gepubliceerd op 18 maart 2009
Koninklijk besluit tot aanwijzing van de grondregelingen in de zin van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat
8 MAART 2009. - Koninklijk besluit tot aanwijzing van de grondregelingen in de zin van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, inzonderheid op het artikel 3, § 1, 1°;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 september 2005;
Gelet op het advies van onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 20 oktober 2005;
Gelet op het protocol nr. 3 van 20 november 2008 van het Comité van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;
Gelet op het advies nr. 45.687/2 van de Raad van State, gegeven op 14 januari 2009, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Besluit :
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet », de wet van 17 maart 2004 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;2° « personeelsleden », de personeelsleden waarop de wet van toepassing is;3° « grondregelingen », de grondregelingen in de zin van artikel 3, § 1, 1° van de wet.
Art. 2.Als grondregelingen in verband met het administratief statuut worden beschouwd, de regels tot vaststelling van : 1° de voorwaarden waaraan men moet voldoen om als personeelslid te worden aangeworven, tot de stage toegelaten of benoemd, met inbegrip van de deelnemingsvoorwaarden voor de eventueel eraan voorafgaande vergelijkende examens, examens of proeven en de regels volgens welke die worden georganiseerd en de programma's worden vastgesteld;2° de aard en de duur van het dienstverband waarin de personeelsleden staan;3° de rechten en plichten van de personeelsleden, de onverenigbaarheden en verbodsbepalingen, evenals de regeling inzake cumulaties met andere ambten, betrekkingen of bezigheden;4° de tuchtregeling;5° de maatregelen van orde;6° de aansprakelijkheid van de personeelsleden;7° de regeling inzake evaluatie, waardebepaling of enig ander gelijkwaardig rapport;8° de bepaling, de indeling, de rangschikking en de gelijkwaardigheid van de graden, ambten, functies of mandaten;9° de regeling inzake overplaatsing, mobiliteit of enige andere vorm van wedertewerkstelling of beziging van de personeelsleden in andere diensten dan die waartoe zij behoren, alsook de regeling van toepassing op personeelsleden die met een opdracht worden belast;10° de anciënniteitsstelsels;11° de regeling inzake vergelijkende selectie, selectie voor toegang tot het hoger niveau, selectie voor baremaverhoging, selectie voor verhoging in graad en enig ander stelsel van opbouw van de loopbaan, alsook de uitoefening van een hoger ambt, de overgang naar andere al dan niet gespecialiseerde functies;12° de administratieve standen, de omstandigheden waardoor ze worden bepaald en hun gevolgen op de toestand van de personeelsleden met inbegrip van de regeling inzake vakantie, verlof of ter beschikkingstelling;13° de regeling van de deeltijdse arbeid;14° de regeling volgens welke het dienstverband van de personeelsleden kan worden beëindigd of volgens welke dat dienstverband kan worden onderbroken.
Art. 3.Als grondregelingen in verband met de bezoldigingsregeling worden beschouwd : 1° betreffende de wedden, bezoldigingen of lonen van de personeelsleden, de regels tot vaststelling van : a) het recht op wedde, bezoldiging of loon, met inbegrip van het recht op verhoging in wedde;b) de wedde, de bezoldiging of het loon, met inbegrip van de vaststelling van de weddenschalen en de berekening van het bedrag ervan, met inbegrip van de voor hun vaststelling in aanmerking komende periodes;c) de toekenning van een gewaarborgde wedde, bezoldiging of loon;d) de bescherming van de wedde, de bezoldiging of het loon;e) de nadere regels omtrent de koppeling van de wedde, de bezoldiging of het loon aan het indexcijfer van de consumptieprijzen of aan enige andere standaard;2° betreffende de aan de personeelsleden toegekende vergoedingen, toelagen en voordelen in natura, de regels tot vaststelling van : a) de begunstigden;b) hun toekenningsvoorwaarden;c) hun bedrag;d) hun bescherming;e) de nadere regels omtrent de koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen of aan enige andere standaard.
Art. 4.Als grondregelingen in verband met de pensioenregeling worden beschouwd, de regels tot vaststelling van : 1° het toepassingsveld;2° de categorieën rechthebbenden;3° de pensioengerechtigde leeftijd;4° de voorwaarden tot opening van het recht op pensioen;5° de berekeningswijze van het pensioenbedrag, met inbegrip van het in aanmerking te nemen inkomen, de tantièmes en de in aanmerking komende periodes;6° de bescherming van de pensioenen;7° de nadere regels omtrent de koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen of aan enige andere standaard;8° de regeling inzake arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en beroepsziekten.
Art. 5.Als grondregelingen in verband met de betrekkingen met de vakorganisaties worden beschouwd : 1° de wet en de besluiten tot uitvoering ervan;2° de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector en de besluiten tot uitvoering ervan.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 7.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, op 8 maart 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, G. DE PADT