Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 mei 2014
gepubliceerd op 03 juni 2014

Koninklijk besluit tot vaststelling van de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het materieel van de museumspoorlijnen

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2014014291
pub.
03/06/2014
prom.
08/05/2014
ELI
eli/besluit/2014/05/08/2014014291/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 MEI 2014. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het materieel van de museumspoorlijnen


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 mars 2014 betreffende de exploitatieveiligheid van de museumspoorlijnen, artikel 16;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 31 januari 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 15 april 2013;

Gelet op de betrokkenheid van de Gewestregeringen;

Gelet op advies nr. 55.707/4 van de Raad van State, gegeven op 3 april 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.§ 1. De museumspoorlijnuitbater stelt, met het oog op zijn aanvraag voor een uitbatingsmachtiging, een dossier op met een technische beschrijving van het materieel dat hij wil gebruiken. § 2. De veiligheidsvoorschriften betreffende het materieel worden vastgesteld in het dossier van de uitbatingsmachtiging op basis van een technische inspectie, hierna bepaald in Hoofdstuk 2, door een expert materieel. § 3. Na de aflevering van de uitbatingsmachtiging, worden de veiligheidsvoorschriften betreffende het "materieel" gecontroleerd via periodieke, technische inspecties, hierna bepaald in Hoofdstuk 2, door een expert materieel. HOOFDSTUK 2. - Technische aspecten

Art. 2.Het materieel wordt tenminste nagezien op de vereisten bepaald in de afdelingen 1 tot 5. Afdeling 1. - Compatibiliteit met de infrastructuur

Art. 3.Voor de toegang tot de museumspoorlijninfrastructuur is het materieel compatibel met het doorgangsprofiel van de museumspoorlijninfrastructuur, waarop dit materieel rijdt.

Art. 4.De maximale snelheid van de voertuigen wordt bepaald rekening houdend met de ritstabiliteit, het remvermogen, de aslast van de voertuigen evenals van de remafstand en van de museumspoorlijninfrastructuur waarop deze voertuigen rijden.

Art. 5.De geometrie van de rolorganen laat de correcte doorgang in het spoor en de spoortoestellen toe.

Art. 6.Het materieel maakt de correcte werking mogelijk van eventuele treindetectiesystemen die geïnstalleerd zijn op de museumspoorlijninfrastructuur waarop dit materieel rijdt.

Art. 7.De voertuigen veroorzaken geen storingen in de treindetectiesystemen die geïnstalleerd zijn op de museumspoorlijninfrastructuur.

Art. 8.De uitrusting van de voertuigen is in staat de signalen, komende van de museumspoorlijninfrastructuur, op correcte wijze op te vangen en te verwerken.

Art. 9.De uiterste assen van het motorvoertuig zijn beschermd door spoorstaafruimers. Afdeling 2. - Vereisten betreffende de remuitrusting

Art. 10.De remkracht laat toe de voertuigen op een veilige manier te vertragen en te stoppen.

Art. 11.Een koppelingsbreuk veroorzaakt automatisch de remming van de delen van de trein die gesplitst zijn door het feit zelf van de breuk.

Art. 12.De remuitrusting beschikt over de nodige spelingscompensatoren.

Indien dit niet het geval is, is het onderhoudsprogramma zodanig opgesteld dat de correcte remwerking steeds gegarandeerd is.

Maatregelen zijn genomen zodanig dat de rem onuitputbaar is.

Art. 13.De voertuigen beschikken over voldoende remmen om deze te immobiliseren, rekening houdend met hun massa en de museumspoorlijninfrastructuur, waarop deze voertuigen rijden.

Bij gebrek aan of ingeval van ondoeltreffendheid van de remmen, voorziet de museumspoorlijnuitbater de nodige middelen om het (de) voertuig(en) te immobiliseren. Afdeling 3. - Veiligheidsuitrusting voor de besturing

Art. 14.De voertuigen die over één of meerdere stuurpost(en) beschikken zijn uitgerust met : 1° een geluidssignaal in goede staat van werking;2° een automatische waakinrichting in elke stuurpost.De snelheid, waarbij deze inrichting geactiveerd wordt, is niet hoger dan 10 km/u.

Het verkeer met materieel, dat niet is uitgerust met een automatische waakinrichting, is toegestaan op voorwaarde dat er gepaste, vervangende maatregelen zijn genomen; 3° een snelheidsaanduider (in km/u) in de actieve stuurpost;4° een inrichting die minstens de snelheid registreert (in km/u) in functie van, hetzij de verstreken tijd, hetzij de afgelegde afstand, in verhouding tot een referentiepunt.

Art. 15.Elke stuurpost beschikt over een remcommando.

Art. 16.Elke stuurpost beschikt over een noodrembediening die bij het ontkoppelen, een maximale remming ten gevolge heeft.

Art. 17.Elke stuurpost is uitgerust met indicatoren, die op elk moment de stand van de rem aangeven.

Ingeval het materieel uitgerust is met een pneumatische rem, is elke stuurpost uitgerust met manometers die de druk in de remsystemen bewaken (algemene remleiding, hoofdreservoir en remcilinders). Afdeling 4. - Vereisten betreffende het materieel voor het vervoer van

reizigers

Art. 18.De voertuigen beschikken over voldoende binnenverlichting indien ze gebruikt worden bij duisternis of op een traject dat één of meerdere tunnel(s) bevat.

Art. 19.Wanneer de kasten van het materieel uit hout vervaardigd zijn, bepaalt het veiligheidsbeheersysteem de gepaste maatregelen om de gevolgen van een botsing, hetzij met andere spoorwegkonvooien, hetzij met wegvoertuigen aan de overwegen, te verminderen.

Art. 20.Wanneer het materieel is uitgerust met doorgangsdeuren en bij gebrek aan voorzieningen om de vrije doorgang in alle veiligheid mogelijk te maken, zijn deze deuren vergrendeld.

Art. 21.De toegangsdeuren met automatische bediening zijn voorzien van noodopeningen.

Art. 22.Het materieel is uitgerust met voettreden en handgrepen, die het mogelijk maken het materieel in alle veiligheid te betreden en te verlaten.

Art. 23.Het materieel is uitgerust met noodhamers of met vensters van het uitwerpbare type.

Art. 24.Het materieel is uitgerust met een voldoende aantal brandblustoestellen.

Art. 25.Elk voertuig dat geschikt is om reizigers te vervoeren, is uitgerust met minstens twee noodseinen. Deze zijn duidelijk als dusdanig identificeerbaar. Afdeling 5. - Andere technische bepalingen

Art. 26.Het kopvoertuig van de trein is voorzien van minstens één wit licht.

Art. 27.Het staartvoertuig van de trein is voorzien van minstens één eindsein.

Art. 28.De maatregelen zijn genomen tegen de elektrische gevaren, volgens de norm EN 50153. Afdeling 6. - Onderhoud

Art. 29.Het materieel is onderhouden, teneinde de correcte en veilige werking ervan te garanderen.

De museumspoorlijnuitbater stelt een onderhoudsplan op en verzekert zich van de effectieve uitvoering ervan. Hij noteert de gerealiseerde werken in een register, dat geraadpleegd kan worden tijdens de controles, en brengt, indien nodig, wijzigingen aan het onderhoudsplan aan.

Art. 30.Om de twee jaar stelt de expert materieel een verslag op over de uitvoering van het onderhoudsplan en hij maakt dit over aan de museumspoorlijnuitbater en de veiligheidsinstantie. HOOFDSTUK 3. - Slotbepaling

Art. 31.De minister bevoegd voor spoorvervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 8 mei 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET

^