gepubliceerd op 20 december 2019
Koninklijk besluit tot aanpassing van de bepalingen van het KB/WIB 92 betreffende de vaststelling van het belastbare inkomen inzake vennootschapsbelasting
9 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot aanpassing van de bepalingen van het KB/WIB 92 betreffende de vaststelling van het belastbare inkomen inzake vennootschapsbelasting
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het doel van dit ontwerp van besluit is om de bepalingen van het KB/WIB 92 met betrekking tot de bepaling van het netto belastbaar inkomen van de vennootschapsbelasting up-to-date te stellen, waarvan de belangrijkste bepalingen momenteel in de artikelen 74 tot 79, KB/WIB 92 staan.
De meest recente aanpassing van deze bepalingen is namelijk die aan het koninklijk besluit van 9 juli 2010 betreffende de toepassingsmodaliteiten van de vrijstelling van de minderwaarden bedoeld in artikel 48/1 van het Wetboek op de inkomstenbelastingen 1992, waarvan artikel 2 artikel 74, KB/WIB 92, heeft gewijzigd.
Echter, artikel 207 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), met daarin de rechtsgrondslag van de artikelen 74 tot 79, KB/WIB 92, is sindsdien elf keer gewijzigd, waarvan de laatste wijziging die is aangebracht bij de wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting, de meest substantiële is.
De noodzaak van deze update is daarom van essentieel belang om de relevante afdwingbare bepalingen in overeenstemming te brengen met het huidige WIB 92 en om de geldigheid en de duidelijke en volledige lezing ervan te waarborgen, zowel voor het gebruik van de belastingplichtige als voor de administratie.
In zijn advies 66.599/3 van 23 oktober 2019 wees de Raad van State erop dat een rechtsgrondslag zou ontbreken, voor zover het onderhavige ontwerp van besluit tot doel heeft de volgorde van de bewerkingen te regelen waarvoor artikel 207 van het WIB 92 geen volgorde heeft bepaald (zie opmerking 6, paragraaf 2, p. 9, van het vermeld advies).
Het onderhavige ontwerp van besluit is echter niet bedoeld om de van toepassing zijnde volgorde van de relevante bepalingen voor het vaststellen van de belastinggrondslag te regelen, maar om de wijze, waarop in de praktijk de wettelijke bepalingen worden toegepast, te regelen.
Artikelsgewijze bespreking Art. 1, 1° In de aanhef van artikel 74, KB/WIB 92, wordt verwezen naar de bestanddelen die van de belasting zijn vrijgesteld.
De lijst met vrijgestelde bestanddelen in deze inleidende zin is niet actueel. Bovendien is het aantal vrijgestelde bestanddelen in de loop van de tijd gestaag toegenomen, dus zou het vervelend zijn om de lijst volledig te houden door opeenvolgende koninklijke besluiten. Het lijkt ons dan ook geschikter om in dit artikel te verwijzen naar alle gereserveerde winst die vrijgesteld is door het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en specifieke wetten, zonder ze bij naam te noemen.
Ter indicatie, en in de huidige stand van de wetgeving, zijn deze vrijgestelde winsten en belastingvrije bestanddelen als volgt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen die welke zijn vrijgesteld op grond van WIB 92 en die welke zijn vrijgesteld op grond van specifieke bepalingen.
Aldus worden overeenkomstig het WIB 92 de volgende bestanddelen uitgesloten uit de belastinggrondslag: - de uitgedrukte niet verwezenlijkte meerwaarden, met uitsluiting van de meerwaarden op voorraden en bestellingen in uitvoering op grond van artikel 44, § 1, 1°, alsook het monetair gedeelte van de meerwaarde bedoeld in artikel 44, § 1, 2° ; - de meerwaarden op bedrijfsvoertuigen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 44bis en de meerwaarden op de voor commerciële vaart bestemde binnenschepen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 44ter; - de meerwaarden op aandelen die zijn vrijgesteld naar aanleiding van verrichtingen als bedoeld in artikel 45, § 1, eerste lid, en § 2; - de stopzettingsmeerwaarden ter gelegenheid van een inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2° ; - de meerwaarden die zijn vrijgesteld krachtens artikel 47.
Deze vrijgestelde meerwaarden vallen onder artikel 190, WIB 92, dat voorziet in een voorwaarde van onaantastbaarheid voor het verkrijgen en behouden van de vrijstelling; - de waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten zoals bedoeld in artikel 48 en onder de voorwaarden gesteld door artikel 194, na wijziging door de wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting, en door artikel 194bis; - de winst die voortvloeit uit de homologatie van een reorganisatieplan en uit de vaststelling van een minnelijk akkoord als bedoeld in artikel 48/1; - de bestanddelen als bedoeld in artikel 184ter; - de herwaarderingsmeerwaarden en de kapitaalsubsidies die worden vrijgesteld op grond van artikel 184quinquies, eerste lid, 3° ; - de in de artikelen 190bis en 191 bedoelde meerwaarden; - de in artikel 193quater bedoelde winst die in het vermogen van een erkend inschakelingsbedrijf wordt gehouden en die is verwezenlijkt in een belastbaar tijdperk waarvoor zij als inschakelingsbedrijf is erkend ; - de bestanddelen bedoeld in de artikelen 194ter tot 194quinquies, met betrekking tot de tax shelter, de investeringsreserve en de vrijgestelde innovatie-inkomsten; - de vrijstelling met betrekking tot kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 362, eerste lid voor het nog niet in resultaat genomen gedeelte, en tweede lid; - de vrijstellingen bedoeld in de artikelen 511 en 513.
Artikel 74, KB/WIB 92, verwijst daarenboven nog naar volgende vrijstellingen die in andere wetgeving is opgenomen: - meerwaarden bij toetreding van schepen en meerwaarden op schepen die respectievelijk zijn vrijgesteld op grond van artikel 116, § 2, lid 2 of 122 van de programmawet van 2 augustus 2002; - de vrijgestelde winsten bedoeld in de artikelen 58 en 69 van de herstelwet van 31 juli 1984; - de vrijgestelde winst bedoeld in artikel 67, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen zoals het bestond voor het is opgeheven door artikel 87 van de wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting, die in het vermogen van een inschakelingsbedrijf behouden blijft; - de kapitaalsubsidies en herwaarderingsmeerwaarden die zijn vrijgesteld krachtens artikel 26, eerste lid, 3°, van de programmawet van 19 december 2014 naar aanleiding van de overgang naar de vennootschapsbelasting van een intercommunale, samenwerkingsverband of projectvereniging. - herwaarderingsmeerwaarden en kapitaalsubsidies die zijn vrijgesteld in toepassing van artikel 3, 3°, tweede lid van de wet van 29 mei 2018; - meerwaarden vastgesteld of gerealiseerd vóór 1 januari 1990, alsmede het niet-monetaire deel van de meerwaarden die tot en met het belastingjaar 1991 vrijwillig zijn gerealiseerd op bepaalde aandelen of rechten van deelneming, die zijn vrijgesteld volgens de destijds geldende wettelijke bepalingen, op voorwaarde dat de voorwaarden voor vrijstelling worden nageleefd; - de vrijgestelde voorziening voor sociaal passief, bedoeld in artikel 23, § 2, van hetzelfde Wetboek, zoals deze bestond vóór de afschaffing ervan door artikel 309, 2°, van de wet van 22 december 1989.
Vervolgens zal de belastbare basis onderverdeeld worden in 1° reserves;2° verworpen uitgaven;3° dividenden. Art. 1, 2° In artikel 74, tweede lid, 1°, KB/WIB 92, wordt het tweede streepje vervangen om de tekst van het koninklijk besluit in overeenstemming te brengen met de wettekst van artikel 185ter, WIB 92, die werd gewijzigd ingevolge de wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting.
In artikel 74, tweede lid, 1°, derde streepje, KB/WIB 92, worden de woorden "artikel 198, 7° " vervangen door de woorden "artikel 198, § 1, 7° " om een juiste verwijzing naar het deel van artikel 198 te hebben waarop het betrekking heeft. Dit betreft louter een technische aanpassing.
Artikel 74 tweede lid, 1°, zesde streepje, KB/WIB 92, wordt aangevuld met als doel rekening te houden met de invoering van de tax shelter die de productie en de ontwikkeling van nieuwe podiumwerken of videospellen krachtens respectievelijk de artikelen 194ter/1 en 194ter/3, WIB 92.
De aanpassing in artikel 74, tweede lid, 1°, zevende streepje, KB/WIB 92, betreft de toevoeging van de verwijzing naar artikel 193ter, § 1, WIB 92, ingevoegd bij artikel 140 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).
Bovendien worden volgende gevallen van definitieve vrijstelling door verhoging van de begintoestand van de reserves toegevoegd: - sommen die behoren tot de inbreng die krachtens artikel 47 of 362, WIB 92, zijn vrijgesteld in hoofde van een overdragende vennootschap in verband met de inbreng van een of meer bedrijfstakken of een algemeenheid van goederen, uitgevoerd in overeenstemming met artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, WIB 92, onder de voorwaarden van artikel 192, § 2, WIB 92; - sommen die vrijgesteld zijn krachtens artikel 194quinquies, § 2, WIB 92, dit betreft de definitieve vrijstelling vanaf het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk dat intellectueel eigendomsrecht is verleend; - winst ten belope van het financieringskostensurplus, vrijgesteld krachtens artikel 194sexies, WIB 92; - winst ten belope van de vergoeding ontvangen in uitvoering van een groepsbijdrage-overeenkomst, vrijgesteld krachtens artikel 194septies, eerste streepje, WIB 92; - de winst die voortkomt van de terugbetaling tijdens het belastbaar tijdperk van een gedeelte van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling overeenkomstig artikel 292bis, § 1, vijfde lid, WIB 92; - het bedrag van de actualisering van de voorraad door erkende diamanthandelaars als vermeld in de wet van 26 november 2006 houdende een begeleidingsmaatregel voor een voorraadactualisering door de erkende diamanthandelaars waarvoor aan de voorwaarde van onaantastbaarheid tijdens het belastbare tijdperk niet langer is voldaan; - de definitief vrijgestelde sommen voor terugneming van waardeverminderingen overeenkomstig artikel 184quinquies, tweede lid, WIB 92; - de definitief vrijgestelde sommen voor terugneming van waardeverminderingen die door een rechtspersoon bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 2018 tot bepaling van de voorwaarden van overgang bij de onderwerping aan de vennootschapsbelasting van havenbedrijven zijn erkend in de jaarrekening van een boekjaar dat werd afgesloten vóór het boekjaar dat betrekking heeft op het eerste aanslagjaar waarvoor de rechtspersoon onderworpen is aan de vennootschapsbelasting; - de winst die in aftrek wordt gebracht overeenkomstig artikel 185, § 2, b) van hetzelfde Wetboek;
Ten slotte wordt gespecificeerd dat de reserves die worden gevormd door het gereserveerde resultaat, gecorrigeerd zoals hierboven aangegeven, in voorkomend geval worden verhoogd met de bedragen die worden afgetrokken van de begintoestand van de reserves.
Artikel 74, tweede lid, 2°, tweede streepje, KB/WIB 92, wordt gewijzigd, gezien dat de aftrekbare bestedingen als bedoeld in artikel 104, 3° tot 8°, WIB 92, opgeheven werden door de wet van 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen en vervangen werden door de bedragen bedoeld in artikel 14533, § 1, eerste lid, 1 ° tot 4 °, a, van hetzelfde Wetboek.
Art. 2 en 3 De invoering van de artikelen 74/1 en 74/2 in het KB/WIB 92 heeft tot doel uit het belastbaar resultaat te halen: - enerzijds het werkelijk resultaat van de activiteiten van de zeescheepvaart of van het beheer van zeeschepen voor rekening van derden, waarvoor de winst wordt forfaitair vastgesteld overeenkomstig respectievelijk artikelen 115 tot 120 of 124, van de programmawet van 2 augustus 2002. Na de aftrekverrichtingen zal het forfaitair resultaat aan de belastbare basis worden toegevoegd; - en anderzijds de bestanddelen waarop een aftrekverbod van toepassing is, die dan na alle aftrekken terug worden toegevoegd aan de belastbare basis.
In artikel 74/1, KB/WIB 92, wordt het totale bedrag van het overeenkomstig artikel 74, van hetzelfde besluit, vastgestelde resultaat verminderd met het werkelijke resultaat van de activiteiten uit zeescheepvaart of uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden, in de mate dat de winst van deze activiteiten op een forfaitaire wijze wordt vastgesteld overeenkomstig artikelen 115 tot 120 of 124 van de programmawet van 2 augustus 2002.
Artikel 74/2, KB/WIB 92, voorziet dat van het resultaat dat overeenkomstig artikel 74/1 van hetzelfde besluit is vastgesteld, de bestanddelen worden afgetrokken waarop overeenkomstig artikel 207, zevende of achtste lid, 217, derde lid of overeenkomstig 519ter, § 2, WIB 92, en 139, § 2, eerste lid, van de programmawet van 23 december 2009, geen van de in de artikelen 199 tot 206, 536 en 543, WIB 92, bepaalde aftrekken, noch compensatie met het verlies van het belastbare tijdperk, mag worden verricht.
Art. 4 Door de afschaffing middels artikel 13 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, van de "tegen verlaagd tarief belastbare winst" (oud artikel 217, WIB 92); dit was de winst behaald in landen zonder overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting die destijds aan een kwart van het normaal tarief werd belast, wordt de benaming van de categorie "tegen verlaagd tarief belastbare winst" nu gewijzigd in "niet bij verdrag vrijgestelde winst".
Gelet op enkele belangrijke arresten zoals het AMID-arrest (Hof van Justitie van de Europese Unie, 14 december 2000, zaak nr. n° C-141/99), en het SIAT-arrest (Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 juni 2012, zaak nr. n° C-358/10) die de onwettelijkheid bepaalden van artikel 75, KB/WIB 92, in de mate dat er verliezen worden aangerekend op bij verdrag vrijgestelde winsten, worden de aanrekeningsregels nu gewijzigd in de zin dat geen Belgische of verliezen waarvan de inkomsten niet vrijgesteld zijn bij verdrag, worden aangerekend op winsten die bij verdrag zijn vrijgesteld.
Indien op basis van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting de winst of een deel van de winst van een buitenlandse vaste inrichting of van in het buitenland gelegen actiefbestanddelen in België niet wordt vrijgesteld, dient deze winst of dit deel te worden opgenomen in de categorie "niet bij verdrag vrijgestelde winst". Er wordt gewezen op het feit dat de investeringsaftrek enkel kan in rekening gebracht worden op de winst van Belgische oorsprong. Een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting kan onder meer in de volgende gevallen de winst van een buitenlandse vaste inrichting of van een in de partnerstaat gelegen actiefbestanddeel niet vrijstellen in België: (1) in de overeenkomst is een bepaling opgenomen in het artikel inzake de vermijding van dubbele belasting die voorziet dat de buitenlandse inrichtingswinst niet wordt vrijgesteld in België indien deze winst in de partnerstaat niet voldoende hoog is belast.Dergelijke bepalingen zijn opgenomen in de in werking zijnde overeenkomsten tot vermijding van dubbele belasting die België heeft gesloten met Rwanda (ondertekend op 16.04.2007), San Marino (ondertekend op 21.12.2005) en de Seychellen (ondertekend op 27.04.2006); (2) in de overeenkomst is een bepaling opgenomen in het artikel inzake de vermijding van dubbele belasting die voorziet dat België slechts gehouden is buitenlandse winst vrij te stellen indien deze winst in de partnerstaat is belast of effectief is belast, i.e. de zogenaamde onderworpenheidsvereiste of effectieve onderworpenheidsvereiste. Een voorbeeld van een dergelijke bepaling (onderworpenheidsvereiste) is terug te vinden in artikel 23, paragraaf 2, a) van het Belgisch Modelverdrag tot vermijding van dubbele belasting (versie 2010).
Art. 5 Van het saldo van de winst, verkregen na artikel 75, KB/WIB 92, wordt vervolgens de bij verdrag vrijgestelde winst van de belastbare basis afgetrokken.
Nadien worden van de overblijvende winst, en bij voorrang op de Belgische winst de volgende vrijgestelde bestanddelen afgetrokken: 1) het vrijgestelde gedeelte van giften als vermeld in artikel 14533, § 1, eerste lid, 1° tot 3° en 4°, a, WIB 92 (beperkt tot 5 pct.van het totale van de resultaat die wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 74/1, KB/WIB 92 en tot 500 000 euro); 2) de niet eerder in dit artikel van het KB vermelde vrijgestelde bestanddelen, in het bijzonder: a) de in artikel 67quater, WIB 92 vermelde vrijstelling voor sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut;b) de inkomenscompensatievergoedingen bedoeld in artikel 67quinquies, WIB 92;c) de in artikel 191, WIB 92 vermelde meerwaarden van huisvestingsmaatschappijen;d) het vrijgestelde deel van in artikel 513, WIB 92 vermelde meerwaarden;en e) de terugbetalingen van de in artikel 53, 6°, WIB 92 vermelde geldboeten. Artikel 42 van de wet van 25 december 2017 tot hervorming van de vennootschapsbelasting heft de toepassing inzake vennootschapsbelasting op van : 1) de vrijstelling voor bijkomend personeel bedoel in artikel 67, WIB 92;2) de vrijstelling voor stage in de onderneming als bedoeld in artikel 67bis, WIB 92;3) de vrijstelling voor bijkomend personeel in een KMO bedoeld in artikel 67ter, WIB 92. Art. 6 tot 8 In artikel 6 van dit koninklijk besluit wordt het principe van de volgorde van de aftrekken overgenomen zoals dit wordt bepaald door artikel 207, WIB 92. Dit artikel maakt onderscheid tussen twee aftrekvolgordes: de eerste aftrekvolgorde wordt vermeld in artikel 207, tweede lid, WIB 92 en de tweede volgorde in artikel 207, derde lid, WIB 92. Op deze aftrekkingen van de tweede volgorde, die de wetgever beschouwt als een korf (zie Doc. Parl 54 - 2864/001, pp. 92-98), wordt een aftrekbeperking toegepast overeenkomstig artikel 207, vijfde lid, WIB 92.
Ter herinnering, overeenkomstig artikel 207, WIB 92, worden vooreerst de aftrekken verricht waarop de zogenaamde "korf" dus niet van toepassing is. Op de anderen aftrekken bedoeld in artikel 207, WIB 92, is de aftrekbeperking van de zogenaamde "korf" wel van toepassing. De aftrekken worden dan beperkt tot 1 000 000 euro vermeerderd met 70 pct. van het gedeelte hoger dan 1 000 000 euro.
In de huidige staat van de wetgeving omvat de eerste aftrekvolgorde: - de in artikelen 202 tot 205, WIB 92, bedoelde aftrek voor definitief belaste inkomsten (DBI), met uitsluiting van het deel van deze aftrek dat betrekking heeft op de in artikel 205, § 3, WIB 92, bedoelde inkomsten van een voorgaand belastbaar tijdperk die in dat tijdperk niet van de winst konden worden afgetrokken; - vervolgens is de in artikel 543, WIB 92, bedoelde aftrek voor octrooi-inkomsten inbegrepen; - daarna volgt de in de artikelen 205/1 tot 205/4, WIB 92, bedoelde aftrek voor innovatie-inkomsten, met uitsluiting van het deel van deze aftrek dat betrekking heeft op de in artikel 205/1, § 1, tweede lid, WIB 92, bedoelde inkomsten van een voorgaand belastbaar tijdperk die in dat tijdperk niet van de winst konden worden afgetrokken; - vervolgens volgt de investeringsaftrek; - daarna volgt de in artikel 205/5, WIB 92 bedoelde aftrek van de groepsbijdrage.
In tweede orde volgen de aftrekken onderworpen aan de bepalingen van de "korf" in de hierna bepaalde volgorde op het resterende saldo van de winst van het belastbare tijdperk: - de in de artikelen 205bis tot 205octies, WIB 92, bedoelde aftrek voor risicokapitaal; - de aftrek van de in artikel 205, § 3, WIB 92, bedoelde inkomsten (DBI) van een voorgaand belastbaar tijdperk die in dat of in een later tijdperk niet van de winst konden worden afgetrokken; - de aftrek van de in artikel 205/1, § 1, tweede lid, WIB 92, bedoelde innovatie-inkomsten van een voorgaand belastbaar tijdperk die in dat of in een later tijdperk niet van de winst konden worden afgetrokken; - de in artikel 206, WIB 92, bedoelde vorige beroepsverliezen; - de in artikel 536, derde lid, WIB 92, bedoelde aftrek voor risicokapitaal; - de in artikel 536, eerste en tweede lid, WIB 92, bedoelde aftrek voor risicokapitaal.
Art. 9 Het artikel 78, KB/WIB 92, wordt vervangen ten einde de forfaitaire tonnagetaks toe te voegen, voor de gevallen waarbij de werkelijke winst uit zeescheepvaart uit de belastbare grondslag werd verwijderd.
Art. 10 In artikel 79, KB/WIB 92, wordt bepaald dat de bestanddelen waarop geen aftrek mocht gebeuren (cf. artikel 74/2, KB/WIB 92), terug bij de belastbare basis worden gevoegd.
Art. 11 Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 12 De minister van Financiën is belast met de uitoefening van dit besluit.
Dit is, Sire, de draagwijdte van het ontwerp van besluit dat U wordt voorgelegd.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO
ADVIES 66.599/3 VAN 26 OKTOBER 2019 OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT "TOT AANPASSING VAN DE BEPALINGEN VAN HET KB/WIB 92 BETREFFENDE DE VASTSTELLING VAN HET BELASTBARE INKOMEN INZAKE VENNOOTSCHAPSBELASTING" Op 23 september 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit "tot aanpassing van de bepalingen van het KB/WIB 92 betreffende de vaststelling van het belastbare inkomen inzake vennootschapsbelasting".
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 15 oktober 2019 . De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Koen Muylle, staatsraden, Jan Velaers, assessor, en Annemie Goossens, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Kristine Bams, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jeroen Van Nieuwenhove, staatsraad .
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 23 oktober 2019 . 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Voorafgaande opmerking 2. Rekening houdend met het ogenblik waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens die de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van verordeningen noodzakelijk is.
Strekking van het ontwerp 3. Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de bepalingen van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 "tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992" (hierna: KB/WIB 92) met betrekking tot de vaststelling van het belastbare inkomen inzake vennootschapsbelasting in overeenstemming te brengen met de relevante bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna: WIB 92), volgens het verslag aan de Koning "om de geldigheid en de duidelijke en volledige lezing ervan te waarborgen, zowel voor het gebruik van de belastingplichtige als voor de administratie". Rechtsgrond 4. De rechtsgrond voor het ontworpen besluit wordt blijkens het eerste lid van de aanhef gezocht in artikel 207 van het WIB 92.Enkel het vierde en het vijfde lid van die bepaling bevatten een delegatie aan de Koning, respectievelijk om "de wijze [te regelen] waarop de in de artikelen 199 tot 206 en 536 bepaalde aftrekken worden verricht" en om "de wijze [te regelen] waarop deze aftrekken [dat zijn de aftrekken bedoeld in het derde lid van artikel 207] worden verricht".
Op de vraag hoe deze wetsbepalingen rechtsgrond kunnen bieden voor het regelen van de wijze van het verrichten van andere aftrekken dan die bedoeld in de artikelen 199 tot 206, 207, derde lid, en 536 van het WIB 92, antwoordde de gemachtigde als volgt: "Zoals vermeld in het verslag aan de Koning is het doel van dit ontwerp van besluit om de bepalingen van het KB/WIB 92 met betrekking tot de bepaling van het netto belastbaar inkomen van de vennootschapsbelasting up-to-date te stellen, waarvan de belangrijkste bepalingen momenteel in de artikelen 74 tot 79, KB/WIB 92 staan. Het betref[t] een technische update van deze artikelen om ze volledig conform te maken met de vele wijzigingen aan het WIB 92 die in de loop van de laatste jaren werden doorgevoerd. De Koning is krachtens artikel 108 van de Grondwet bevoegd de wetten uit te voeren en kan daarvoor indien noodzakelijk gepaste uitvoeringsbepalingen treffen.
Het weze duidelijk dat dit KB niet tot doel heeft enige nieuwe maatregel in te voeren, het betreft louter een tekstaanpassing om de artikelen 74 tot 79 volledig in overeenstemming te brengen met de huidige tekst van het WIB 92. In het verslag aan de Koning is dan ook vermeld: "De noodzaak van deze update is daarom van essentieel belang om de relevante afdwingbare bepalingen in overeenstemming te brengen met het huidige WIB 92 en om de geldigheid en de duidelijke en volledige lezing ervan te waarborgen, zowel voor het gebruik van de belastingplichtige als voor het gebruik van de administratie".
Rekening houdende met de bezorgdheden van de Raad van State, zal aan de aanhef van het KB worden toegevoegd: artikel 207 WIB 92, diverse bepalingen van het WIB 92 en de programmawet van 2 augustus 2002.
Artikel 108 van de Grondwet zal als rechtsgrond in de aanhef worden toegevoegd." 5. In zoverre effectief een beroep kan worden gedaan op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning, vervat in artikel 108 van de Grondwet (zie daarover opmerking 6), moet die in beginsel worden gecombineerd met specifieke wetsbepalingen waarvan de uitvoering wordt beoogd.De "diverse bepalingen van het WIB 92 en de programmawet van 2 augustus 2002", waarvan de gemachtigde gewag maakt, dekt niet alle in het ontworpen besluit bedoelde vrijstellingen. In de ontworpen bepalingen wordt immers verwezen naar andere wetsbepalingen dan die van het WIB 92 en van de programmawet van 2 augustus 2002, zoals naar de wet van 26 november 2006 "houdende een begeleidingsmaatregel voor de voorraadactualisering door de erkende diamanthandelaars" (zie daarover evenwel opmerking 7) en artikel 3 van de wet van 29 mei 2018 "tot bepaling van de voorwaarden van overgang bij de onderwerping aan de vennootschapsbelasting van havenbedrijven". In het verslag aan de Koning wordt overigens ook verwezen naar andere wetsbepalingen waarvan niet eens duidelijk is of ze betrekking hebben op bestaande of gewijzigde bepalingen van artikel 74 van het KB/WIB 92. 6. De stelling van de gemachtigde dat "dit KB niet tot doel heeft enige nieuwe maatregel in te voeren" kan niet worden bijgetreden.Zo voorzien de ontworpen bepalingen in een volgorde waarin de erin vermelde aftrekken worden toegepast. Die volgorde wordt weliswaar al geregeld in artikel 207 van het WIB 92, maar enkel voor de aftrekken die daarin worden vermeld en niet voor andere aftrekken die in de ontworpen bepalingen aan bod komen.
De gemachtigde verklaarde daarover het volgende: "De huidige tekst van het KB/WIB'92 voorziet in de artikelen 75 tot en met 79 een volgorde van bewerkingen en een volgorde van aftrekken. De volgorde is niet gebaseerd op een wet, doch is autonoom door de Koning bepaald in toepassing van artikel 108 van de grondwet.
Bij de Wet van 25 december 2017 houdende hervorming van de vennootschapsbelasting heeft de wetgever het nuttig geacht de volgorde van de aftrekbewerkingen op te nemen in artikel 207 van het WIB 92.
In dit ontwerp van KB wordt de tekst van het KB/WIB 92 gewijzigd in die zin dat er voor de aftrekbewerkingen verwezen wordt naar de volgorde bepaald in de wet, met de nuance dat een belastbare basis nooit negatief kan worden. De aftrek wordt dan beperkt tot men nihil heeft en naargelang het geval wordt de aftrek overgedragen (bv. verliezen, DBI) of is het restant van de aftrek definitief verloren (bv. aftrek risicokapitaal). De al dan niet overdraagbaarheid van een aftrek wordt door de wet geregeld.
De bedragen bedoeld [in] artikel 207, tweede lid, derde streepje, tot derde lid, laatste streepje, van hetzelfde Wetboek, worden achtereenvolgens, in overeenstemming met de in deze bepalingen vastgestelde volgorde, in mindering gebracht op de na de toepassing van het eerste lid resterende winst. Elk van deze aftrekkingen worden alleen gedaan van de winst die overblijft na de aftrek die eraan voorafgaat, waarbij het saldo in voorkomend geval wordt beperkt door toepassing van de beperking bedoeld in artikel 207, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek.
De principes die de Koning bij de aangifte en de vaststelling van de belastbare basis toepast zijn de volgende: De winst wordt vooreerst bepaald door de som van de gereserveerde winst, de verworpen uitgaven en de uitgekeerde dividenden.
Vervolgens worden uit deze winst gehaald: 1) De werkelijke winst uit zeescheepvaart indien de toepassing wordt gevraagd van de forfaitaire belastingheffing van de programmawet van 2 augustus 2002.2) Vervolgens worden uit de winst de bestanddelen gehaald waarop geen aftrek mag worden toegepast (artikel 207, vierde lid, artikel 207, zevende en achtste lid, WIB 92, artikel 217, derde lid, WIB 92 en artikel 519ter, WIB 92).Deze worden na de aftrekbewerkingen terug bij de belastbare basis gevoegd. 3) Vervolgens wordt de winst verdeeld naar herkomst: vrijgesteld bij verdrag, buitenlandse winst niet bij verdrag vrijgesteld en winst van Belgisch oorsprong.Op vrijgestelde winst mogen geen aftrekken worden toegepast, dus geen verliezen of DBI (vaststaande rechtspraak van het Hof van Justitie). 4) De bij wet vrijgestelde bestanddelen worden nadien afgetrokken.5) Nadien volgen de aftrekken in de volgorde bepaald in artikel 207. 6) Tenslotte na de aftrekken worden bijgevoegd, de forfaitaire winst uit scheepvaart en de winst waarop geen enkele aftrek is toegestaan." De delegatie aan de Koning in artikel 207, vierde en vijfde lid, van het WIB 92 om de wijze te bepalen waarop de erin opgesomde aftrekken worden verricht, houdt niet de mogelijkheid in om de onderlinge volgorde te bepalen waarin die aftrekken moeten worden toegepast. Die volgorde wordt voor de aftrekken waarnaar wordt verwezen in die twee leden, al geregeld in artikel 207 zelf.
Wat betreft de niet in die wetsbepalingen opgesomde aftrekken laat de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning enkel toe om de berekeningswijze van die aftrekken verder te preciseren, rekening houdende met de algemene economie van de wet, zoals die moet worden afgeleid uit de geest die aan de opvatting van de wet ten grondslag heeft gelegen en uit de doelstellingen die de wetgever nastreefde. (1). Indien de wetgever niet uitdrukkelijk heeft voorzien in zo'n volgorde voor bepaalde aftrekken die bepalend zijn voor de belastbare grondslag en deze volgorde niet op een andere wijze uit de logische samenhang van de betrokken wetsbepalingen kan worden afgeleid, laat de algemene uitvoeringsbevoegdheid de Koning niet toe te bepalen in welke volgorde die aftrekken moeten worden toegepast.
In zoverre het ontworpen besluit ertoe strekt de volgorde te regelen van de aftrekken waarvoor artikel 207 van het WIB 92 geen volgorde heeft uitgewerkt ontbeert het dan ook rechtsgrond. Dit probleem kan bijgevolg worden verholpen door die wetsbepaling aan te vullen zodat de door de gemachtigde geschetste volgorde van bewerkingen volledig op het niveau van de wet wordt geregeld. 7. In zoverre het ontworpen besluit niet de volgorde van de aftrekken regelt, maar enkel de nadere regels met betrekking tot de berekening van de aftrekken, moet rekening worden gehouden met het temporele toepassingsgebied van de wetsbepalingen die die aftrek instellen. Indien blijkt dat volgens die wetsbepalingen die aftrek niet meer kan worden verricht op het tijdstip waarop het te nemen besluit van toepassing is, is er geen rechtsgrond voor het nader regelen van de betrokken aftrek in het ontworpen besluit.
Zo is het wat betreft het ontworpen artikel 74, tweede lid, 1°, dertiende streepje (dat is het zesde streepje van de toevoeging bij artikel 1, 2°, e), van het ontworpen besluit), voor de Raad van State niet duidelijk of het in mindering brengen van het bedrag van de actualisering van de voorraad door erkende diamanthandelaars waarvoor tijdens het belastbare tijdperk niet voldaan is aan de voorwaarde van onaantastbaarheid (lees: onbeschikbaarheid), (2) nog wel mogelijk is.
Dat belastbaar tijdperk betrof immers de aanslagjaren 2007 tot 2017, terwijl het te nemen besluit overeenkomstig artikel 11 ervan van toepassing is vanaf aanslagjaar 2021. 8. Ten slotte moet worden herinnerd aan de kritische bedenkingen die de Raad van State heeft geformuleerd in zijn advies (3) over een voorontwerp van wet dat onder meer heeft geleid tot een beperking van de aftrekmogelijkheid van definitief belaste inkomsten (DBI), zoals die thans vervat is in artikel 207, tweede lid, van het WIB 92.De Raad plaatste vraagtekens bij de verenigbaarheid van die ontworpen regeling met de moeder-dochterrichtlijn (4), doordat wordt voorzien in andere beperkingen om de voordelen van die richtlijn te genieten dan de beperkingen waarin die richtlijn zelf voorziet. Dat in bepaalde gevallen een onvoldoende positieve belastbare basis overblijft om de DBI-aftrek op toe te passen, ook indien die aftrek kan worden overgedragen, werd door de Raad van State op grond van een onderzoek van rechtspraak en rechtsleer in strijd geacht met de moeder-dochterrichtlijn. De wetgever heeft met deze bezwaren evenwel geen rekening gehouden De Raad van State wil deze gelegenheid aangrijpen om te wijzen op de thans hangende zaak voor het Hof van Justitie met betrekking tot de verenigbaarheid van deze regeling met de moeder-dochterrichtlijn, (5) waarin op 5 september 2019 advocaat-generaal Saugmandsgaard Oe heeft geadviseerd om de prejudiciële vraag in kwestie te beantwoorden als volgt: 6) "Artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat volgens welke, enerzijds, de door een moedermaatschappij ontvangen dividenden in haar belastinggrondslag worden opgenomen en vervolgens ten belope van 95 % ervan worden afgetrokken, voor zover een positief saldo overblijft in het betrokken of enig later belastbaar tijdperk, en, anderzijds, deze dividenden moeten worden afgetrokken vóór een ander, in het nationale recht voorzien belastingvoordeel waarvan de overdracht wel in de tijd beperkt is".
Indien het Hof van Justitie deze zienswijze volgt, zal de wetgever de regeling inzake de aanrekeningsvolgorde moeten herzien, hetgeen ook belangrijke implicaties heeft voor het ontworpen besluit. Het rechtsgrondonderzoek moet dan ook onder dat belangrijke voorbehoud worden gelezen.
Vormvereisten 9. De gemachtigde verklaarde het volgende met betrekking tot de begrotingscontrole: "Uit een nota van de studiedienst van de FOD Financiën blijkt dat er geen budgettaire gevolgen zijn van het KB, de budgettaire weerslag was reeds ingerekend bij de wet op de hervorming van de vennootschapsbelasting.Wij zijn dan ook van mening dat er geen budgettaire impact voorligt.
Niettemin is toch een advies van de inspecteur van Financiën gevraagd.
De inspecteur was het eens met de conclusies dat er niet onmiddellijk een budgettaire weerslag was, maar aangezien er toch ergens een beleidskeuze wordt gemaakt, toch een akkoord bij de Minister van Begroting diende te worden gevraagd. De aanvraag is verzonden naar de Minister van Begroting op 1 oktober 2019. Er is tot op heden nog geen advies [lees: akkoord] ontvangen." In het advies van de inspecteur van Financiën van 27 september 2019 wordt geconcludeerd dat "er een aantal bepalingen zijn waar er een keuze gemaakt is en die dus op zich een eigen budgettaire weerslag hebben" en dat bijgevolg het begrotingsakkoord moet worden ingewonnen.
Dat begrotingsakkoord moet dus nog worden afgewacht.
Onderzoek van de tekst Aanhef 10. De vermelding van de rechtsgrond in het eerste en tweede lid van de aanhef moet worden gepreciseerd en aangevuld in het licht van wat ter zake is uiteengezet in opmerking 5.In elk geval moet een nieuw eerste lid worden toegevoegd waarin wordt verwezen naar artikel 108 van de Grondwet. 11. In het huidige derde lid van de aanhef moet worden verwezen naar artikel 84, § 1, eerste lid, 2° (niet: 1° ) van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.12. Het huidige vierde lid van de aanhef moet worden vervangen door twee leden waarin respectievelijk wordt verwezen naar het advies van de inspecteur van Financiën van 27 september 2019 en naar het nog in te winnen begrotingsakkoord. De griffier De voorzitter A. Goossens J. Baert _______ Nota's (1) Cass., 18 novembre 1924, Mertz, Pas. 1925, I, p. 25. (2) Zie de artikelen 3 en 4 van de wet van 26 november 2006 "houdende een begeleidingsmaatregel voor een voorraadactualisering door de erkende diamanthandelaars". (3) Adv.RvS 62.368/1/2/3/4 van 1 december 2017 over een voorontwerp dat onder meer heeft geleid tot de wet van 25 december 2017 "tot hervorming van de vennootschapsbelasting", Parl.St. Kamer 2017-18, nr. 54-2839/001, 492-501 (opmerking 1 bij de artikelen 51 en 52). (4) Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 "betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten".(5) Zaak C-389/18 - verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal de première instance francophone de Bruxelles (België) op 13 juni 2018 (Brussels Securities nv/Belgische Staat).(6) Zie daarover ook C.Meskens, "DBIregeling: advocaat-generaal legt vinger op de wonde", Fiscale Actualiteit 2019, nr. 31, p. 1-5.
9 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot aanpassing van de bepalingen van het KB/WIB 92 betreffende de vaststelling van het belastbare inkomen inzake vennootschapsbelasting FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 207 en diverse andere bepalingen;
Gelet op de artikelen 115 tot 120 en 124 van de programmawet van 2 augustus 2002;
Gelet op de wet van 26 november 2006 houdende een begeleidingsmaatregel voor de actualisering door de erkende diamanthandelaars;
Gelet op de wet van 29 mei 2018 tot bepaling van de voorwaarden van overgang bij de onderwerping aan de vennootschapsbelasting van havenbedrijven;
Gelet op het KB/WIB 92;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 27 september 2019;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 17 oktober 2019;
Gelet op advies 66.599/3 van de Raad van State, gegeven op 23 oktober, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 74, van het KB/WIB 92, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 augustus 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "niet zijn begrepen de krachtens de artikelen 48, 190, 191 en 194 tot 194quater van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vrijgestelde waardeverminderingen, voorzieningen of meerwaarden," vervangen door de woorden "niet zijn begrepen de krachtens het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en de belastingwetten vrijgestelde gereserveerde winst,"; 2° In het tweede lid, 1°, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) het tweede streepje wordt vervangen als volgt: "- het gedeelte van de meerwaarde op de in artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vermelde voertuigen, andere dan die vermeld in artikel 66, § 2, 1° tot 3°, van hetzelfde Wetboek, dat niet in aanmerking wordt genomen krachtens artikel 185ter van hetzelfde Wetboek;"; b) in het derde streepje, worden de woorden "artikel 198, 7° " vervangen door de woorden "artikel 198, § 1, eerste lid, 7° "; c) het zesde streepje wordt vervangen door de woorden "de sommen die definitief werden vrijgesteld overeenkomstig artikel 194ter, 194ter/1 of 194ter/3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;"; d) in het zevende streepje, worden de woorden "overeenkomstig artikel 193bis, § 1" vervangen door de woorden "overeenkomstig de artikelen 193bis, § 1 en 193ter, § 1";e) het tweede lid, 1° wordt aangevuld met negen streepjes, luidende als volgt:" - het onder de belastingvrije winst van de inbrengende vennootschap opgenomen bedrag, naar aanleiding van een inbreng van een tak van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen uitgevoerd in overeenstemming met artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, dat onder de voorwaarden van artikel 192, § 2, van hetzelfde Wetboek, wordt vrijgesteld en dat zijn oorsprong vindt in een herbelegging als bedoeld in artikel 47 van hetzelfde Wetboek of in een kapitaalsubsidie als bedoeld in artikel 362 van hetzelfde Wetboek, die deel uitmaakt van die inbreng; - de sommen die definitief vrijgesteld zijn krachtens artikel 194quinquies, § 2, van hetzelfde Wetboek; - de winst ten belope van het financieringskostensurplus, vrijgesteld krachtens artikel 194sexies en 194septies, tweede streepje van hetzelfde Wetboek; - de winst ten belope van de vergoeding ontvangen in uitvoering van een groepsbijdrage-overeenkomst, vrijgesteld krachtens artikel 194septies, eerste streepje, van hetzelfde Wetboek; - de winst die voortkomt van de terugbetaling tijdens het belastbaar tijdperk van een gedeelte van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling overeenkomstig artikel 292bis, § 1, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek; - het bedrag van de actualisering van de voorraad door erkende diamanthandelaars als vermeld in de wet van 26 november 2006 houdende een begeleidingsmaatregel voor een voorraadactualisering door de erkende diamanthandelaars waarvoor aan de voorwaarde van onaantastbaarheid tijdens het belastbare tijdperk niet langer is voldaan; - de definitief vrijgestelde sommen voor de terugneming van waardeverminderingen overeenkomstig artikel 184quinquies, tweede lid, van hetzelfde Wetboek; - de definitief vrijgestelde sommen voor de terugneming van waardeverminderingen die door een rechtspersoon bedoeld in artikel 3 van de wet van 29 mei 2018 tot bepaling van de voorwaarden van overgang bij de onderwerping aan de vennootschapsbelasting van havenbedrijven zijn erkend in de jaarrekening van een boekjaar dat werd afgesloten vóór het boekjaar dat betrekking heeft op het eerste aanslagjaar waarvoor de rechtspersoon onderworpen is aan de vennootschapsbelasting; - de winst die op basis van artikel 185, § 2, b), van hetzelfde Wetboek wordt herzien; en verhoogd met de bedragen in mindering gebracht van de begintoestand van de reserves; ". f) de streepjes in het tweede lid, 1°, worden vervangen door letters, opgesomd van a) tot p); 3° het tweede lid, 2°, tweede streepje, wordt vervangen als volgt: "- het bedrag, vóór aftrek van het vrijgestelde gedeelte, van de giften als zijn vermeld in artikel 14533, § 1, eerste lid, 1° tot 4°, a, van hetzelfde Wetboek;".
Art. 2.In hoofdstuk I, afdeling XXVIII, van hetzelfde besluit, wordt een artikel 74/1 ingevoegd, luidende: "Art. 74/1.- Het totale bedrag van het overeenkomstig artikel 74 vastgestelde resultaat wordt verminderd met het werkelijke resultaat van de activiteiten van de zeescheepvaart of van het beheer van zeeschepen voor rekening van derden, waarvoor de winst forfaitair wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 115 tot 120 of 124 van de programmawet van 2 augustus 2002.".
Art. 3.In hoofdstuk I, afdeling XXVIII, van hetzelfde besluit, wordt een artikel 74/2 ingevoegd, luidende: "Art. 74/2.- Van het resultaat dat overeenkomstig artikel 74/1 is vastgesteld, worden de bestanddelen afgetrokken waarop: - geen van de in de artikelen 199 tot 206, 536 en 543 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, bepaalde aftrekken, noch compensatie met het verlies van het belastbare tijdperk, mag worden verricht overeenkomstig artikel 207, zevende lid, van hetzelfde Wetboek; - geen van de in de artikelen 199 tot 206, 536 en 543 van hetzelfde Wetboek, bepaalde aftrekken mag worden verricht overeenkomstig artikel 207, achtste lid, van hetzelfde Wetboek; - geen van de in de artikelen 199 tot 206, van hetzelfde Wetboek, bepaalde aftrekken, noch compensatie met het verlies van het belastbare tijdperk, mag worden verricht overeenkomstig de artikelen 217, derde lid, en 519ter, van hetzelfde Wetboek en overeenkomstig het artikel 139, § 2, eerste lid, van de programmawet van 23 december 2009.".
Art. 4.In artikel 75, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, inleidende zin, worden de woorden "artikel 74" vervangen door de woorden "de artikelen 74 tot 74/2"; 2° het eerste lid, 2°, wordt vervangen als volgt: "2° in het buitenland behaald resultaat dat niet vrijgesteld is krachtens dubbelbelastingverdragen, indien positief hierna te noemen "niet bij verdrag vrijgestelde winst";"; 3° in het tweede lid, a, worden de woorden "en onverminderd artikel 185, § 3, vierde en vijfde lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992" ingevoegd tussen de woorden "bij verdrag vrijgesteld is" en de woorden ": eerst op" en worden de woorden "tegen verlaagd tarief belastbare winst" vervangen door de woorden "niet bij verdrag vrijgestelde winst";4° in het tweede lid, b, worden de woorden "tegen verlaagd tarief belastbaar" en de woorden "tegen verlaagd tarief belastbare" vervangen respectievelijk door de woorden "niet bij verdrag vrijgesteld" en "niet bij verdrag vrijgestelde", en worden de woorden "op de bij verdrag vrijgestelde winst en, tenslotte," opgeheven;5° in het tweede lid, c, worden de woorden "tegen verlaagd tarief belastbare winst en, tenslotte, op de bij verdrag vrijgestelde winst" vervangen door de woorden "niet bij verdrag vrijgestelde winst"; 6° het artikel wordt aangevuld met een derde lid, luidende: "Indien op basis van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting de winst van een buitenlandse vaste inrichting in België niet is vrijgesteld, dient deze winst te worden opgenomen in de categorie "niet bij verdrag vrijgestelde winst"."; 7° het artikel wordt aangevuld met een vierde lid, dat luidt als volgt: "In afwijking van het tweede lid, a, zijn, indien op basis van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting de winst van een buitenlandse vaste inrichting vrijgesteld wordt, is het niet-definitieve verlies dat die vaste inrichting heeft geleden wanneer het zich in de Europese Economische Ruimte bevindt, of het verlies van die vaste inrichting wanneer het zich buiten de Europese Economische Ruimte bevindt, alleen aan te rekenen op het bedrag van de winst van de categorie "bij verdrag vrijgestelde winst" overeenkomstig artikel 185, § 3, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992."; 8° het artikel wordt aangevuld met een vijfde lid, dat luidt als volgt: "In afwijking van het tweede lid, a, is, indien op basis van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting de belasting op de winst van een buitenlandse vaste inrichting verminderd wordt, eenzelfde verhouding van het bewezen verlies door deze vaste inrichting, alleen aan te rekenen op het bedrag van de winst van de categorie "bij verdrag vrijgestelde winst" overeenkomstig artikel 185, § 3, tweede lid, van hetzelfde Wetboek.".
Art. 5.In artikel 76 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 oktober 1998, 11 december 2006 en 12 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de inleidende zin van het eerste lid, worden de woorden "de artikelen 74 en 75" vervangen door de woorden "de artikelen 74 tot 75";2° het eerste lid, 2°, wordt vervangen als volgt: "2° in globo: a) het vrijgestelde gedeelte van giften als vermeld in artikel 14533, § 1, eerste lid, 1° tot 3° en 4°, a, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; b) de andere niet-belastbare bestanddelen die in de winst voorkomen en niet in 1° of 2°, a) van dit artikel, zijn vermeld, in het bijzonder de in artikel 67quater van hetzelfde Wetboek, vermelde vrijstelling voor sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut, de inkomenscompensatievergoedingen bedoeld in artikel 67quinquies van hetzelfde Wetboek, de in artikel 191 van hetzelfde Wetboek, vermelde meerwaarden, het vrijgestelde deel van in artikel 513 van hetzelfde Wetboek, vermelde meerwaarden, en de terugbetalingen van de in artikel 53, 6°, van hetzelfde Wetboek, vermelde geldboeten.". 3° in het tweede lid, worden de woorden "tegen verlaagd tarief belastbare" vervangen door de woorden "niet bij verdrag vrijgestelde".
Art. 6.In artikel 77 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° In de huidige tekst van artikel 77, die het eerste lid van dit artikel zal vormen, worden de woorden "met uitsluiting van het deel van deze aftrek dat betrekking heeft op de in artikel 205, § 3, van hetzelfde Wetboek, bedoelde inkomsten van een voorgaand belastbaar tijdperk die in dat tijdperk niet van de winst konden worden afgetrokken," ingevoegd tussen de woorden "als vrijgestelde roerende inkomsten aftrekbaar zijn," en de woorden "worden, tot het bedrag van de restwinst na toepassing van artikel 76 afgetrokken";2° een tweede lid wordt ingevoegd, luidende: "De bedragen bedoeld vanaf artikel 207, tweede lid, derde streepje, tot derde lid, laatste streepje, van hetzelfde Wetboek, worden achtereenvolgens, in overeenstemming met de in deze bepalingen vastgestelde volgorde, in mindering gebracht op de na de toepassing van het eerste lid resterende winst.Elk van deze aftrekkingen worden alleen gedaan van de winst die overblijft na de aftrek die eraan voorafgaat, waarbij het saldo in voorkomend geval wordt beperkt door toepassing van de beperking bedoeld in artikel 207, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek ".
Art. 7.Artikel 77/1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 januari 2009, wordt opgeheven.
Art. 8.Artikel 77bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 en gewijzigd bij het koninklijk beluit van 11 januari 2009, wordt opgeheven.
Art. 9.Artikel 78 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "
Art. 78.Het resultaat na toepassing van artikel 77 wordt verhoogd met de op forfaitaire wijze overeenkomstig de artikelen 115 tot 120 of 124 van de programmawet van 2 augustus 2002, vastgestelde winst uit zeescheepvaart en uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden.".
Art. 10.Artikel 79 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "
Art. 79.Het in artikel 74/2 vermelde gedeelte van het resultaat wordt opnieuw gevoegd bij het resultaat na toepassing van artikel 78.".
Art. 11.Dit besluit is van toepassing vanaf aanslagjaar 2021.
Art. 12.De minister die bevoegd is voor Financiën, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 december 2019.
FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO .