gepubliceerd op 13 april 2007
Koninklijk besluit houdende het statuut van de Voorzitter van de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind
9 APRIL 2007. - Koninklijk besluit houdende het statuut van de Voorzitter van de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het samenwerkingsakkoord van 19 september 2005 tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaams Gewest, de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest, de Duitstalige Gemeenschap, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie inzake de oprichting van een Nationale commissie voor de rechten van het kind, overeenkomstig het artikel 4, eerste lid, goedgekeurd bij de wet van 1 mei 2006 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord houdende oprichting van een Nationale Commissie voor de rechten van het Kind, gesloten te Brussel, op 19 september 2005, tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaams Gewest, de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest, de Duitstalige Gemeenschap, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschaps-commissie en de Franse Gemeenschapscommissie;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 januari 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 20 maart 2007;
Gelet op protocol nr. 319 van 20 maart 2007 van Sectorcomité III - Justitie;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door het feit dat de publicatie van dit besluit noodzakelijk is opdat de Nationale commissie voor de Rechten van het kind haar diverse opdrachten ten volle zou kunnen uitvoeren. De aanwijzing van de voorzitter van de Commissie kan bovendien pas worden worden uitgevoerd nadit dit besluit in werking treedt terwijl artikel 16 van het bovenvermelde samenwerkingsakkoord voorziet dat een eerste benoeming van verschillende leden van de Commissie zich zal voltrekken ten laatste 4 maanden na de inwerkingtreding van het akkoord, m.a.w. voor 10 maart 2007; dat het bijgevolg belangrijk is dat het secretariaat en de Voorzitter van de Commissie op die datum al geïnstalleerd zijn;
Gelet op advies 42.562/2 van de Raad van State, gegeven op 28 maart 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten van de Raad van State;
Overwegende dat het Comité van de Rechten van het Kind, opgericht bij artikel 43 van het V.N.-Verdrag van 20 november 1989 over de Rechten van het Kind, in de schoot van de Verenigde Naties, aanbevelingen had geformuleerd enerzijds over de instelling van een permanent mechanisme dat wordt belast met de coördinatie en evaluatie van en het toezicht op het beleid inzake de bescherming van het kind en anderzijds over de instelling op nationaal niveau van een permanent mechanisme voor de verzameling van gegevens teneinde de toestand van kinderen in het algemeen te kunnen beoordelen en een grondige en multidisciplinaire evaluatie te kunnen maken van de vorderingen en problemen;
Overwegende dat de wet houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord is afgekondigd op 1 mei 2006 en de uitvoeringsbesluiten dan ook zo spoedig mogelijk moeten worden bekendgemaakt opdat de leden van de Commissie zouden kunnen worden aangewezen en deze haar verschillende opdrachten zou kunnen vervullen;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Aanwijzing en aanwijzings-voorwaarden
Artikel 1.De voorzitter van de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind ziet toe op de uitvoering van de in het samenwerkingsakkoord omschreven opdrachten.
Hij wordt aangewezen na evaluatie door de Minister van Justitie.
Art. 2.Om als voorzitter te worden aangewezen, moet de kandidaat : 1° Belg zijn;2° houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot betrekkingen van niveau A bij de Rijksbesturen;3° burgerlijke en politieke rechten genieten. De vacante betrekking wordt bij bericht in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
In het bericht wordt de kandidaten verzocht opgave te doen van hun kwalificaties en verdiensten en wordt de termijn voor de indiening van kandidaturen bepaald. HOOFDSTUK II. - Administratief en geldelijk statuut
Art. 3.Onverminderd de socialezekerheidsbepalingen die van toepassing zijn op niet-vastbenoemd personeel, zijn de bepalingen tot regeling van het administratief statuut van het Rijkspersoneel toepasselijk op de Voorzitter, met uitzondering evenwel van de bepalingen inzake selectie, werving, evaluatie en loopbaan.
Art. 4.De bepalingen inzake de bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten zijn toepasselijk op de Voorzitter.
De Voorzitter heeft recht op dezelfde wedde als die van een houder van een managementfunctie klasse 1 zoals bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde.
Art. 5.Wat vergoedingen en toelagen betreft, zijn de volgende besluiten toepasselijk op de voorzitter : 1° koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der federale overheidsdiensten;2° koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;3° koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der federale overheidsdiensten;4° koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel;5° koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur;6° koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt.7° koninklijk besluit van 8 juli 2005 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel van een federale overheidsdienst. Bepalingen tot wijziging, aanvulling of vervanging van de hiervoor genoemde besluiten zijn van rechtswege toepasselijk op de Voorzitter van de Commissie.
Voor de toepassing van de reis- en verblijfkosten wordt de voorzitter gelijkgesteld met een ambtenaar van klasse A5.
Art. 6.Indien de persoon die werd aangeduid als Voorzitter een statutair personeelslid van het federaal openbaar ambt is, wordt hem van rechtswege verlof voor opdracht verleend.
Deze opdracht wordt van rechtswege beschouwd als een opdracht van algemeen belang voor de duur van zijn mandaat.
Art. 7.Indien de persoon die werd aangeduid als Voorzitter een contractueel personeelslid van het federaal openbaar ambt is, kan zijn werkgever hem een schorsing van de overeenkomst voor de gehele duur van het mandaat voorstellen. HOOFDSTUK III. - Modaliteiten van het mandaat
Art. 8.De Voorzitter mag tijdens zijn mandaat geen andere beroepswerkzaamheden verrichten.
De minister kan afwijkingen toestaan op voorwaarde dat deze verenigbaar zijn met de uitoefening van het ambt en niet beletten dat de betrokkene zijn mandaat ten volle vervult.
Hij kan tijdens zijn mandaat geen aanspraak maken op : 1° verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan, tenzij sprake is van ouderschapsverlof, palliatieve zorgen of verzorging bij zware ziekte;2° verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, gewest- en gemeenschapsraden of provincieraden, dan wel om een functie uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding of kabinet van een minister of staatssecretaris of in een kabinet van de voorzitter of een lid van de regering van een gemeenschap, een gewest, het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of het College van de Franse Gemeenschapscommissie;3° verlof om stage te lopen of een proefperiode te vervullen in een andere betrekking van een overheidsdienst;4° verlof voor opdracht van algemeen belang;5° toestemming om zijn ambt uit te oefenen met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden;6° afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;7° verlof zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige persoonsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat, Gemeenschappen of Gewesten erkende politieke groepen of ten behoeve van de voorzitters van deze groepen. Ingeval de Voorzitter tijdelijk verhinderd is zijn ambt uit te oefenen, wijst de Minister van Justitie na overleg met de gemeenschappen de ondervoorzitter aan die hem vervangt.
Art. 9.Bij ernstig plichtsverzuim kan door Ons, op voordracht van de Minister van Justitie, een einde worden gemaakt aan de aanwijzing van de voorzitter.
Daartoe stelt de Minister van Justitie vooraf een met redenen omkleed verslag op dat binnen vijftien dagen ter kennis van de betrokkene wordt gebracht.
De betrokkene wordt binnen de maand na de kennisgeving over het verslag gehoord door de Minister van Justitie.
Hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.
Het definitieve voorstel wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en binnen tien dagen na het onderhoud aan de betrokkene meegedeeld.
De betrokkene kan tegen dit voorstel beroep aantekenen bij de Raad van beroep voor opperambtenaren op de wijze omschreven in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 10.Het budget voor de bezoldiging van de voorzitter komt ten laste van de federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten, volgens de verdeelsleutel bedoeld in artikel 15 van voornoemd samenwerkingsakkoord dat is goedgekeurd bij de wet van 1 mei 2006.
Art. 11.Het secretariaat van de Commissie bestaat uit tenminste een medewerker van de Franse taalrol en een medewerker van de Nederlandse taalrol. Zij worden in dienst genomen door de Federale Overheidsdienst Justitie en ter beschikking gesteld van de Commissie.
Art. 12.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 13.Onze minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 9 april 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX