Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 augustus 1997
gepubliceerd op 30 augustus 1997

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
1997002073
pub.
30/08/1997
prom.
08/08/1997
ELI
eli/besluit/1997/08/08/1997002073/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 AUGUSTUS 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het koninklijk besluit nr. 230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling der jongeren in het arbeidsproces, inzonderheid op artikel 23, gewijzigd bij de wet van 22 december 1995;

Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, inzonderheid op artikel 4, 2, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994 en 20 mei 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1993 en op artikel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 november 1991 en de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 april 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 1 juli 1997;

Gelet op het protocol nr. 267 van 16 juli 1997 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet. op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, 1, vervangen door de wet van 4 januari 1989;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de bezoldigingsregeling van het rijkspersoneel werd gewijzigd teneinde er het begrip verhoging in de weddeschaal in op te nemen en het begrip uurloon af te schaffen;

Overwegende dat een koninklijk besluit van 10 september 1996 de wijze van berekening gewijzigd heeft voor sommige ambtenaren van het rijkspersoneel die onvolledige prestaties verrichten en dat dit besluit uitwerking heeft op 1 augustus 1996;

Overwegende dat deze verschillende wijzigingen moeten uitgebreid worden tot de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personen, ten einde hun geldelijke rechten veilig te stellen;

Overwegende dat sinds 1 september 1996 sommige federale besturen verplicht werden een aantal jonge stagiairs in dienst te nemen;

Overwegende dat het, met het oog op de eenvormigheid en de billijkheid, aangewezen is het voordeel van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries tot deze stagiairs uit te breiden;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries werdt een artikel lbis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 1bis.Dit besluit is eveneens van toepassing op de stagiairs die in het raam van de wet betreffende de stage der jongeren in dienst worden genomen, onder voorbehoud van wat voor hun stagevergoeding voorzien wordt. »

Art. 2.Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 2.1. De in artikel 1 bedoelde personen ontvangen : 1° een bezoldiging die berekend wordt in de weddeschaal die overeenkomt met die welke aan de rijksambtenaren met eenzelfde graad bij hun aanwerving wordt toegekend, zonder dat zij minder mag bedragen dan de gewaarborgde bezoldiging die is vastgesteld bij het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries;2° de tussentijdse verhogingen die in de genoemde weddeschaal bepaald zijn;3° een vakantiegeld en een eindejaarstoelage onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de rijksambtenaren zijn vastgesteld;4° een haard- of standplaatstoelage, onder dezelfde voorwaarden als voor de rijksambtenaren;5° de toelagen en vergoedingen die onder dezelfde voorwaarden als aan het rijkspersoneel worden toegekend voor de uitoefening van hetzelfde ambt. 2 De wedde van het in artikel 1 bedoelde personeelslid dat verminderde prestaties uitoefent, is gelijk aan de maandwedde voor volledige prestaties, vermenigvuldigd met het percentage van de arbeidsregeling die door dit personeelslid wordt uitgeoefend. »

Art. 3.ln artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 november 1991 en de wet van 22 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1.Overeenkomstig de voor het rijkspersoneel toepasselijke regels worden voor het toekennen van de in de weddeschaal vastgestelde tussentijdse verhogingen in aanmerking genomen, de voltijds verrichte diensten in een van de overheidsdiensten die opgenoemd zijn in artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, als : 1° tijdelijk personeelslid, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het vroegere besluit van de Regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel;2° tijdelijk werkman, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het vroegere besluit van de Regent van 10 april 1948 houdende statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel;3° werknemer in "een bijzonder tijdelijk kader";4° werknemer in "een derde arbeidscircuit";5° stagiair in het raam van de wetgeving op de stage der jongeren;6° gesubsidieerde contractueel;7° bij overeenkomst in dienst genomen personeelslid, in dienst genomen in een andere regeling dan bedoeld bij de punten 3° tot 6°. Komen echter niet in aanmerking : a) voor het tijdelijke personeelslid, de periodes van dienstschorsing wegens ziekte of gebrekkigheid die meer bedragen dan : - 30 dagen voor personeelsleden met minder dan twee jaar dienst; - 60 dagen voor personeelsleden met twee en minder dan vier jaar dienst; - 90 dagen voor personeelsleden met vier en meer dan vier jaar dienst; b) voor de bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen persoon, de periodes van schorsing die niet bezoldigd zijn en niet voor de verhoging in weddeschaal in aanmerking komen, met uitzondering van : - de carensdag in geval van ziekte of gebrekkigheid; - de periodes van verlof of arbeidsonderbreking bedoeld in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de arbeidswet van 16 maart 1971; - de dagen afwezigheid die bekomen werden met toepassing van het koninklijk besluit van 11 oktober 1991 tot vaststelling van de nadere regelen voor de uitoefening van het recht op een verlof om dwingende redenen; - de dagen afwezigheid wegens deelname aan een georganiseerde werkonderbreking; "; 2° in 2 worden de woorden "op een bevordering tot een hogere wedde" vervangen door de woorden "op een verhoging in zijn weddeschaal".

Art. 4.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 2, dat uitwerking heeft met ingang van 1 augustus 1996.

Art. 5.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 8 augustus 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^