gepubliceerd op 31 juli 1998
Koninklijk besluit tot vermindering, wat de mijnwerkers en de ermee gelijkgestelden betreft, van sommige werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid
8 JULI 1998. - Koninklijk besluit tot vermindering, wat de mijnwerkers en de ermee gelijkgestelden betreft, van sommige werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij de wet van 28 mei 1991 en aangevuld bij de wet van 22 februari 1998;
Gelet op de wet van 23 juli 1993 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling van jongeren in het raam van het jongerenbanenplan, inzonderheid op artikelen 2, 4 en 6, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd door de wet van 30 maart 1994, inzonderheid op artikel 36, § 1, eerste en tweede lid, vervangen door de wet van 22 februari 1998, op artikel 46, eerste lid, aangevuld bij de wet van 22 februari 1998, op artikel 47bis, ingevoegd bij dezelfde wet en op artikel 51, tweede lid;
Gelet op de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, inzonderheid op artikelen 60, 61 en 63, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 november 1987 tot uitvoering van artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 495 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 1990, inzonderheid op artikel 1;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 augustus 1993 tot uitvoering van de wet van 23 juli 1993 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling van jongeren in het raam van het jongerenbanenplan, inzonderheid op de artikelen 2 en 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 februari 1994, Gelet op het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van de wet van 23 juli 1993 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling van jongeren in het raam van het jongerenbanenplan, inzonderheid op artikel 5, § I, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 november 1993, Gelet op het koninklijk besluit van 31 maart 1994 tot uitvoering van artikel 47, § 2, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen en tot wijziging van het artikel 36 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot hernieuwing van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikelen 1 tot 4;
Gelet op het koninklijk besluit van 31 maart 1994 tot uitvoering van artikel 51, tweede lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen inzonderheid op artikel 1, Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1994 tot bepaling van de modaliteiten inzake het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten en toetredingsakten die recht geven tot het voordeel bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, alsmede de procedure van de werknemersraadpleging in geval van het opstellen van een bedrijfsplan tot herverdeling van de arbeid, inzonderheid op artikel 1;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15, eerste lid;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 23 maart 1998;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat het aangewezen is de werkgevers die de voordelen voorzien in de verschillende wetgevingen bedoeld in Hoofdstuk VIII van Titel II van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen niet konden genieten om de eenvoudige reden dat zij aangesloten waren bij het Nationaal pensioenfonds voor mijnwerkers in plaats van bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de mogelijkheid te geven hun situatie alsnog te regulariseren;
Dat zij immers werknemers in dienst hebben genomen die aan alle voorwaarden in het kader van vermelde wetgevingen beantwoorden, zodat de doelstelling van bevordering van de tewerkstelling is bereikt;
Dat de nodige maatregelen zo snel mogelijk dienen te worden genomen om het financieel nadeel voor deze werkgevers zoveel mogelijk te beperken;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 28 april 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 3 november 1987 tot uitvoering van artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 495 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 mei 1990, worden tussen de woorden « zekerheid voor werknemers » en « , zijn niet verschuldigd » de woorden « of bij artikel 2, § 3, 1° tot 5° en 7° en § 3bis van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden, bij artikel 56, 1° en 2° van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970 en bij artikel 59, 1° van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 » ingevoegd.
Art. 2.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 26 augustus 1993 tot uitvoering van de wet van 23 juli 1993 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling van jongeren in het raam van het jongerenbanenplan, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 februari 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « indien de werkgever aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid of tot het einde van de twaalfde maand volgend op deze waarin de indienstneming heeft plaatsgehad indien de werkgever aangesloten is bij het Nationaal pensioenfonds voor mijnwerkers.»; 2° in het tweede lid worden tussen de woorden « heeft plaatsgehad » en « , wordt deze vrijstelling » de woorden « indien de werkgever aangesloten is bij de R.S.Z. of gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand volgend op deze waarin de indienstneming heeft plaatsgehad indien de werkgever aangesloten is bij het N.P.M. » ingevoegd. 3° in het derde lid worden tussen de woorden « heeft plaatsgehad » en « , wordt deze vrijstelling » de woorden « indien de werkgever aangesloten is bij de R.S Z. of gedurende de vijfentwintigste tot en met de zesendertigste maand volgend op deze waarin de indienstneming heeft plaatsgehad indien de werkgever aangesloten is bij het N.P.M. » ingevoegd. 4° in het vierde lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 februari 1994, worden tussen de woorden « van het aantal kwartalen » en « rekening gehouden met » de woorden « indien de werkgever aangesloten is bij de R.S.Z. of van het aantal maanden indien de werkgever aangesloten is bij het N.P.M. » ingevoegd.
Art. 3.In artikel 4, tweede lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 februari 1994, worden tussen de woorden « van het aantal kwartalen » en « bedoeld in artikel 4, § 1, tweede lid, » de woorden « indien de werkgever aangesloten is bij de R.S.Z. of van het aantal maanden indien de werkgever aangesloten is bij het N.P.M. » ingevoegd.
Art. 4.Een artikel 5bis, luidend als volgt, wordt in het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van de wet van 23 juli 1993 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling van jongeren in het raam van het jongerenbanenplan ingevoegd. «
Art. 5bis.De werkgever die de voordelen, voorzien in de wet van 23 juli 1993 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling van jongeren in het raam van het jongerenbanenplan, niet heeft kunnen genieten omdat hij bij het Nationaal pensioenfonds voor mijnwerkers aangesloten was, wordt geacht die voorwaarden alsnog te vervullen indien hij bij aangetekend schrijven met uiterlijk 30 september 1998 als postdatum, het bevoegde werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening in kennis stelt dat hij alsnog de voordelen bedoeld in de voormelde wet van 23 juli 1993 wenst te genieten.
Bij dit aangetekend schrijven dient, voor zover de werkgever hierover nog beschikt, het attest of de jongerenbanenkaart bedoeld in artikel 5, § 1, behoorlijk ingevuld, te worden gevoegd. »
Art. 5.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 31 maart 1994 tot uitvoering van artikel 47, § 2, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen en tot wijziging van het artikel 36 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden « het ganse kwartaal » en « beschouwen als deeltijdse werknemers » worden de woorden « indien de werkgever aangesloten is bij de R.S.Z of gedurende de ganse maand indien de werkgever aangesloten is bij het N.P.M. » ingevoegd; 2° de woorden « bij artikel 47, § 1, » worden vervangen door de woorden « bij de artikelen 47, § 1 en 47bis, § 1, ».
Art. 6.In artikel 2 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden « in de loop van een voltijds en gedeeltelijk deeltijds » worden de woorden « indien zij aangesloten zijn bij de R.S.Z. of in de loop van een maand indien zij aangesloten zijn bij het N.P.M. » ingevoegd; 2° tussen de woorden « gedurende ganse kwartaal » en « beschouwen als deeltijdse werknemers » worden de woorden « indien zij aangesloten zijn bij de R.S.Z. of gedurende de ganse maand indien zij aangesloten zijn bij het N.P.M. » ingevoegd; 3° de woorden « bij artikel 47, § 1, » worden vervangen door de woorden « bij de artikelen 47, § 1 en 47bis, § 1, ».
Art. 7.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 1996, worden de woorden « het driemaandelijks aangegeven loon valt, zoals bedoeld in artikel 47, § 1, » vervangen door de woorden « het driemaandelijks of maandelijks aangegeven loon valt, naargelang het stelsel waaraan de werkgever onderworpen is, zoals bedoeld in de artikelen 47, § 1 en 47bis, § 1, »
Art. 8.In artikel 4 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de woorden « de loop van het kwartaal » en « voltijds en gemiddeld », worden de woorden « of in de loop van de maand naargelang het stelsel waaraan de werkgever onderworpen is » ingevoegd;2° tussen de woorden « het ganse kwartaal » en « beschouwen als deeltijdse », worden de woorden « of de ganse maand » ingevoegd;3° de woorden « in artikel 47, § 1, » worden vervangen door de woorden « bij de artikelen 47, § 1 en 47bis, § 1 ».
Art. 9.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 31 maart 1994 tot uitvoering van artikel 51, tweede lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen worden tussen de woorden « voornoemde wet van 29 juni 1981 » en « , na toepassing van » de woorden « of bij artikel 2, §§ 3, 1° tot 5° en 7° en 3bis van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden, bij artikel 56, 1° en 2° van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970 en bij artikel 59, 1° van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 » ingevoegd.
Art. 10.Artikel 1, enig lid, 3° van het koninklijk besluit van 20 april 1994 tot bepaling van de modaliteiten inzake het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten en toetredingsakten die recht geven tot het voordeel bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, alsmede de procedure van de werknemersraadpleging in geval van het opstellen van een bedrijfsplan tot herverdeling van de arbeid, wordt aangevuld als volgt : « of bij het Nationaal pensioenfonds voor mijnwerkers ».
Art. 11.Een artikel 2bis, luidend als volgt, wordt in het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen ingevoegd : «
Art. 2bis.De werkgever die de voordelen bedoeld in het Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen, niet heeft kunnen genieten omdat hij bij het Nationaal pensioenfonds voor mijnwerkers aangesloten was, wordt geacht die voorwaarden alsnog te vervullen indien hij bij aangetekend schrijven met uiterlijk 30 september 1998 als postdatum, het bevoegde werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening in kennis stelt dat hij alsnog de voordelen bedoeld in de voormelde wet van 21 december 1994 wenst te genieten.
Bij dit aangetekend schrijven dient, voor zover de werkgever hierover nog beschikt, de banenkaart bedoeld in artikel 1, behoorlijk ingevuld, te worden gevoegd. »
Art. 12.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1994, met uitzondering van de artikelen 2 tot 4 die uitwerking hebben met ingang van 1 augustus 1993, van het artikel 10 dat uitwerking heeft met ingang van 30 april 1994 en van het artikel 11 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1995.
Art. 13.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 juli 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN