gepubliceerd op 29 december 2001
Koninklijk besluit waarbij de Dienst voor Geboorte en Kinderen wordt gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken
7 SEPTEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij de Dienst voor Geboorte en Kinderen wordt gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe de Dienst voor Geboorte en Kinderen, een instelling van openbaar nut die opgericht is door het decreet van de Franse Gemeenschapsraad van 30 maart 1983 en gerangschikt in artikel 1, B, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, de machtiging te geven toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken.
De wettelijke grondslag van het ontworpen besluit bestaat dus uit de artikelen 5, eerste lid, en 8 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
Uit artikel 2 van het voormelde decreet van 30 maart 1983, zoals gewijzigd door het decreet van 8 februari 1999, vloeit voort dat de Dienst voor Geboorte en Kinderen gemachtigd kan worden om kennis te nemen van de informatiegegevens van dit Rijksregister teneinde de geboortes en de leden van de gezinnen met jonge kinderen te identificeren.
Zo kan de Dienst elke handeling ondernemen die nuttig is voor de bevordering en de ontwikkeling van de bescherming van de moeder en het kind, met name in het voordeel van de moeders en kinderen die blootgesteld worden aan aparte risico's ten gevolge van hun situatie of hun toestand.
Daartoe wenst de Dienst toegang te verkrijgen tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen.
De Dienst kan eveneens opzoekingen uitvoeren en een documentatie in alle betrokken disciplines samenstellen, evenals medisch-sociale gegevens van persoonlijke aard inwinnen en bewerken betreffende de gezondheid van de moeders of aanstaande moeders en de kinderen.
In dit kader wenst de Dienst door het ontwerp van besluit gemachtigd te worden mededeling te krijgen van de gegevens van het Rijksregister die noodzakelijk zijn voor zijn onderzoeksactiviteiten.
Bovendien mag het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen verleend worden voor hetzelfde doeleinde als hetgene dat de toegang tot de informatiegegevens rechtvaardigt.
De Dienst voor Geboorte en Kinderen vraagt de toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, van de bovenvermelde wet van 8 augustus 1983.
Met het oog hierop, is het gepast te verduidelijken dat de informatiegegevens bedoeld in 1° tot 3°, 5° en 6°, van het artikel 3, eerste lid, de minimale gegevens vormen die nodig zijn voor het opstellen van een dossier betreffende een natuurlijke persoon, met name het kind of zijn ouders ofwel de persoon die in het kader van de opdrachten voorbehouden aan de Dienst voor Geboorte en Kinderen diensten verleent ten voordele van dit kind of zijn ouders. De kennis van de nationaliteit (4°) is noodzakelijk wegens de gevolgen die zij met zich meebrengt inzake afstamming en toepassing van het sociaal recht. Bovendien worden handelingen van informatie en follow-up van de zuigeling soms op een specifieke wijze gevoerd voor de kinderen van een bepaalde nationaliteit, gezien de gewoonten die gelden in het betrokken land. De toegang tot de informatiegegevens inzake het beroep (7°), de burgelijke staat (8°) en de samenstelling van het gezin (9°), is gerechtvaardigd omdat deze gegevens essentieel zijn voor de toepassing van talrijke sociale wetgevingen waarin de Dienst voor Geboorte en Kinderen geïnteresseerd is. Die informatiegegevens helpen ook om een betere kennis van de gezinnen in hun totaliteit te verzekeren. Daarenboven speelt de burgelijke staat mee bij de bepaling van de afstamming van het kind.
De Raad van State vindt dat de informatie betreffende de datum en plaats van overlijden (6°) noodzakelijk is, in het bijzonder inzake de toepassing van het sociaal recht.
Bovendien werd er bijzondere aandacht besteed aan de overeenstemming van de bepalingen van dit ontwerp van besluit met de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 5 dat betrekking heeft op het respect van het finaliteitsprincipe.
Teneinde de vertrouwelijkheid van de informatiegegevens die verkregen werden van het Rijksregister, te waarborgen, zal de toegang tot deze informatiegegevens georganiseerd worden met behulp van terminals die uitsluitend gebruikt worden door de in artikel 1, derde lid, van dit ontwerp van besluit aangewezen personen.
