Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 juli 2008
gepubliceerd op 19 augustus 2008

Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Brussel

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2008009643
pub.
19/08/2008
prom.
09/07/2008
ELI
eli/besluit/2008/07/09/2008009643/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 JULI 2008. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Brussel


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op de artikelen 81 tot 83, 86 tot en met 93, 95, 96, 334 tot en met 339;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 december 1999 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Brussel, gewijzigd door het koninklijk besluit van 9 januari 2001;

Gelet op de adviezen van de eerste voorzitter van het Hof van beroep te Brussel, van de eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel, van de procureur-generaal te Brussel, van de voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brussel, van de arbeidsauditeur te Brussel, van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank te Brussel en van de stafhouders van de Nederlandse en de Franse Orde van advocaten te Brussel;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Vestiging en samenstelling : § 1. De arbeidsrechtbank van Brussel heeft haar zetel en houdt haar zittingen te Brussel, Poelaertplein 3. § 2. De arbeidsrechtbank te Brussel bestaat uit : - drieëndertig kamers; - één kamer voor kort geding; - één bureau voor rechtsbijstand.

Art. 2.Verdeling van de bevoegdheden van de kamers : De 1e, 2e, 3e, 23e en 24e kamer nemen hoofdzakelijk kennis van de geschillen in verband met de individuele arbeidsrelaties wanneer de betrokken werknemer een bediende betreft en meer bepaald : a) van de geschillen genoemd in de artikelen : - 578 van het Gerechtelijk Wetboek, met uitzondering van de geschillen genoemd in artikel 578, 12° b en van artikel 578, 14°; - 582, 5°, van het Gerechtelijk Wetboek; b) van de geschillen in toepassing van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden;c) van de geschillen betreffende het conventioneel brugpensioen voor wat de contractuele relatie tussen werkgever en werknemer betreft.

Art. 3.De 4e en 25e kamer nemen kennis van de zaken omschreven in artikel 2, wanneer de betrokken werknemer een arbeider betreft.

Art. 4.De 5e, 6e en 26e kamer nemen kennis van de vorderingen genoemd in artikel 579 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, evenals van de vorderingen in toepassing van de wet van 15 mei 2007 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg, vanaf de inwerkingtreding van deze wet.

Deze kamers nemen eveneens kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 1410, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek en gericht tegen de beslissingen van een instelling of dienst belast met de toepassing van de wetgeving bedoeld in onderhavig artikel.

Art. 5.De 7e en 27e kamer nemen kennis van de geschillen betreffende de werkgeversverplichtingen opgelegd door de wetten en verordeningen bedoeld in artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek of door andere wetten.

Deze kamers nemen eveneens kennis van de toepassing op de werkgevers van de administratieve sancties bepaald door die wetten en verordeningen en door de wet betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, in zoverre die gericht zijn tegen de werkgevers.

Zij nemen eveneens kennis van de rechtsvorderingen ingesteld door de arbeidsauditeur bij toepassing van artikel 138bis, § 2, eerste lid van het Gerechtelijk Wetboek.

Zij nemen eveneens kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 1410, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek en gericht tegen de beslissingen van een instelling of dienst belast met de toepassing van de wetgeving bedoeld in onderhavig artikel.

Zij nemen tenslotte kennis van de beroepen tegen een beslissing betreffende de kwalificatie van een bepaalde arbeidsovereenkomst.

Art. 6.Onverminderd de bepalingen van artikel 21, § 5, van dit besluit, nemen de 8e, 9e en de 28e kamer kennis van de geschillen bedoeld in artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek en betreffende de rechten en verplichtingen van de werknemers en leerlingen en hun rechtverkrijgenden, alsmede van alle andere gerechtigden en hun rechtverkrijgenden welke voortvloeien uit de wetten en verordeningen inzake al de stelsels van vrijwillige of verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, alsmede van de geschillen tussen instellingen belast met de toepassing van die wetten en verordeningen.

Deze kamers nemen ook kennis van de toepassing van de administratieve sancties bepaald bij voormelde wetten en verordeningen in zoverre de betwisting niet op de werkgeversverplichtingen slaat.

Zij nemen eveneens kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 1410, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek en gericht tegen de beslissingen van een instelling of dienst belast met de toepassing van de wetgeving bedoeld in onderhavig artikel.

Deze kamers nemen tenslotte kennis van de betwistingen genoemd in artikel 52 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

Art. 7.De 28e kamer neemt ook kennis, evenals de 18e kamer, van de betwistingen genoemd in artikel 582, 1° en 2°, van het Gerechtelijk Wetboek en betreffende de rechten en verplichtingen inzake uitkeringen voor gehandicapten evenals de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de wetgeving betreffende de sociale reclassering en de integratie van personen met een handicap.

Deze kamers nemen eveneens kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 1410, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek en gericht tegen de beslissingen van een instelling of dienst belast met de toepassing van de wetgeving bedoeld in onderhavig artikel.

Art. 8.Onverminderd de bepalingen van artikel 21, § 5, van dit besluit, nemen de 10e en 30e kamer kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek en betreffende de rechten en verplichtingen van de werknemers en leerlingen en hun rechtverkrijgenden alsmede van alle andere gerechtigden en hun rechtverkrijgenden, welke voortvloeien uit de wetten en verordeningen inzake al de stelsels van vrijwillige of verplichte rust-, ouderdoms- en overlevingspensioenen, het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, de gewaarborgde gezinsbijslag en de rentebijslag aan de begunstigden met een vervroegd rustpensioen.

Deze kamers nemen eveneens kennis van de betwistingen genoemd in artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek en betreffende de rechten en verplichtingen van de werknemers en leerlingen en hun rechtverkrijgenden alsmede van alle andere gerechtigden en hun rechtverkrijgenden welke voortvloeien uit de wetten en verorderingen inzake vakantiegeld, bestaanszekerheid, sluiting van ondernemingen, gezinsbijslag, brugpensioen, stage van jongeren, en alle aangelegenheden betreffende sociale voordelen.

De bevoegdheid van deze kamers omvat eveneens de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving, in zoverre de betwisting niet op werkgeversverplichtingen slaat.

Zij nemen eveneens kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 1410, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek en gericht tegen de beslissingen van een instelling of dienst belast met de toepassing van de wetgeving bedoeld in onderhavig artikel.

Art. 9.Onverminderd de bepalingen van artikel 21, § 5, van dit besluit, neemt de 30e kamer ook kennis, evenals de 17e kamer, van de geschillen genoemd in artikel 580 van het Gerechtelijk Wetboek en betreffende de rechten en verplichtingen van de werknemers en leerlingen en hun rechtverkrijgenden alsmede alle andere gerechtigden en hun rechtverkrijgenden welke voortvloeien uit de wetten en verordeningen inzake werkloosheid, evenals van de geschillen betreffende de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving, in zoverre de betwisting niet op werkgeversverplichtingen slaat.

Deze kamers nemen eveneens kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 1410, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek en gericht tegen de beslissingen van een instelling of dienst belast met de toepassing van de wetgeving bedoeld in onderhavig artikel.

Art. 10.Onverminderd de bepalingen van artikel 21, § 5, van dit besluit, nemen de 12e, 13e, 14e, 15e, 16e en 31e kamer kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 580, 8°, c, van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het bestaansminimum en de maatschappelijke integratie, art. 580, 8°, d, van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de maatschappelijke dienstverlening en art. 580, 8°, f van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen evenals van de betwistingen betreffende de toepassing van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving.

Deze kamers nemen eveneens kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 580, 18°, van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het beroep ingesteld tegen de beslissingen van het bureau voor juridische bijstand.

Zij nemen eveneens kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 1410, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek en gericht tegen de beslissingen van een instelling of dienst belast met de toepassing van de wetgeving bedoeld in onderhavig artikel.

Art. 11.De 11e en 29e kamer nemen kennis van de geschillen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de wetten en verordeningen bedoeld in artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek, evenals van de geschillen tussen de instellingen belast met de toepassing van die wetten en verordeningen, in zoverre deze geschillen betrekking hebben op de bijdragen aan het sociaal statuut van zelfstandigen.

Onverminderd de bepalingen van artikel 21, § 5, van dit besluit, neemt de 11e kamer ook kennis, evenals de 29e kamer, van de geschillen betreffende de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de wetten en verordeningen bedoeld in artikel 581 van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre deze geschillen betrekking hebben op de sociale voorzieningen ten gunste van de zelfstandigen. Ze nemen ook kennis van de administratieve sancties bepaald in de desbetreffende wetgeving en van de geschillen tussen de instellingen belast met de toepassing van die wetten en verordeningen.

De 11e en de 29e kamer nemen eveneens kennis van de geschillen bedoeld in art. 578, 8° en 578, 12°, b van het Gerechtelijk Wetboek, voor zover deze geschillen zelfstandigen betreffen.

Deze kamers nemen eveneens kennis van de betwistingen bedoeld in artikel 1410, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek en gericht tegen de beslissingen van een instelling of dienst belast met de toepassing van de wetgeving bedoeld in onderhavig artikel.

Art. 12.Onverminderd de bepalingen van artikel 21, § 5, van dit besluit, nemen de 21e, 22e en de 33e kamer kennis van de geschillen bedoeld in artikel 582, 3° van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de ondernemingsraden, artikel 582, 4° van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de diensten en comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, de comités voor preventie en bescherming op het werk, artikel 582, 6° van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de Europese ondernemingsraden en artikel 582, 8° van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de Europese vennootschappen.

De 21e, 22e en de 33e kamer nemen, als hulpkamer, ook kennis van de geschillen bedoeld in onderhavig besluit.

Art. 13.De 19e, 20e en 32e kamer nemen kennis van de geschillen bedoeld in artikel 578, 14° van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de collectieve schuldenregeling.

Art. 14.Niet of onduidelijk toewijsbare geschillen : Daarenboven neemt elke kamer, overeenkomstig de verdeling gedaan door de voorzitter, kennis van de zaken waarvan de arbeidsgerechten kennis nemen krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende aangelegenheden die al dan niet vermeld zijn in de artikelen 578 tot 583 van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 15.De 1e tot en met de 22e kamer nemen kennis van de zaken in het Frans.

De 23e tot en met de 33e kamer nemen kennis van de zaken in het Nederlands.

Art. 16.De zittingsdagen : De kamers houden zitting op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag.

Art. 17.De zaken in kort geding en deze waarop de procedureregelen zoals in kort geding worden toegepast, worden ingeleid op maandag en donderdag.

Zij worden gepleit op maandag voor de Franstalige zaken en op donderdag voor de Nederlandstalige zaken. De voorzitter van de rechtbank kan evenwel toestaan dat gepleit wordt op de andere dagen en uren die hij bepaalt.

De zittingen in kort geding of zoals in kort geding kunnen gehouden worden, met open deuren, in het kabinet van de voorzitter van de rechtbank.

Art. 18.Het bureau voor rechtsbijstand bestaat uit twee afdelingen : de ene neemt kennis van de Franstalige zaken, de andere van de Nederlandstalige zaken.

De Franstalige afdeling van het bureau voor rechtsbijstand houdt zitting de woensdag van week 1 en week 3, zoals wordt vastgesteld bij artikel 21, § 1.

De Nederlandstalige afdeling van het bureau voor rechtsbijstand houdt zitting de woensdag van de week 2 en de week 4, zoals wordt vastgesteld bij artikel 21, § 1.

Art. 19.De zittingen beginnen 's morgens om 9 u. 30 m. en 's namiddags om 14 uur.

Het bureau voor rechtsbijstand houdt zitting om 14 uur. De zittingen van de voorzitter zetelend in kort geding of zoals in kort geding vangen aan om 11 uur.

Art. 20.De kamers kunnen, naar gelang van de behoeften van de dienst, buitengewone zittingen houden, waarvan zij zelf de dagen en de uren bepalen, met het akkoord van de voorzitter van de rechtbank.

De voorzitter van de rechtbank kan, indien de behoeften van de dienst het vergen en na advies te hebben ingewonnen van de arbeidsauditeur, beslissen dat één of meerdere kamers bijkomende zittingen houden op de dagen en uren die hij vaststelt.

Art. 21.§ 1. De organisatie van de zittingen wordt gedaan met blokken van 4 weken, die elkaar telkens onmiddellijk opvolgen. Deze blokken worden opgedeeld in week 1, week 2, week 3 en week 4. De eerste week 1 van elk gerechtelijk jaar is telkens de week waarin de eerste werkdag van september valt. De zaterdag wordt, voor de toepassing van dit reglement, niet beschouwd als een werkdag. § 2. De zaken, ingeleid bij verzoekschrift of bij vrijwillige verschijning, worden ingeleid voor de bevoegde kamer. § 3 Indien verschillende kamers bevoegd zijn m.b.t. dezelfde materie, is enkel de kamer aangeduid met het laagste getal de inleidingskamer voor de zaken die bij dagvaarding worden ingeleid. § 4. De zaken, ingeleid bij exploot van dagvaarding, worden ingeleid voor de hierna genoemde kamers naar gelang van hun bijzondere bevoegdheden, op volgende dagen en uren : - voor de 1e kamer : op dinsdag, om 9 u. 30 m.; - voor de 4e kamer : de maandag van week 1 en week 3, om 9 u. 30 m.; - voor de 5e kamer : op dinsdag om 14 uur; - voor de 7e kamer : op donderdag om 9 u. 30 m.; - voor de 11e kamer : de maandag van week 1 en week 3, om 9 u. 30 m.; - voor de 18e kamer : de woensdag van week 3 om 9 u. 30 m. - voor de 19e kamer : de donderdag van week 1 om 9 u. 30 m.; - voor de 23e kamer : op dinsdag, om 9 u. 30 m.; - voor de 25e kamer : op dinsdag, om 9 u. 30 m.; - voor de 26e kamer : op de donderdag van week 1 en week 3 om 14 uur; - voor de 27e kamer : op de vrijdag van week 2 en week 4 om 9 u. 30 m.; - voor de 28e kamer : inzake de geschillen bedoeld in artikel 7 van dit besluit op de woensdag van week 2 om 14 uur. De andere geschillen worden geregeld overeenkomstig artikel 21, § 5; - voor de 29e kamer : de dinsdag van de week 2 om 9 u. 30 m.; - voor de 32e kamer : de dinsdag van week 1 om 9 u. 30 m. § 5. Voor de geschillen die onder de bevoegdheid vallen van de 8e, 9e, 10e, 12e, 13e, 14e, 15e, 16e en 17e kamer, worden de zaken, op exploot van dagvaarding, ingeleid voor de 4e kamer en, hetzij gepleit op deze inleidingszitting, hetzij toegewezen aan de bevoegde kamer die ervan kennis neemt ten gronde.

Onder voorbehoud van wat in § 4 van dit artikel werd gesteld m.b.t. de 28e kamer, worden voor de geschillen die onder de bevoegdheid vallen van de 28e, 30e en 31e kamer, de zaken, op exploot van dagvaarding, ingeleid voor de 25e kamer en, hetzij gepleit op deze inleidingszitting, hetzij toegewezen aan de kamer die bevoegd is om kennis te nemen van de grond van de zaak.

Voor de geschillen bedoeld in artikel 12, eerste lid, van dit besluit, worden de zaken, op exploot van dagvaarding, ingeleid voor de 1e of 23e kamer en, hetzij gepleit op deze inleidingszitting, hetzij toegewezen aan de bevoegde kamer die ervan kennis neemt ten gronde. § 6. De zaken waarvan de arbeidsgerechten kennis nemen krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende aangelegenheden die niet genoemd zijn in de artikelen 578 tot 583 van het Gerechtelijk Wetboek, en ingeleid bij exploot van dagvaarding, worden ingeleid voor de 1e of de 23e kamer.

Art. 22.Wanneer de behoeften van de dienst het vergen, kan de voorzitter van de rechtbank, na het advies van de arbeidsauditeur en van de hoofdgriffier van de arbeidsrechtbank te hebben ingewonnen, het aantal kamers, het aantal zittingen en de bevoegdheden ervan tijdelijk wijzigen evenals de dag en het uur van hun zitting.

Art. 23.De voorzitter van de rechtbank bepaalt, na het advies van de arbeidsauditeur te hebben ingewonnen, de dagen en uren van de vakantiezittingen. Hij wijst de magistraten aan die er zitting nemen.

De voorzitter van de rechtbank kan ten allen tijde die lijst wijzigen met het oog op de behoeften van de dienst.

Art. 24.Van de beschikkingen die de voorzitter van de rechtbank op grond van de artikelen 89 en 90 van het Gerechtelijk Wetboek en van dit besluit neemt, wordt onmiddellijk kennis gegeven aan de eerste voorzitter van het Arbeidshof en de arbeidsauditeur.

Deze beschikkingen worden ter griffie van de rechtbank aangeplakt.

Art. 25.Het koninklijk besluit van 23 december 1999 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de arbeidsrechtbank te Brussel, gewijzigd door het koninklijk besluit van 9 januari 2001, wordt opgeheven.

Art. 26.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2008.

Art. 27.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Werk worden, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 juli 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN De Minister van Werk, Mevr. J. MILQUET

^