Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 oktober 1998
gepubliceerd op 29 oktober 1998

Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de ambtsuitoefening van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
1998000594
pub.
29/10/1998
prom.
08/10/1998
ELI
eli/besluit/1998/10/08/1998000594/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 OKTOBER 1998. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de ambtsuitoefening van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, inzonderheid op artikel 24/12bis, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 november 1977 betreffende de graden en de bevordering van de officieren van het operationeel korps van de rijkswacht;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 1978 betreffende de graden en de bevordering van de onderofficieren van het operationeel korps;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende de vertegenwoordigers van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 november 1993 betreffende de aanwijzing van de grondregelingen in de zin van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het actief kader en betreffende een bepaling gemeen aan onderhandeling en overleg;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 december 1993 betreffende de bevordering tot de graad van majoor bij de rijkswacht;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 april 1996 betreffende de bevordering tot de graad van adjudant bij de rijkswacht;

Gelet op het ministerieel besluit van 29 november 1977 betreffende de procedure inzake bevordering van de officieren van het operationeel korps van de rijkswacht;

Gelet op het ministerieel besluit van 10 augustus 1978 betreffende de bevorderingsprocedure van de onderofficieren van het operationeel korps van de rijkswacht;

Gelet op het protocol nr. 33 van 10 en 27 september en 10 oktober 1996 van het onderhandelingscomité van het personeel van de rijkswacht;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht

Artikel 1.Artikel 17, § 2, van het koninklijk besluit van 25 april 1979 betreffende het ambt en de ambtsontheffing van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, wordt opgeheven.

Art. 2.In titel I van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IV ingevoegd, luidende : "HOOFDSTUK IV. - De evaluatie

Art. 19bis.De eerste evaluatie geschiedt twee jaar na het toetreden tot het beroepspersoneel. Het evalueren geschiedt vervolgens om de twee jaar na het opstellen van de laatste evaluatie.

Onverminderd het eerste lid, wordt een evaluatie opgesteld : 1° bij een aanvraag tot mutatie wanneer bijzondere bekwaamheden vereist zijn en een gedetailleerde evaluatie van het personeelslid is voorgeschreven;2° bij een voorstel tot bevordering in een hogere graad, al dan niet gepaard gaande met een overgang naar een hogere personeelscategorie;3° op vraag van het personeelslid zelf;4° op initiatief van de rechtstreekse functionele meerdere;5° op vraag van de functionele meerderen van de meerdere bedoeld in 4°. Wanneer overeenkomstig het tweede lid een evaluatie zou moeten worden opgesteld voor een personeelslid dat echter het voorwerp heeft uitgemaakt van een evaluatie die geen zes maanden oud is, moet, behoudens nieuwe feiten, geen nieuwe evaluatie worden opgesteld.

Een evaluatie kan evenwel te allen tijde worden opgesteld op grond van disciplinaire redenen. Wordt de tuchtstraf bedoeld in artikel 24/13, § 1, 1°, van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, opgelegd, dan is het de overheid die ze oplegt, die de evaluatie aanpast.

Art. 19ter.§ 1. Het model van het evaluatieformulier wordt vastgelegd in een reglement vastgesteld door de commandant van de rijkswacht.

Behoudens de in § 2 bedoelde evaluatiecriteria bevat het model alleszins ook een rubriek "gezamenlijk afgesproken te ondernemen acties". § 2. Het evaluatieformulier bevat de volgende evaluatiecriteria : 1° inzake de persoonlijkheidskenmerken : 1.Eerlijkheid - Loyauteit - Integriteit - Onpartijdigheid 2. Discretie 3.Objectiviteit - Oordeel - Open geest 4. Morele moed 5.Bekwaamheid tot het bevorderen van een positieve werksfeer 6. Klantgerichtheid (extern en intern) 7.Zin voor maat - Doordacht en gematigd gebruik van de toevertrouwde macht 8. Zelfbeheersing - Koelbloedigheid - Stressbeheer 9.Orde - Methode - Stiptheid - Respect voor de termijnen 10. Disciplinegeest 11.Opvoeding - Beleefdheid - Handigheid om met mensen om te gaan - Takt 12. Voorkomen - Kledij;2° inzake de professionele bekwaamheden : 13.Professionele kennis 14. Technisch kunnen 15.Fysieke inzetbaarheid 16. Schriftelijke manier van uitdrukken : duidelijkheid - juistheid - synthesegeest 17.Mondelinge manier van uitdrukken : duidelijkheid - juistheid; 3° inzake de prestaties : 18.Verantwoordelijkheidszin - Aanvaarding van de taken 19. Beschikbaarheid - Zin voor dienstverlening 20.Hoeveelheid nuttig gepresteerd werk - Energie- en aktiviteitsniveau 21. Kwaliteit van de geleverde dienst - Professioneel bewustzijn 22.Initiatief - Creativiteit 23. Leadership (luistervaardigheid, voorbeeld-functie, assertiviteit, flexibiliteit) 24.Bekwaamheid om zijn medewerkers te motiveren 25. Bekwaamheid om te delegeren 26.Bekwaamheid om te leiden en te controleren 27. Bekwaamheid om de werking van de eenheid te verbeteren 28.Opleidingscapaciteit 29. Pertinentie in de evaluatie van zijn medewerkers 30.Organisatiezin 31. Wijze van rekenschap geven - Openheid 32.Ruimheid van blik - Visie; 4° inzake het potentieel : 33.Wil tot verbeteren - Volharding 34. Bereidheid tot veranderen - Aanpassingsvermogen 35.Vooruitgangspotentieel 36. Mogelijkheid om meer complexe taken op zich te nemen. § 3. Voor elk van die criteria alsmede voor de in artikel 24/12bis, § 2, van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, bedoelde vier deeldomeinen van de evaluatie, zijn er vijf mogelijke kwalificaties : -, G -, G (gemiddelde), G +, +. Aldus wordt het niveau van het geëvalueerde personeelslid telkenmale en globaal getoetst aan het niveau bereikt door de meerderheid van de andere personeelsleden bekleed met dezelfde graad.

Indien de evaluator van oordeel is dat hij niet over voldoende gegevens beschikt om te kunnen evalueren of dat het personeelslid niet voor een criterium kan worden geëvalueerd, brengt hij geen evaluatie uit en rechtvaardigt hij dit, tenzij het een evaluatie van een onderofficier, niet keur- of hoofdonderofficier, betreft voor de criteria 23 tot en met 32.

De kwalificaties - of + voor een criterium alsmede elke lagere kwalificatie dan de voorgaande, moeten formeel worden gemotiveerd aan de hand van concrete gegevens.

De betekenis van de onderscheiden evaluatiecriteria wordt nader bepaald in een reglement vastgesteld door de commandant van de rijkswacht. § 4. De criteria "schriftelijke manier van uitdrukken" en "mondelinge manier van uitdrukken" betreffen de taal waarin het geëvalueerde personeelslid het volgende examen heeft afgelegd op basis waarvan hij werd toegelaten : 1° het examen over de grondige kennis van de taal bedoeld in artikel 2 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, ingeval het officier is;2° het examen over de werkelijke kennis van de taal bedoeld in artikel 8 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, ingeval het onderofficier is. Voor een officier kunnen die twee criteria slechts worden beoordeeld door een officier die de grondige kennis van de taal van het geëvalueerde personeelslid bezit, overeenkomstig de artikelen 2 of 7 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger en, voor een onderofficier, door een officier dan wel een onderofficier die de werkelijke kennis van de taal van het geëvalueerde personeelslid bezit, overeenkomstig artikel 8 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger.

Art. 19quater.§ 1. Mag geen evaluatie van een personeelslid opstellen, de rechtstreekse functionele meerdere, de eenheidscommandant voor de onderofficieren, en de korpscommandant voor de officieren, die : 1° het personeelslid minder dan vier maanden onder zijn bevel heeft. In voorkomend geval treden de respectieve vorige meerderen op : hun evaluaties slaan dan enkel op de periode waarin zij zijn meerderen waren; 2° bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad is van het personeelslid of er mee samenwoont;3° dezelfde graad heeft als het personeelslid en op dezelfde bevorderingslijst voorkomt;4° kandidaat is voor dezelfde functie als het personeelslid. § 2. Indien personeelsleden betrokken in de evaluatieprocedure, oordelen dat er te hunnen opzichte een reden tot wraking in de zin van artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek bestaat of dat zij onmogelijk op een onpartijdige wijze kunnen evalueren of kunnen worden geëvalueerd, brengen zij dat ter kennis van de directeur-generaal van het personeelsbeheer die, in voorkomend geval, een vervanger aanwijst.

Art. 19quinquies.Wanneer de rechtstreekse functionele meerdere van een te evalueren personeelslid tevens diens eenheids- of korpscommandant is, treedt hij in die twee hoedanigheden op. Een beroep is mogelijk bij het hogere echelon.

Wanneer een personeelslid sedert meer dan zes maanden afgedeeld is in een eenheid, is het zijn rechtstreekse functionele meerdere in de eenheid van afdeling die, in voorkomend geval, het evaluatievoorstel opstelt en het voor beslissing bezorgt aan, naar gelang van het geval, de korps- of eenheidscommandant van de plaats van afdeling.

Art. 19sexies.§ 1. Het personeelslid wordt uiterlijk twee werkdagen voordien ingelicht over de datum van het evaluatiegesprek bedoeld in artikel 24/12bis, § 3, 1°, van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht.

Na dat evaluatiegesprek of uiterlijk binnen de vijf daaropvolgende werkdagen, kan het personeelslid zijn commentaren rechtstreeks in het daarvoor voorziene deel van het evaluatieformulier neerschrijven. In voorkomend geval voegt hij een verweerschrift als bijlage.

Treedt de rechtstreekse functionele meerdere die commentaren bij, dan stelt hij een nieuw evaluatievoorstel op in die zin en verzendt hij enkel dit voorstel naar het volgende evaluatie-echelon. De initiële documenten worden vernietigd op het einde van de evaluatieprocedure.

Treedt hij de commentaren niet bij, dan voegt hij binnen de vijf daaropvolgende werkdagen een repliek bij het evaluatieformulier. Na ontvangst daarvan, beschikt het personeelslid over vijf werkdagen om, in voorkomend geval, een bijkomend verweerschrift op te stellen. Na kennisneming ervan door de rechtstreekse functionele meerdere, wordt het geheel aan het volgende evaluatie-echelon bezorgd. § 2. De korps- of eenheidscommandant kan de evaluatie uitgebracht door de rechtstreekse functionele meerdere bevestigen dan wel wijzigen.

In beide gevallen wordt die beslissing ter kennis gebracht van het personeelslid en diens eerste evaluator. § 3. Bij de wijziging van de evaluatie, bedoeld in artikel 24/12bis, § 3, 3°, van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht en, in voorkomend geval, wanneer artikel 19quinquies, eerste lid, toepassing vindt, beschikt het geëvalueerde personeelslid, vanaf de kennisgeving van die wijziging of tweede afwijzing van het verweerschrift, over vijf werkdagen om een afzonderlijk verweerschrift op te stellen, waaraan zijn evaluatoren vervolgens hun beschouwingen kunnen hechten. § 4. Het personeelslid ontvangt na het beëindigen van de evaluatieprocedure een kopie van zijn evaluatieformulier en bijgaande documenten.

De evaluatieformulieren en bijgaande documenten worden bijgehouden door de korpscommandant, voor de officier, en de eenheidscommandant, voor de onderofficier.

Art. 19septies.De overheden bedoeld in artikel 24/12bis, § 3, 1° en 3°, van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, worden aangewezen door de commandant van de rijkswacht.

Art. 19octies.De verdere praktische regelen van de evaluatie worden opgenomen in een reglement vastgesteld door de commandant van de rijkswacht. » .

Art. 3.Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 juni 1994, wordt aangevuld als volgt : « 3° de laatste twee evaluatieformulieren. ».

Art. 4.In artikel 55 van hetzelfde besluit, worden het derde, vierde, vijfde en zesde lid, opgeheven bij het koninklijk besluit van 17 juni 1994 en hersteld bij het koninklijk besluit van 20 december 1995, opgeheven.

Art. 5.Artikel 45, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 september 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° de directeurs-generaal en de door de commandant van de rijkswacht aangewezen directeurs van de algemene directies; ».

Art. 6.Hoofdstuk 5 van titel III van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 1995, wordt opgeheven. HOOFDSTUK II. - Andere wijzigingen Afdeling 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 29 november

1977 betreffende de graden en de bevordering van de officieren van het operationeel korps van de rijkswacht

Art. 7.In artikel 9 van het koninklijk besluit van 29 november 1977 betreffende de graden en de bevordering van de officieren van het operationeel korps van de rijkswacht, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1° en 2°, worden de woorden "het signalement" vervangen door de woorden "de evaluatie";2° § 2 wordt opgeheven.

Art. 8.Artikel 10 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 10.De in artikel 8, § 2, vermelde meerderen mogen geen adviezen uitbrengen indien zij : 1° bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad zijn van de kandidaat of er mee samenwonen;2° dezelfde graad hebben als de kandidaat en op dezelfde bevorderingslijst voorkomen.».

Art. 9.In artikel 11 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, 1°, wordt opgeheven;2° § 2, 3°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° de regelen die betrekking hebben op het bijhouden van de persoonlijke dossiers en de nadere regelen inzake het bijhouden van de evaluatiedocumenten;». Afdeling 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 10 augustus

1978 betreffende de graden en de bevordering van de onderofficieren van het operationeel korps van de rijkswacht

Art. 10.In artikel 9 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1978 betreffende de graden en de bevordering van de onderofficieren van het operationeel korps van de rijkswacht, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1° en 2°, worden de woorden "het signalement" vervangen door de woorden "de evaluatie";2° § 2 wordt opgeheven.

Art. 11.Artikel 10 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 10.De in artikel 8, § 2, vermelde meerderen mogen geen adviezen uitbrengen indien zij : 1° bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad zijn van de kandidaat of er mee samenwonen;2° dezelfde graad hebben als de kandidaat en op dezelfde bevorderingslijst voorkomen.».

Art. 12.In artikel 11 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, 1°, wordt opgeheven;2° § 2, 3°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° de regelen die betrekking hebben op het bijhouden van de persoonlijke dossiers en de nadere regelen inzake het bijhouden van de evaluatiedocumenten;». Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 januari 1988

betreffende de vertegenwoordigers van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel

Art. 13.In artikel 7, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 13 januari 1988 betreffende de vertegenwoordigers van de syndicale organisaties van het rijkswachtpersoneel, wordt het woord "beoordeling" vervangen door het woord "evaluatie". Afdeling 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 november

1993 betreffende de aanwijzing van de grondregelingen in de zin van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het actief kader en betreffende een bepaling gemeen aan onderhandeling en overleg

Art. 14.In artikel 2, 11°, van het koninklijk besluit van 10 november 1993 betreffende de aanwijzing van de grondregelingen in de zin van de wet van 11 juli 1978 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het rijkswachtpersoneel van het actief kader en betreffende een bepaling gemeen aan onderhandeling en overleg, wordt het woord "beoordeling" vervangen door het woord "evaluatie". Afdeling 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 december

1993 betreffende de bevordering tot de graad van majoor bij de rijkswacht

Art. 15.In artikel 7, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 30 december 1993 betreffende de bevordering tot de graad van majoor bij de rijkswacht, worden de woorden "het signalement" vervangen door de woorden "de evaluatie". Afdeling 6. - Wijziging van het koninklijk besluit van 1 april 1996

betreffende de bevordering tot de graad van adjudant bij de rijkswacht

Art. 16.In artikel 8, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 1 april 1996 betreffende de bevordering tot de graad van adjudant bij de rijkswacht, worden de woorden "het signalement" vervangen door de woorden "de evaluatie". Afdeling 7. - Wijziging van de ministeriële besluiten van 29 november

1977 betreffende de procedure inzake bevordering van de officieren van het operationeel korps van de rijkswacht, en van 10 augustus 1978 betreffende de bevorderingsprocedure van de onderofficieren van het operationeel korps van de rijkswacht

Art. 17.In artikel 6, eerste en tweede lid, van, respectievelijk, het ministerieel besluit van 29 november 1977 betreffende de procedure inzake bevordering van de officieren van het operationeel korps van de rijkswacht en het ministerieel besluit van 10 augustus 1978 betreffende de bevorderingsprocedure van de onderofficieren van het operationeel korps van de rijkswacht, worden de woorden "het signalement" vervangen door de woorden "de evaluatie".

Art. 18.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 8 oktober 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE

^