De toegang zal gebeuren via een computer die beveiligd is met een code die uitsluitend gekend is door deze personen.
In dit besluit werd zowel rekening gehouden met de opmerkingen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer als met die van de Raad van State, in het bijzonder wat de mededeling van de gegevens voor de onderzoeks- en studieactiviteiten betreft, zoals toegekend in artikel 1, tweede lid, van dit besluit.
De Raad van State vindt immers, net als de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, dat de mededeling van de informatiegegevens van het Rijksregister slechts toegekend mag worden als de voorwaarden waaraan de instellingen bedoeld in artikel 5, tweede lid, b), van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen moeten voldoen, nageleefd worden.
Van die voorwaarden herhaalt de Raad van State onder andere de verbintenis om de van het Rijksregister verkregen gegevens op te slaan in een afzonderlijk bestand dat enkel in relatie gebracht kan worden met het bestand dat de gegevens van wetenschappelijke aard bevat, aan de hand van een intern identificatienummer, de vaststelling van de personen die, binnen de instelling, toegang zullen hebben tot de informatiegegevens die meegedeeld worden door het Rijksregister, de verbintenis om de resultaten van de wetenschappelijke onderzoeks- en studieactiviteit enkel mee te delen aan derden in de vorm van anonieme informatie die de identificatie van de personen waarop deze gegevens betrekking hebben, niet mogelijk maakt, de verplichting om de personen die het voorwerp uitmaken van de onderzoeks- of studieactiviteit, hiervan op de hoogte te brengen, de verbintenis om geen beroep te doen op onderaanneming.
De instelling moet eveneens de gebruiksduur van de verkregen informatiegegevens vermelden.
In dit koninklijk besluit werd rekening gehouden met de verschillende opmerkingen van de Raad van State.
Bovendien blijkt dat het personeel dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de onderzoeks- en studieprojecten, evenals voor het bestand dat de informatiegegevens bevat die meegedeeld werden door het Rijksregister, onderworpen is aan de naleving van de regels van de medische deontologie.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN ADVIES NR. 18/97 VAN 24 JULI 1997 VAN DE COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Adviesaanvraag van de Minister van Binnenlandse Zaken waarbij de Dienst voor Geboorte en Kinderen wordt gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 29;
Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, en inzonderheid artikel 5, lid 1, gewijzigd door de wet van 30 maart 1995, en artikel 8, gewijzigd door de wet van 15 januari 1990;
Gelet op de adviesaanvraag van de Minister van Binnenlandse Zaken van 17 juni 1997;
Gelet op het verslag van de heer Jacques Berleur, Brengt op 24 juli 1997 het volgende advies uit : I. VOORWERP VAN DE ADVIESAANVRAAG : Het ontwerp van koninklijk besluit dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ter advies wordt voorgelegd, heeft tot doel de Dienst voor Geboorte en Kinderen machtiging te verlenen tot toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister en tot gebruik van het identificatienummer ervan.
De Dienst voor Geboorte en Kinderen, ingesteld door het decreet van de Franse Gemeenschapsraad van 30 maart 1983, is een instelling die gerangschikt wordt in artikel 1, B, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
De toegang tot de informatiegegevens en het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen worden gevraagd voor het vervullen van de hierna opgesomde taken : 1° de identificatie van de geboorten en van de leden van de gezinnen met jonge kinderen, om de bescherming van de moeder en het kind te bevorderen en te ontwikkelen;2° het uitvoeren van studies en het opmaken van statistieken om over nauwkeurige informatiegegevens te beschikken die het starten van initiatieven betreffende de bescherming van geboorte en kinderen mogelijk kunnen maken;3° de controle van de bestemming van de toelagen die toegekend worden aan natuurlijke personen die prestaties leveren in het kader van de opdrachten die de Dienst voor Geboorte en Kinderen op zich moet nemen. II. ONDERZOEK VAN HET ONTWERP : De Commisie had de gelegenheid om zich uit te spreken over een gelijkaardig voorontwerp van besluit, voorgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt, op vraag van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en van bepaalde instellingen die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest (Voorontwerp nr. 13 : "Kind en Gezin", en het daaropvolgend koninklijk besluit van 30 mei 1994, Belgisch Staatsblad van 15 juni 1994, blz. 16377-16378; zie advies nr. 14/92 van 9 oktober 1992 van de Commissie, Belgisch Staatsblad van 15 juni 1994, blz. 16358-16365).
A. Wettelijke basis voor de toegang tot het Rijksregister Artikel 5, lid 1, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen machtigt de Koning om aan de instellingen van openbaar nut bedoeld bij voornoemde wet van 16 maart 1954 toegang te verlenen tot het Rijksregister van de natuurlijke personen. Krachtens artikel 8 van dezelfde wet, kan de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, deze instellingen machtigen om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken.
Wat het finaliteitsbeginsel betreft, stelt de Commissie vast dat het in artikel 1, lid 1, 1°, van het ontwerp van koninklijk besluit vermelde doeleinde, dat in het voorwerp van de aanvraag wordt herhaald, de toegang tot de bij het Rijksregister gevraagde gegevens rechtvaardigt.
Met betrekking tot het doeleinde vermeld in artikel 1, lid 1, 2°, van hetzelfde ontwerp van besluit, namelijk het uitvoeren van studies en het opmaken van statistieken, zou de Commissie - zich geheel bewust van het belang van dergelijke methodes - eraan willen herinneren dat ze zich in haar advies nr. 14/92 van 9 oktober 1992, zeer terughoudend had opgesteld tegenover het voorontwerp dat "het uitvoeren van wetenschappelijke onderzoeksprojecten" beoogde "waarbij steekproeven worden getrokken volgens de regels van de statistiek". Ze benadrukte dat "het volstaat, overeenkomstig de wil van de wetgever, over de mededeling van bepaalde gegevens van het Rijksregister te kunnen beschikken. » Ze was ook van mening dat "die oogmerken een algemene toegang tot de gegevens van het Rijksregister en het gebruik van het identificatienummer niet verantwoorden". Ze vervolgde "precies om het voor studie- en onderzoekscentra mogelijk te maken steekproeven e.d. samen te stellen, heeft de wet van 19 juli 1991 in artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 een tweede lid, 2°, ingevoegd, krachtens hetwelk instellingen van Belgisch recht « voor de uitvoering van wetenschappelijke, navorsings- en onderzoekswerkzaamheden » onder bepaalde voorwaarden de mededeling van informatiegegevens van het Rijksregister kunnen bekomen. Zulk recht op mededeling is geenszins een recht op toegang tot het Rijksregister (verslag De Loor over het ontwerp dat geleid heeft tot de wet van 19 juli 1991, Parl. St., Senaat, 1990-91, nr. 1150-2, p. 35)". De Commissie concludeerde toen dat het doel van de toegang in het desbetreffende voorontwerp (nr. 13) in die zin moest worden aangepast en gespecificeerd.
Sindsdien, stelde het koninklijk besluit van 3 april 1995 de voorwaarden vast waaraan de instellingen bedoeld in artikel 5, lid 2, van de wet van 8 augustus 1983, moeten voldoen om mededeling te verkrijgen van in voornoemd register opgeslagen informatiegegevens.
Dit besluit beoogt specifiek de uitvoering van wetenschappelijke navorsings- en onderzoekswerkzaamheden.
De Commissie is van oordeel dat de machtiging tot toegang krachtens artikel 5, lid 1, van de wet van 8 augustus 1983, zoals opgenomen in het ontwerp van koninklijk besluit, niet zou mogen leiden tot een geringere bescherming van de gegevens dan die voorzien in het koninklijk besluit van 3 april 1995. Dit des te meer omdat, zoals wordt benadrukt in het verslag aan de Koning bij onderhavig ontwerp, dit soort van studies een "systematisch en permanent karakter" hebben.
De Commissie is van oordeel dat het ontwerp van besluit ontoereikend is op het gebied van de gegevensbescherming. Zo wordt er bijvoorbeeld niets gezegd over de anonimiseringsvoorwaarden van de gegevens, met name bij publicaties. De bewaarduur lijkt onbeperkt, voor zover het gaat om "permanente studies". Er wordt geen melding gemaakt van de uitdrukkelijk toestemming van de personen die het voorwerp zijn van de studies en onderzoeken of van de personen wier gegevens in deze studies en onderzoeken worden gebruikt.
De Commissie herinnert eraan dat in het koninklijk besluit van 30 mei 1994, betreffende de instelling "Kind en Gezin" werd gepreciseerd dat "indien de toegang gevraagd wordt voor studie of onderzoek hij beperkt (zal) zijn tot een mededeling van informatiegegevens nodig voor de ondernomen studie of onderzoek".
Naast het finaliteitsbeginsel moet ook hier het proportionaliteitsbeginsel worden nageleefd. Zoals eerder in haar advies nr. 14/92 van 9 oktober 1992, ziet de Commissie in dat opzicht niet waarom "het uitvoeren van studies en het opmaken van statistieken" de toegang vereist tot dezelfde informatiegegevens (namelijk die van artikel 3, lid 1, 1° tot 5° en 7° tot 9°, van de wet van 8 augustus 1983) als die welke nodig zijn voor de uitvoering van het doeleinde vermeld in artikel 1, lid 1, 1°, van het ontwerp van koninklijk besluit.
Hetzelfde proportionaliteitsbeginsel is vanzelfsprekend ook van toepassing op het doeleinde vermeld in artikel 1, lid 1, 3° van het ontwerp van koninklijk besluit. De Commissie is niet overtuigd door de rechtvaardiging in het verslag aan de Koning (identificatie, toepassing van het statuut, sociale wetgeving), volgens welke de toegang tot de gegevens van artikel 3, lid 1, 1° tot 5° en 7° tot 9°, van de wet van 8 december 1983 onontbeerlijk blijkt.
C. Machtiging tot gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister De Commissie noteert eerst en vooral dat het koninklijk besluit van 30 mei 1994 betreffende de instelling "Kind en Gezin", slechts de toegang tot de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen geregeld heeft, en rekening gehouden heeft met de conlusie van haar advies nr. 14/92 van 9 oktober 1992 (Belgisch Staatsblad van 15 juni 1994, blz. 16365) waar het het gebruik van het identificatienummer betreft.
De Commissie wenst dat er een onderscheid wordt gemaakt inzake het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister naargelang de doeleinden opgesomd in artikel 1, lid 1, 1° tot 3°, van het ontwerp van koninklijk besluit.
Ze heeft geen bezwaar tegen het gebruik van het nummer voor het eerste doeleinde, vermeld in artikel 1, lid 1, 1°, van het ontwerp van koninklijk besluit.
De Commissie bevestigt het standpunt dat ze innam in het advies nr. 14/92 van 9 oktober 1992, en acht het gebruik van het identificatienummer niet nodig voor het tweede doeleinde, vermeld in artikel 1, lid 1, 2°, van het ontwerp van koninklijk besluit, vooral indien, zoals reeds werd benadrukt, het recht op toegang beperkt moet zijn tot de mededeling van de strikt noodzakelijke gegevens.
Bovendien, heeft de Commissie steeds het gebruik van een intern identificatiemiddel aanbevolen.
De Commissie ziet niet waarom het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister onontbeerlijk is voor het derde doeleinde, vermeld in artikel 1, lid 1, 3°, van het ontwerp van koninklijk besluit.
Om deze redenen, Brengt de Commissie een gunstig advies uit over het ontwerp van koninklijk besluit, op voorwaarde dat er met haar opmerkingen rekening wordt gehouden.
De secretaris, De voorzitter, J. Paul. P. Thomas.
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 19 mei 1999 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "waarbij de Dienst voor Geboorte en Kinderen wordt gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken", heeft op 22 september 1999 het volgende advies gegeven : Algemene opmerkingen 1. Advies 18/97 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, uitgebracht op 24 juli 1997, is van vroegere datum dan de wijziging van het decreet van 30 maart 1983 houdende oprichting van de Dienst voor Geboorte en Kinderen (O.N.E.), aangebracht bij het decreet van 8 februari 1999, waarbij artikel 2, d, van het voornoemde decreet is vervangen, ten einde de Dienst voor Geboorte en Kinderen voortaan de mogelijkheid te bieden niet alleen "opzoekingen uit (te) voeren en een documentatie in alle betrokken disciplines samen (te) stellen", maar ook "medisch-sociale gegevens van persoonlijke aard in (te) winnen en (te) bewerken betreffende de gezondheid van de moeders of aanstaande moeders en de kinderen".
De draagwijdte van het door de Commissie geuite voorbehoud met betrekking tot artikel 1, tweede lid, van het ontworpen besluit, op grond waarvan de Dienst "mededeling (mag) krijgen van de informatiegegevens voor de nodige uitvoering van studies of onderzoeken in het kader van zijn opdrachten", wordt met deze wetswijziging des te klemmender.
De Commissie heeft in haar advies van 24 juli 1997 gesteld dat de machtiging tot toegang die daarvoor wordt verleend, niet zou mogen leiden tot een geringere bescherming van de gegevens dan die bepaald in het koninklijk besluit van 3 april 1995 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de instellingen bedoeld in artikel 5, tweede lid, b, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen moeten voldoen om mededeling te verkrijgen van informatiegegevens die in dit register opgenomen zijn (1).
Tot die voorwaarden behoort enerzijds ook de verbintenis, indien de van het Rijksregister ontvangen informatie de gegevens bevat bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° (naam en voornamen) en/of 5° (hoofdverblijfplaats) van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, om deze gegevens in een apart bestand op te slaan dat slechts met het bestand dat de gegevens van wetenschappelijke aard bevat in verband gebracht kan worden door middel van een intern identificatienummer, waarbij de personen die binnen de instelling toegang tot dat bestand hebben, bij name worden aangewezen (artikel 1, 6°). Anderzijds behoort daartoe de verbintenis om de resultaten van de wetenschappelijke navorsings- en onderzoeksactiviteit slechts aan derden te verstrekken in de vorm van anonieme informatie, waardoor de identiteit van de personen die de steekproef vormen waarop de activiteit heeft gesteund, niet, zelfs niet indirect, kan worden achterhaald en aan te geven welke maatregelen daartoe in uitzicht zijn gesteld" (artikel 1, 7°).
De instelling die aan navorsing wil doen moet bovendien vermelden hoe lang de medegedeelde informatie zal worden gebruikt en behoort dit te motiveren in de aanvraag om mededeling van informatie (artikel 5, derde lid), aangezien in het machtigingsbesluit de termijn wordt bepaald waarna de gegevens dienen te worden uitgewist (artikel 6, 3°).
In tegenstelling tot hetgeen de Commissie had aanbevolen, wordt in het onderhavige besluit nagelaten in soortgelijke beschermingsmaatregelen te voorzien; het decreet van 8 februari 1999 zet de noodzaak om zulke regels vast te stellen evenwel kracht bij.
Er kan voorts niet voorbij gegaan worden aan het advies van de Commissie, zonder een inbreuk te plegen op richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, nu de termijn voor de omzetting ervan is verstreken.
Immers, artikel 11 van de richtlijn bepaalt dat wanneer de gegevens niet bij de betrokkene zijn verkregen, wat hier het geval is, de voor de verwerking verantwoordelijke aan die betrokkene een reeks inlichtingen moet verstrekken, behalve wanneer dat onmogelijk of veel te moeilijk blijkt te zijn, of wanneer de verstrekking van die gegevens bij wet is voorgeschreven. Maar in al deze gevallen dienen de Lid-Staten te zorgen voor "passende waarborgen", die dan in de plaats komen van de informatieverplichting.
België zou zich thans niet meer kunnen onttrekken aan de Europese verplichting om in zulke waarborgen te voorzien.
Het thans onderzochte koninklijk besluit dient derhalve te worden aangevuld met de vermelding van zulke waarborgen, indien deze enige rechtsgrond kunnen putten uit de bestaande wetgeving, bijvoorbeeld uit artikel 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. De kwestie van de uitdrukkelijke instemming van personen die naar aanleiding van de onderzoeken geraadpleegd of ondervraagd zijn, zou meteen in het besluit moeten worden geregeld, zoals wordt aanbevolen in het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Zo niet kan het ontworpen koninklijk besluit, mocht artikel 1, tweede lid, erin behouden blijven, pas worden uitgevaardigd na de inwerkingtreding van het koninklijk besluit tot uitvoering van de wijzigingswet van 11 december 1998, dat in zulke waarborgen behoort te voorzien. 2. In het ontwerp wordt niets gesteld over de toegang tot de gegevens waarvan sprake is in artikel 3, eerste lid, 6°, van de wet (te weten de plaats en datum van overlijden).De Raad van State ziet niet in waarom.
Onderzoek van het ontwerp Aanhef Eerste en derde lid Indien men het dienstig acht een bepaalde regeling in herinnering te brengen om de strekking van het besluit aan te geven, dient zulks niet te geschieden in de vorm van een aanhefverwijzing, maar dient die regeling vermeld te worden in de considerans.
Dat geldt voor het eerste en derde lid van het ontwerp, waarin de woorden "Gelet op" behoren te worden vervangen door het woord "Gezien".
Ten gevolge van die vervanging moet het woord "op" na het woord "inzonderheid" vervallen.
Derde lid De verwijzing naar artikel 5 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens dient te worden aangevuld met de verwijzing naar de wet van 11 december 1998, die dat artikel wijzigt, voor het geval dat die wet in werking treedt nog vóór het thans onderzochte koninklijk besluit ondertekend wordt.
Nieuw vierde lid Er behoort een nieuw lid te worden ingevoegd dat verwijst naar het advies van de Inspecteur van Financiën.
Slotopmerkingen De Nederlandse tekst van het ontwerp is op verschillende plaatsen voor verbetering vatbaar. Onder voorbehoud van de voorgaande inhoudelijke opmerkingen worden de volgende tekstvoorstellen gedaan : Opschrift Het zou correcter zijn te schrijven : « Koninklijk besluit waarbij de Dienst ... wordt gemachtigd zich toegang te verschaffen tot ... (voorts zoals in het ontwerp). Een soortgelijke opmerking geldt voor artikel 1.
Artikel 2 In het tweede lid zou geschreven moeten worden : « Voor de toepassing van het derde lid worden niet als derden beschouwd : 1° de natuurlijke personen op wie ... (voorts zoals in het ontwerp).
De kamer was samengesteld uit : De heren : J.-J. Stryckmans, eerste voorzitter;
Y. Kreins en P. Quertainmont, staatsraden;
F. Delperée en J.-M. Favresse, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. J. Gielissen, toegevoegd griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. F. Carlier, referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. Stryckmans.
De griffier, De eerste voorzitter, J. Gielissen. J.-J. Stryckmans. _______ Nota (1) Belgisch Staatsblad van 25 april 1995. 7 SEPTEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij de Dienst voor Geboorte en Kinderen wordt gemachtigd toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en het identificatienummer ervan te gebruiken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 30 maart 1995, en artikel 8, gewijzigd bij de wet van 15 januari 1990;
Gelet op het decreet van de Raad van de Franse Gemeenschap van 30 maart 1983 houdende oprichting van de « Office de la Naissance et de l'Enfance », inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999, en artikel 22;
Overwegende dat de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid de artikelen 4, 5, 7 en 9, toegepast moet worden;
Gelet op het advies nr. 18/97 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, uitgebracht op 24 juli 1997;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 13 november 1997;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De Dienst voor Geboorte en Kinderen wordt gemachtigd om toegang te hebben tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, teneinde de geboortes en de leden van de gezinnen met jonge kinderen te identificeren en de bescherming van de moeder en het kind te bevorderen en te ontwikkelen.
De Dienst is eveneens gemachtigd om mededeling te verkrijgen van diezelfde informatiegegevens wanneer zij noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van studies en onderzoeken die hij uitvoert in het kader van zijn opdrachten en teneinde te kunnen beschikken over nauwkeurige informatiegegevens die het mogelijk maken initiatieven uit te werken inzake de bescherming van de geboorte en de kinderen.
De toegang tot de informatiegegevens en hun mededeling, zoals respectievelijk bedoeld in het eerste en het tweede lid van dit artikel, is voorbehouden : 1° aan de Administrateur-generaal van de Dienst voor Geboorte en Kinderen;2° aan de ambtenaren van de Dienst voor Geboorte en Kinderen die de onder 1° bedoelde persoon daartoe bij naam en schriftelijk aanwijst, binnen de perken van hun respectieve bevoegdheden en in het kader van de uitoefening van de opdrachten die hen toevertrouwd zijn.
Art. 2.De met toepassing van artikel 1, eerste en tweede lid, verkregen informatiegegevens mogen slechts worden gebruikt voor de doeleinden die daarin vermeld worden. Zij mogen niet meegedeeld worden aan derden.
Worden niet als derden beschouwd voor de toepassing van het eerste lid : 1° de natuurlijke personen waarop die informatiegegevens betrekking hebben, of hun wettelijke vertegenwoordigers;2° de openbare overheden en de instellingen aangewezen krachtens artikel 5 van de voormelde wet van 8 augustus 1983, voor de informatiegegevens die hun meegedeeld kunnen worden uit hoofde van hun aanstelling en in het kader van de betrekkingen die zij, voor de in artikel 1, eerste lid, vermelde doeleinden, onderhouden met de Dienst voor Geboorte en Kinderen.
Art. 3.De met toepassing van artikel 1, tweede lid, verkregen informatiegegevens mogen bewaard worden, wat de identificatie van de personen betreft, zolang de betrokken persoon een band heeft met de Dienst voor Geboorte en Kinderen, en wat de identificatie van de gezinnen betreft, tot het moment dat het betrokken kind de leeftijd van twaalf jaar bereikt, aangezien de Dienst voor Geboorte en Kinderen vanaf die leeftijd niet meer bevoegd is.
De personen waarop de informatiegegevens van het Rijksregister die meegedeeld werden ten behoeve van een onderzoeks- of studieactiviteit, betrekking hebben, zullen op de hoogte gebracht moeten worden van deze activiteit.
Art. 4.Aan de in artikel 1, derde lid, bedoelde ambtenaren wordt machtiging verleend om het identificatienummer van de personen die ingeschreven zijn in het Rijksregister van de natuurlijke personen, te gebruiken, uitsluitend voor de uitoefening van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde opdracht.
Art. 5.Voor interne beheersdoeleinden mag het identificatienummer van het Rijksregister uitsluitend gebruikt worden als identificatiemiddel in de dossiers, bestanden en repertoria die door de Dienst voor Geboorte en Kinderen worden bijgehouden, voor het vervullen van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde opdracht.
Bij extern gebruik mag het identificatienummer enkel gebruikt worden in de betrekkingen die de Dienst voor het vervullen van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde opdracht, onderhoudt met : 1° de houder van het identificatienummer of zijn wettelijke vertegenwoordiger;2° de openbare overheden en instellingen die, overeenkomstig artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983, zelf de machtiging hebben verkregen om het identificatienummer te gebruiken en die optreden in het kader van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden.
Art. 6.De lijst van de overeenkomstig artikel 1, derde lid, en artikel 4, eerste lid, aangewezen personen wordt jaarlijks opgesteld en volgens dezelfde periodiciteit aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toegezonden.
De personen die gemachtigd zijn om toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister, er mededeling van te krijgen en het identificatienummer ervan te gebruiken, ondertekenen een verklaring waarin zij zich ertoe verbinden de veiligheid en de vertrouwelijkheid van deze gegevens na te leven.
Deze personen verbinden zich er eveneens toe de resultaten van de wetenschappelijke onderzoeks- en studieactiviteit enkel mee te delen aan derden in de vorm van anonieme informatie die de identificatie van de personen waarop de studies en onderzoeken betrekking hebben, niet mogelijk maakt, zelfs niet op indirecte wijze.
De toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen zal georganiseerd worden met behulp van computers die beveiligd zijn met een code die uitsluitend gekend is door de personen die uitdrukkelijk gemachtigd zijn er toegang toe te hebben.
Art. 7.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 september 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN