gepubliceerd op 27 augustus 2003
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten
8 JULI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, inzonderheid op artikel 11;
Gelet op de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, inzonderheid op artikel 9bis , ingevoegd bij de wet van 30 december 1988, vervangen bij de wet van 29 april 1996 en gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, en op artikel 70quater ingevoegd door de wet van 22 augustus 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 juli 1990 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, toepasselijk worden verklaard op de initiatieven van beschut wonen en op de samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 20 september 1998, en Gelet op het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten, gewijzigd door het koninklijk besluit van 2 december 1998;
Gelet op het advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, gegeven op 13 februari 2003;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 februari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 13 maart 2003;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies nr. 35.405/13 van de Raad van State, gegeven, op 3 juni 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Minister van Sociale Zaken en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 10 juli 1990 houdende vaststelling van de normen voor de erkenning van samenwerkingsverbanden van psychiatrische instellingen en diensten, worden de volgende artikelen ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 11.§ 1. Elk erkend samenwerkingsverband moet beschikken over een ombudsfunctie zoals bedoeld in artikel 11 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, verder "patiëntenrechtenwet" genoemd, die voldoet aan de hiernavolgende voorwaarden.
Bedoelde ombudsfunctie is bevoegd voor de klachten in verband met de uitoefening van de rechten toegekend door de patiëntenrechtenwet, vanwege patiënten aan wie gezondheidszorg wordt verstrekt in de bij het samenwerkingsverband aangesloten instellingen en diensten bedoeld in artikel 8, § 3, 1°, 2°; 3° en 5°.
Bedoelde ombudsfunctie is bevoegd voor de klachten in verband met de uitoefening van de rechten toegekend door de patiëntenrechtenwet, vanwege patiënten aan wie gezondheidszorg wordt verstrekt in de bij het samenwerkingsverband aangesloten instellingen en diensten bedoeld in artikel 8, § 3, 4°, voorzover die opdracht aan de ombudsfunctie wordt verleend door een overheid bedoeld in de artikelen 128, 130 of 135 van de Grondwet. § 2. De leiding van de ombudsfunctie wordt toevertrouwd aan een door het in artikel 10 bedoelde comité benoemde persoon, hierna "ombudspersoon" genoemd.
Art 12. De ombudspersoon dient te beschikken over minstens een diploma van hoger onderwijs buiten universiteit korte type.
Art 13. De ombudspersoon mag niet betrokken zijn geweest met de feiten en de perso(o)n(en) waarop de klacht betrekking heeft.
Hij is verplicht het beroepsgeheim te respecteren en een strikte neutraliteit en onpartijdigheid in acht te nemen.
Met het oog op het waarborgen van een onafhankelijke uitoefening van zijn opdracht, kan hij niet worden gesanctioneerd wegens daden die hij in het kader van de correcte uitoefening van die opdracht stelt.
Art 14. Het comité draagt er zorg voor dat : 1° voldoende informatie wordt verstrekt die de vlotte bereikbaarheid van de ombudsfunctie garandeert.Eveneens wordt informatie verstrekt omtrent de werking van de Federale Commissie Rechten van de patiënt" zoals bedoeld in artikel 16 van de patiëntenrechtenwet; 2° de ombudspersoon binnen een redelijke termijn overgaat tot de afhandeling van de klacht;3° de ombudspersoon de mogelijkheid heeft om ongehinderd in contact te treden met alle bij een klacht betrokken personen.4° de ombudspersoon over de nodige administratieve en technische middelen beschikt om zijn taken te kunnen uitvoeren met name ondermeer een secretariaat, communicatiemiddelen en verplaatsings-documentatie- en archiveringsmiddeien. De opdracht bedoeld in punt 3° wordt in het bijzonder waargenomen door die vertegenwoordiger binnen het comité die behoort tot de instelling of de dienst waarop de klacht betrekking heeft.
Art 15. De patiënt kan, daarin al dan niet bijgestaan door een vertrouwenspersoon, een mondelinge of schriftelijke klacht indienen bij de ombudsfunctie.
Indien de klacht betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen de patiënt en een instelling of dienst, dient deze een medisch, verpleegkundig of ander gezondheidszorgberoepsmatig aspect van de zorgverstrekking als voorwerp te hebben.
Art 16. § 1. Bij elke klacht worden minstens volgende gegevens geregistreerd : 1° de identiteit van de patiënt en desgevallend van de vertrouwenspersoon;2° de datum van ontvangst van de klacht;3° de aard en de inhoud van de klacht;4° de datum van afhandeling van de klacht;5° het resultaat van de afhandeling van de klacht. § 2. Bij ontvangst van de klacht wordt aan de patiënt onverwijld een schriftelijke ontvangstmelding overgemaakt.
Art. 17.Met het oog op een deskundige oplossing voor de klacht, oefent de ombudspersoon zijn bemiddelingsopdracht op een zorgvuldige wijze uit.
Art 18. De ombudspersoon behandelt elke klacht binnen een redelijke termijn.
Art 19. De persoonsgegevens verzameld in het kader van het onderzoek van de klacht mogen slechts bewaard worden gedurende de tijd nodig voor de behandeling ervan en het opstellen van het jaarverslag zoals bedoeld in artikel 20.
Art 20. § 1. Jaarlijks wordt door de ombudspersoon een verslag opgesteld met een overzicht van het aantal klachten, het voorwerp van de klachten en het resultaat van zijn optreden tijdens het voorbije kalenderjaar.
Tevens kunnen moeilijkheden die de ombudspersoon ondervindt in de uitoefening van zijn opdracht en eventuele aanbevelingen om daaraan te verhelpen, worden opgenomen.
Bovendien vermeldt het jaarverslag de aanbevelingen van de ombudspersoon met inbegrip van deze bedoeld in artikel 11 van de patiëntenrechtenwet en het gevolg dat eraan werd gegeven.
Voornoemde gegevens worden opgesplitst per aangesloten instelling of dienst.
Het verslag mag geen elementen bevatten waardoor één van de natuurlijke personen betrokken bij de afhandeling van de klacht kan worden geïdentificeerd.
Het in § 1 bedoelde jaarverslag wordt uiterlijk in de loop van de vierde maand van het daarop volgend kalenderjaar, overgemaakt aan : 1° het comité bedoeld in artikel 10. De vertegenwoordigers die in het comité zetelen, zorgen voor de verspreiding van het jaarverslag in de instellingen in diensten die van het samenwerkingsverband deel uitmaken en die zij vertegenwoordigen; 2° de Federale Commissie Rechten van de patiënt' zoals bedoeld in artikel 16 van de patiëntenrechtenwet. Het jaarverslag moet kunnen worden geraadpleegd door de bevoegde geneesheer-inspecteur.
Art 21. De ombudspersoon stelt een huishoudelijk reglement waarin specifieke modaliteiten van de organisatie, werking en klachtenprocedure van de ombudsfunctie worden vastgelegd, op.
Dit reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het comité van het samenwerkingsverband.
Het goedgekeurde reglement wordt ter informatie bezorgd aan de Federale Commissie "Rechten van de patiënt" en ligt bij de administratieve zetel van het samenwerkingsverband en de instellingen en de diensten die binnen het samenwerkingsverband vertegenwoordigd zijn ter inzage van de patiënten, de medewerkers van bedoelde instellingen en diensten en iedere belangstellende.'
Art. 2.De artikelen 11 en 12 van hetzelfde koninklijk besluit worden de artikelen 22 en 23 van dat koninklijk besluit.
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Art. 4.Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Minister van Sociale Zaken, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 juli 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, J. TAVERNIER De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE