om hun bekwaamheden inzake beheer van de overheidsdiensten te laten gelden.
De in het tweede lid bedoelde termijn bedraagt twintig werkdagen. Hij vangt aan op de eerste werkdag welke volgt op die van de bekendmaking van het bericht in het Belgisch Staatsblad. Wanneer de laatste dag van de temijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.
Deze paragraaf is niet van toepassing bij het hernieuwen van een mandaat. § 2. De aanwijzing bij mandaat alsook de hernieuwing van een mandaat worden door Ons verricht op de voordracht van de betrokken minister.
De aanwijzing gebeurt op voorstel van de Wetenschappelijke Raad van de betrokken inrichting of van de gemeenschappelijke Wetenschappelijke Raad voor de wetenschappelijke inrichtingen die tot de bevoegdheid van eenzelfde minister behoren, overeenkomstig de procedure die beschreven is in de artikelen 21 en 22 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat.
Art. 9.Om een functie uit te oefenen zoals bedoeld in artikel 3, dient de kandidaat : 1° de voorwaarden te vervullen, bepaald door artikel 7, 1° tot 4° van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;2° hetzij ten minste de rang B van de wetenschappelijke loopbaan van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat bereikt hebben, hetzij houder zijn van het doctorsdiploma na verdediging in het openbaar van een verhandeling;3° voldoen aan de specifieke bekwaamheden vastgelegd door hetzij de Wetenschappelijke Raad van de inrichting waarin de betrekking moet voorzien worden, hetzij door de gemeenschappelijke Wetenschappelijke Raad voor de wetenschappelijke inrichtingen die tot de bevoegdheid van eenzelfde minister behoren, voorafgaand aan het advies bedoeld in artikel 8;4° zijn bekwaamheid doen gelden op het vlak van het beheer van een overheidsdienst;5° houder zijn van een directiebrevet. Dit brevet wordt toegekend aan de ambtenaren die met vrucht aan de noodzakelijke opleiding hebben deelgenomen. Deze opleiding wordt georganiseerd door het opleidingsinstituut van de Federale Overheid van het Ministerie van Ambtenarenzaken; deze mag geen 120 uren overschrijden.
Het bestaat uit drie modules waarvan het programma door Ons is vastgelegd, na het advies te hebben bekomen van de Interministeriële Commissie voor het Federale Wetenschapsbeleid, op voorstel van de Minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken.
Elke module geeft aanleiding tot een test waarvoor het slagen een voorwaarde is om de opleiding verder te zetten.
Aan de opleiding kunnen al de ambtenaren van de rangen B of C deelnemen, alsook al de ambtenaren die een leidinggevende functie uitoefenen in een wetenschappelijke inrichting van de Staat.
Zij genieten een dienstvrijstelling voor het deelnemen aan deze opleiding. HOOFDSTUK III De evaluatie van de voor een mandaat aangewezen ambtenaren
Art. 10.De evaluatie van de ambtenaren die voor een mandaat worden aangewezen omvat een tussentijdse evaluatie die aan de ambtenaar betekend wordt op het einde van de eerste twee jaren van het mandaat en een eindevaluatie die hem betekend wordt op het einde van het mandaat.
Art. 11.Met het oog op zijn evaluatie, stelt de ambtenaar een activiteitenverslag op dat o.m. opgemaakt is volgens de doelstellingen die opgenomen zijn in de opdrachtbrief en dat hij mededeelt aan de minister onder wie hij ressorteert; het verslag gaat vergezeld van het advies van de secretaris-generaal.
Art. 12.Nadat hij vooraf de ambtenaar gehoord heeft, keurt de minister het verslag, binnen de maand na de mededeling ervan goed of af met een met redenen omklede antwoordnota, die rekening houdt met de bereikte doelstellingen volgens de beschikbare middelen. De ambtenaar kan zijn opmerkingen schriftelijk laten gelden.
Wanneer de in het eerste lid bedoelde termijn voorbij is, wordt de antwoordnota geacht gunstiger te zijn voor de ambtenaar.
Art. 13.De evaluatie van de ambtenaren die bij mandaat benoemd zijn wordt door de betrokken minister betekend op grond van het in artikel 11 bedoelde activiteitenverslag.
De tussentijdse evaluatie wordt uitgedrukt in een positieve of gereserveerde beoordeling in de in artikel 12 bedoelde antwoordnota.
De eindevaluatie wordt uitgedrukt in een positieve of negatieve vermelding.
Art. 14.Als de bij mandaat benoemde ambtenaar zich niet akkoord kan verklaren met de hem betekende eindevaluatie kan hij, binnen tien werkdagen na de betekening, zijn bezwaar bij een bij de post aangetekende brief indienen bij de betrokken Wetenschappelijke Raad.
De ambtenaar verschijnt persoonlijk en kan zijn opmerkingen doen gelden; voor zijn verdediging kan hij door een persoon naar eigen keuze bijgestaan worden. Het beroep is opschortend.
De raad deelt aan de minister zijn met redenen omkleed advies mede uiterlijk binnen de maand volgend op de indiening van het beroep. Hij vermeldt met welk aantal stemmen voor of tegen de stemming werd behaald. De stemming is geheim. In geval van staking van stemmen wordt het advies geacht gunstig voor de verzoeker te zijn.
De met redenen omklede beslissing van de minister wordt aan de ambtenaar en aan de betrokken raad medegedeeld binnen de vijftien werkdagen vanaf de betekening aan de minister van het door laatstgenoemde uitgebrachte advies. Van zodra deze termijn voorbij is geldt het advies als beslissing.
Art. 15.Wanneer de ambtenaar na zijn eindevaluatie de postieve vermelding krijgt, wordt het mandaat waarvoor hij is benoemd hernieuwd.
Art. 16.§ 1. Wanneer de ambtenaar na zijn eindevaluatie de negatieve vermelding krijgt, komt er voor de betrekking waarvoor hij is benoemd een nieuwe oproep tot de kandidaten. Nochtans kan deze oproep, in geval van beroep ingediend bij de betrokken Wetenschappelijke Raad, er niet komen voor de beslissing die genomen wordt als besluit van de beroepsprocedure. § 2. De in § 1 vermelde ambtenaar die lid is van een wetenschappelijke inrichting wordt door de bevoegde minister wedertewerkgesteld in een betrekking in de wetenschappelijke inrichting waarvan hij afkomstig is. HOOFDSTUK IV. - Wijzigende bepalingen
Art. 17.Artikel 18, § 1 van het voormelde koninklijk besluit van 21 april 1965, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 april 1999, wordt vervangen als volgt : « § 1. De Koning doet benoemingen in de leidinggevende ambten die verleend worden in geval van openstaande betrekking, met uitzondering van het ambt van inrichtingshoofd ».
Art. 18.Artikel 19, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende lid : « Elke ambtsvacature in de leidinggevende ambten bedoeld in artikel 18, § 1 is het voorwerp van een bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van het ambt van inrichtingshoofd. » HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 19.De op de datum van inwerkingtreding van dit besluit aan de gang zijnde bevorderings- of benoemingsprocedures worden voortgezet krachtens de bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik waarop deze procedures werden aangevat.
Art. 20.De in dit besluit bedoelde ambtenaren die, bij de inwerkingtreding van dit besluit, benoemd zijn in een leidend ambt van inrichtingshoofd, worden geacht op die datum hun eerste mandaat van vijf jaar aan te vangen.
De in artikel 19 benoemde ambtenaren worden eveneens geacht hun mandaat van vijf jaar aan te vangen op de datum van hun benoeming, voor zover die niet vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit valt.
De ambtenaren van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, een betrekking bezetten van inrichtingshoofd of die vóór 1 januari 2002 zullen worden aangewezen bij mandaat, zijn vrijgesteld van de voorwaarde van het directiebevel ingeval van hernieuwing van het mandaat of van aanwijzing tot een nieuw mandaat.
Art. 21.Hoofdstuk III is van toepassing op de in dit besluit bedoelde ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding ervan, benoemd zijn in een ambt van inrichtingshoofd.
Het is eveneens op de in artikel 19 bedoelde ambtenaren toepasselijk op de datum waarop hun benoeming van kracht wordt voor zover die niet vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit valt.
Art. 22.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2000.
Art. 23.Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT