gepubliceerd op 25 mei 2004
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 8, § 1, derde lid en § 2, vierde lid van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen
7 MEI 2004. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 8, § 1, derde lid en § 2, vierde lid van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, inzonderheid op artikel 8, § 1, derde lid en § 2, vierde lid, gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999 en 30 maart 2001;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 mei 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 4 februari 2003;
Gelet op het protocol nr 139/1 van 2 december 2003 van het Gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op het advies 36.286/2 van de Raad van State, gegeven op 24 maart 2004;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk en Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Volgende mandaten worden, voor de berekening van het pensioen, gelijkgesteld met een vaste benoeming : - de mandaten van directeur, coördinerend directeur en algemeen directeur, bepaald bij de artikelen 44quinquies, 44quater decies en 44quinquies decies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding en bij de artikelen 55quinquies, 55quinquies decies en 55vicies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs; - de mandaten van algemeen directeur, van departementshoofd en van bibliothecaris, bepaald bij de artikelen 108 tot en met 110 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap; - de mandaten van secretaris-generaal, directeur-generaal, directeur, staffunctionaris en adviseur-afdelingshoofd, bepaald bij artikel 7.15 van het statuut van het personeel van het Algemeen Secretariaat van het Vlaams Parlement.
Art. 2.Artikel 8, § 2, eerste lid van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999 en 30 maart 2001 en bij de koninklijke besluiten van 25 maart 2003 en 3 april 2003, wordt aangevuld als volgt : « 42° de bijwedden toegekend met toepassing van de artikelen 44quater decies, § 2 en 44quinquies decies, § 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, en de artikelen 55octies decies en 55vicies, § 2 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs; 43° de mandaatsvergoeding toegekend met toepassing van de artikelen 136, 137, § 1, 1° en 158 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.»
Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 1991.
Art. 4.Onze Minister van Werk en Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 mei 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE