gepubliceerd op 03 oktober 2023
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 mei 2018 betreffende de bescherming tegen insolventie bij de verkoop van pakketreizen, gekoppelde reisarrangementen en reisdiensten
7 SEPTEMBER 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 mei 2018Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/05/2018 pub. 11/06/2018 numac 2018012508 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende de bescherming tegen insolventie bij de verkoop van pakketreizen, gekoppelde reisarrangementen en reisdiensten sluiten betreffende de bescherming tegen insolventie bij de verkoop van pakketreizen, gekoppelde reisarrangementen en reisdiensten
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 21 november 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/11/2017 pub. 01/12/2017 numac 2017014061 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verkoop van pakketreizen, gekoppelde reisarrangementen en reisdiensten sluiten betreffende de verkoop van pakketreizen, gekoppelde reisarrangementen en reisdiensten, de artikelen 60, tweede lid, 60/1, § 2, derde lid en § 3, derde lid, en 60/2, § 2, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2023, en artikel 74, vervangen bij de wet 5 juni 2023;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 mei 2018Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/05/2018 pub. 11/06/2018 numac 2018012508 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende de bescherming tegen insolventie bij de verkoop van pakketreizen, gekoppelde reisarrangementen en reisdiensten sluiten betreffende de bescherming tegen insolventie bij de verkoop van pakketreizen, gekoppelde reisarrangementen en reisdiensten;
Gelet op advies 74.059/1/V van de Raad van State, gegeven op 22 augustus 2023, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Economie, de Minister van Financiën, de Minister van Justitie en de Staatssecretaris voor Consumentenbescherming, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 mei 2018Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 29/05/2018 pub. 11/06/2018 numac 2018012508 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Koninklijk besluit betreffende de bescherming tegen insolventie bij de verkoop van pakketreizen, gekoppelde reisarrangementen en reisdiensten sluiten betreffende de bescherming tegen insolventie bij de verkoop van pakketreizen, gekoppelde reisarrangementen en reisdiensten wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende: "4° de verzekeringsovereenkomst: de verzekeringsovereenkomst bedoeld in artikel 60 van de wet die de bescherming bij insolventie biedt.".
Art. 2.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 3.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "artikel 3, 1° en 2° " worden vervangen door de woorden "artikel 4, 1° en 2° "; 2° de woorden "een microvennootschap is, bedoeld in artikel 15/1 van het Wetboek van vennootschappen" worden vervangen door de woorden "een microvennootschap, een microVZW, een microIVZW of een microstichting is, bedoeld in de artikelen 1:25, 1:29 en 1:31 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.".
Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk 4/1 ingevoegd dat de artikelen 17/1, 17/2, 17/3, 17/4 en 17/5 bevat, luidende: "Hoofdstuk 4/1. - Fonds voor de tussenkomst van de Staat in het kader van de insolventieverzekering van professionelen in de reissector
Art. 17/1.Het Fonds wordt beheerd door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.
Art. 17/2.Overeenkomstig artikel 60/2, § 2, van de wet worden de jaarlijkse anticiperende bijdragen bedoeld in artikel 60/1, § 3, van de wet ten laatste op 30 juni van het betrokken jaar gestort op de rekening van het Fonds, en berekend op het totale incasso van premies en bijkomende kosten, zonder acquisitiekosten en commissies, dat door de verzekeringsonderneming in het betreffende jaar reeds ontvangen werd.
Indien het totale incasso van premies en bijkomende kosten, zonder acquisitiekosten en commissies, dat door de verzekeringsonderneming in het betreffende jaar ontvangen werd, hoger is dan het in acht genomen bedrag voor de betaling van de jaarlijkse anticiperende bijdragen, moet de verzekeringsonderneming een bijkomende bijdrage die overeenkomt met het verschil tussen deze bedragen ten laatste op 15 september van het jaar na het betrokken jaar storten op de rekening van het Fonds.
Indien het totale incasso van premies en bijkomende kosten, zonder acquisitiekosten en commissies, dat door de verzekeringsonderneming in het betreffende jaar ontvangen werd lager is dan het in acht genomen bedrag voor de betaling van de jaarlijkse anticiperende bijdragen, moet de Staat een terugbetaling die overeenstemt met het verschil tussen deze bedragen ten laatste op 15 september van het jaar na het betrokken jaar storten op de rekening van de verzekeringsonderneming.
De controle van de in het eerste, tweede en derde lid beoogde bijdragen gebeurt door een commissaris, lid van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren. Het verslag van de commissaris betreffende de bijdragen wordt door de verzekeringsonderneming aan de beheerder van het Fonds overgemaakt samen met de betaling van de volgende jaarlijkse bijdrage.
In afwijking van het eerste lid worden voor het jaar 2023 de jaarlijkse anticiperende bijdragen bedoeld in artikel 60/1, § 3, van de wet uiterlijk op 15 november op de rekening van het Fonds gestort.
Art. 17/3.Indien de betaling van de jaarlijkse anticiperende bijdragen bedoeld in artikel 60/1, § 3, van de wet onbetaald gebleven is, vordert de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van de fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen deze bijdragen in, overeenkomstig de artikelen 3 en volgende van de domaniale wet van 22 december 1949.
Art. 17/4.De verzekeringsonderneming die haar bovengrens bedoeld in artikel 60/1, § 1, van de wet bereikt, verzoekt de beheerder van het Fonds om de tussenkomst zoals bedoeld in artikel 60/1, § 2, van de wet.
Het verzoek van de verzekeringsonderneming kan op elk moment worden uitgevoerd en moet voldoende gemotiveerd zijn en de bewijsstukken omvatten waaruit blijkt dat de bovengrens bedoeld in artikel 60/1, § 1, van de wet bereikt is.
De controle van cijfers vervat in dit verzoek gebeurt door een commissaris, lid van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren. Het verslag van de commissaris betreffende het bereiken van de bovengrens bedoeld in artikel 60/1, § 1, van de wet wordt door de verzekeringsonderneming aan de beheerder van het Fonds overgemaakt samen met het verzoek.
De beheerder van het Fonds stort het bedrag van de tussenkomst zoals bedoeld in artikel 60/1, § 2, van de wet op de rekening van de verzekeringsonderneming binnen vijftien werkdagen na ontvangst van het voldoende gemotiveerd verzoek en het in het derde lid beoogde verslag van de commissaris.
Wanneer het verzoek van de verzekeringsonderneming betrekking heeft op het lopende jaar, wordt de bovengrens bedoeld in artikel 60/1, § 1, van de wet door de verzekeringsonderneming geraamd op basis van het totale incasso van premies en bijkomende kosten die de verzekeringsonderneming voor het lopende jaar heeft geïnd op het ogenblik van haar verzoek, zonder acquisitiekosten en commissies. In dat geval is het bedrag van de in artikel 60/1, § 2 bedoelde tussenkomst van de Staat voorlopig. Het definitieve bedrag van de tussenkomst van de Staat wordt vastgesteld uiterlijk op 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de tussenkomst van de Staat wordt betaald, op basis van het totale incasso van premies en bijkomende kosten die de verzekeringsonderneming heeft geïnd tijdens het jaar waarin de tussenkomst van de Staat wordt betaald, zonder acquisitiekosten en commissies. Als de verzekeringsonderneming te veel ontvangt, betaalt zij de Staat uiterlijk op 30 september van het jaar volgend op het jaar van de tussenkomst van de Staat terug. Als het bedrag van de voorlopige tussenkomst van de Staat lager is dan het definitieve bedrag, dient de verzekeringsmaatschappij een nieuwe aanvraag in.
Indien uit het verzoek van de verzekeringsonderneming en het verslag van de commissaris niet blijkt dat de bovengrens bedoeld in artikel 60/1, § 1, van de wet wordt bereikt, neemt de beheerder van het Fonds een beslissing van weigering binnen de in het vierde lid bedoelde termijn.
Art. 17/5.Op 15 september van elk jaar maken de verzekeringsondernemingen die de in artikel 60 van de wet bedoelde zekerheid verstrekken, aan de beheerder van het Fonds een verslag over inzake hun inkomsten en uitgaven in verband met de in artikel 60 van de wet bedoelde zekerheid, en de evolutie hiervan tijdens het afgelopen jaar.
Dit verslag wordt gecontroleerd door een commissaris, lid van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren, alvorens het aan de beheerder van het Fonds wordt overgemaakt.
In afwijking van het eerste lid dienen de verzekeringsondernemingen die de in artikel 60 van de wet bedoelde zekerheid verstrekken, voor het jaar 2023 uiterlijk op 15 november bij de beheerder van het Fonds een verslag in over hun inkomsten en uitgaven in verband met de in artikel 60 van de wet bedoelde zekerheid en de evolutie hiervan tijdens het afgelopen jaar.".
Art. 5.De artikelen 1, 2 en 4 van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2023.
Art. 6.De minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Consumentenbescherming zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 september 2023.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie, P.-Y. DERMAGNE De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Consumentenbescherming, A. BERTRAND