Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 december 1999
gepubliceerd op 22 december 1999

Koninklijk besluit houdende oprichting van een bestand van stadionverboden

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
1999000607
pub.
22/12/1999
prom.
07/12/1999
ELI
eli/besluit/1999/12/07/1999000607/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 DECEMBER 1999. - Koninklijk besluit houdende oprichting van een bestand van stadionverboden


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat wij de eer hebben aan de handtekening van Uwe Majesteit voor te leggen beoogt de uitvoering van enkele bepalingen van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden (hieronder « de wet »). Dit besluit heeft betrekking op het organiseren van een bestand van de gegevens over de aan natuurlijke personen opgelegde stadionverboden en de mededeling van deze gegevens aan de overkoepelende sportbond of aan de organisator van een nationale voetbalwedstrijd of van een internationale voetbalwedstrijd.

Meerdere redenen motiveren het opstellen van dit bestand; ten eerste het vermijden van overlappingen van vervolgingen; de persoon aan wie de ambtenaar bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de wet een administratief stadionverbod wil opleggen of tegen wie hij het stadionverbod als beveiligingsmaatregel wil bevestigen, kan reeds het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk stadionverbod.

Ten tweede is het wenselijk dat de ambtenaar kennis heeft van het feit dat de betrokken persoon reeds het voorwerp uitmaakt van een stadionverbod bij het bepalen van de strengheid van de sanctie.

Ten derde de politiediensten, de gerechtelijke overheden en de ambtenaar bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de wet in staat stellen een coherent beleid te voeren inzake het verzekeren van de veiligheid bij voetbalwedstrijden door toegangscontroles en controles bij het afleveren van toegangsbewijzen mogelijk te maken.

Bovenal zal de centralisatie van alle gegevens betreffende de stadionverboden de organisator toelaten om zelf deze politiek van uitsluiting uit het stadion aan te wenden vanaf de distributie van de tickets; gezien deze gegevens hem kunnen worden meegedeeld door de bewerker van het bestand weet de organisator aan welke personen hij niet langer tickets mag distribueren.

Overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, is het noodzakelijk de doeleinden te bepalen die beoogd worden door de behandeling van de gegevens bewaard in het bestand, evenals de categorieën van gegevens die behandeld worden. Aan deze vereiste wordt tegemoetgekomen door artikel 1, § 1, eerste lid, en § 2, van het besluit.

De verschillende categorieën van weerhouden gegevens werden geselecteerd in functie van hun relevante en toereikende kenmerken ten opzichte van het doeleinde van toezicht op het bestand (artikel 4 van de wet van 8 december 1992). Het is dus vanzelfsprekend dat de lijst van de categorieën van de behandelde gegevens, beperkt is.

Bovendien, aangezien het bestand opgericht wordt bij de Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie, is het logisch dat de Directeur-Generaal van de Algemene Rijkspolitie beschouwd wordt als de bewerker van het bestand in de zin van de reeds vermelde wet van 8 december 1992 (artikel 1, § 7, van de wet van 8 december 1992).

De persoonsgegevens opgenomen in deze bestanden worden gewist vijf jaar na het laatste stadionverbod. Deze termijn wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om een zicht te hebben op eventuele stadionverboden uit het verleden van de betrokken persoon teneinde beter de gestrengheid van de voorziene maatregel te kunnen bepalen, zonder daarom echter onnodig een inbreuk te maken op het privé-leven van de betrokkenen door de gegevens te lang te bewaren. Deze persoonsgegevens worden overgemaakt aan de organisatoren of aan de overkoepelende sportbond; dus moeten zij ook deze gegevens wissen van zodra de termijn van het stadionverbod waarop zij betrekking hebben beëindigd is.

Er werd slechts gedeeltelijk gevolg gegeven aan de opmerking van de Raad van State met betrekking tot het meedelen van persoonsgegevens aan de organisator of de overkoepelende sportbond in zijn advies L 29.414 van 14 juni 1999; deze motivatie was een expliciete vraag van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (advies 16/99 van 10 mei 1999). De motivatie blijft dan ook behouden maar wordt herschreven op een wijze die rekening houdt met de opmerking van de Raad van State.

Conform artikel 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, zal iedere persoon die in het bestand van stadionverboden opgenomen wordt hierover onmiddellijk ingelicht worden; dit gebeurt op hetzelfde ogenblik als men hem de beslissing of de bevestiging dat hem een stadionverbod op grond van de artikelen 24 of 44 wordt opgelegd, meedeelt. Wanneer het gaat om een gerechtelijk stadionverbod of een stadionverbod dat door Procureur des Konings als beveiligingsmaatregel werd opgelegd, informeert de houder van het bestand de betrokken persoon, wanneer hij hierover bericht krijgt van de Procureur des Konings, dat hij opgenomen wordt in het bestand van stadionverboden.

Dit zijn de bepalingen vervat in het besluit dat wij de eer hebben U ter ondertekening voor te leggen.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 9 juni 1999 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende oprichting van een bestand van stadionverboden", heeft op 14 juni 1999 het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de Regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecordineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief aldus : « En raison de l'urgence motivée par la circonstance que le phénomène du hooliganisme a maintenant adopté de telles formes de violence que, pour le contrer, tous les instruments juridiques nécessaires doivent immédiatement être appliqués;

Considérant qu'il est nécessaire de pouvoir exclure immédiatement des stades, au moyen d'une interdiction de stade, les personnes qui représentent un danger pour la sécurité des autres spectateurs;

Considérant que les sanctions appliquées de la sorte doivent immédiatement, pour des raisons évidentes de bonne gestion administrative, être reprises dans un fichier ad hoc;

Considérant que la centralisation de toutes les données relatives aux interdictions de stade est cruciale pour pouvoir communiquer à l'organisateur quelles personnes font l'objet d'une interdiction de stade, afin qu'il sache à quelles personnes il ne peut plus distribuer de tickets; ».

Gelet op de korte termijn welke hem voor het geven van zijn advies is toegemeten, heeft de Raad van State, afdeling Wetgeving, zich bepaald tot het maken van de hiernavolgende opmerkingen.

Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. De rechtsgrond van het ontworpen besluit ligt uitsluitend besloten in artikel 45 van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden.Het eerste lid van de aanhef dient bijgevolg te worden gewijzigd en het tweede lid behoort te vervallen. 2. Voorts behoort de aanhef te worden aangevuld met de vermelding van de akkoordbevinding van de Minister van Begroting. Dispositief Artikel 1 Dit artikel mag vervallen. De definitie die erin besloten ligt kan immers in de overige bepalingen van het ontwerp worden weergegeven, zonder dat de redactie van de tekst er zwaarder door wordt.

Artikel 2 1. In artikel 45 van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden wordt gesteld dat elke beslissing waarbij een administratief of gerechtelijk stadionverbod of een stadionverbod als beveiligingsmaatregel wordt opgelegd "wordt medegedeeld aan een door de Koning aangewezen ambtenaar". In het ontwerp mag dus niet worden bepaald dat die inlichtingen worden meegedeeld aan "de Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie", maar behoort het ambt te worden genoemd waarvan de titularis die inlichtingen zal mogen ontvangen en verwerken. 2. In paragraaf 1, eerste lid, behoort te worden verwezen naar de artikelen 24, 41 en 44 van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden.3. In paragraaf 2, 2°, moeten de woorden "een gerechtelijk of administratief stadionverbod of een stadionverbod als beveiligingsmaatregel" vervallen, aangezien die verbodsmaatregelen reeds vermeld worden in paragraaf 1. Artikel 3 1. De tweede zin van het eerste lid parafraseert artikel 45, tweede lid, van de wet van 21 december 1998.Zij behoort te vervallen. 2. Overeenkomstig artikel 45 van de voornoemde wet van 21 december 1998 worden de gegevens die noodzakelijk zijn voor de identificatie van de personen die het voorwerp uitmaken van een stadionverbod, meegedeeld aan de overkoepelende sportbond en aan de organisatoren van voetbalwedstrijden "ter controle van de naleving van het opgelegde stadionverbod". Het is derhalve hoegenaamd niet gerechtvaardigd dat die sportbond en die organisatoren de persoonlijke gegevens die hen worden meegedeeld langer bewaren dan de tijd die strikt noodzakelijk is om dat stadionverbod te doen naleven.

Er behoort dus te worden bepaald dat zodra een stadionverbod vervalt de gegevens van de betrokken personen gewist moeten worden uit de gegevensbestanden waarover de overkoepelende sportorganisatie en de organisatoren beschikken.

Slotopmerking Gelet op het beperkt aantal artikelen, is de onderverdeling van de tekst in hoofdstukken niet zinvol.

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, kamervoorzitter;

P. Lienardy en P. Quertainmont, staatsraden;

P. Gothot en J. van Compernolle, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. M. Proost, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer C. Nikis, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.

De griffier, M. Proost.

De voorzitter, R. Ansersen.

7 DECEMBER 1999. - Koninklijk besluit houdende oprichting van een bestand van stadionverboden ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, inzonderheid op artikel 45;

Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid op artikel 29;

Overwegende dat het noodzakelijk is de personen die een gevaar vormen voor de veiligheid van de andere supporters onmiddellijk uit het stadion te kunnen uitsluiten door middel van een stadionverbod;

Overwegende dat de op deze wijze opgelegde sancties onmiddellijk en om vanzelfsprekende redenen van administratief beheer opgenomen moeten worden in een ad hoc bestand;

Overwegende dat de centralisatie van alle gegevens betreffende de stadionverboden cruciaal is om aan de organisator te kunnen meedelen welke personen het voorwerp uitmaken van een stadionverbod zodat hij weet aan welke personen hij niet langer tickets mag distribueren;

Gelet op het gunstig advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 11 februari 1999;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting gegeven op 15 april 1999;

Gelet op het advies nr. 16/99 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 10 mei 1999;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat het fenomeen hooliganisme momenteel dermate gewelddadige vormen heeft aangenomen dat hiertegen onmiddellijk en met alle beschikbare wettelijke instrumenten moet worden opgetreden;

Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 14 juni 1999 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Teneinde het respect van de uitsluitingen voorzien in de artikelen 24, 41 en 44 van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, te verzekeren, wordt een bestand van fysieke personen, aan wie een stadionverbod werd opgelegd, opgericht bij de Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

De Procureur des Konings deelt aan de Directeur-generaal of aan de Directeur-generaal, tweetalig adjunct, van de Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie, aan de ambtenaar of agent met een graad van minstens rang 13 die één van hen vervangt of aan elke ambtenaar of agent van de Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie met een graad van minstens rang 10, aangesteld bij de binnen deze administratie bestaande voetbalcel, de naam, voorna(a)m(en), geboortedatum en -plaats en de woon- of verblijfplaats mee van de persoon ten aanzien van wie een gerechtelijk stadionverbod of een stadionverbod als beveiligingsmaatregel werd uitgesproken, evenals de aanduiding van de overheid die het uitgesproken heeft, de begin- en einddatum van het verbod en, in voorkomend geval, de opgelegde aanmeldingsplicht. § 2. Volgende gegevens worden in het bestand van stadionverboden vermeld : 1° de naam, voorna(a)m(en), geboortedatum en -plaats en de woon- of verblijfplaats van de persoon die het voorwerp uitmaakt van het stadionverbod;2° de aard van het stadionverbod en de aanduiding van de overheid die het uitgesproken heeft;3° de duur van het opgelegde stadionverbod, met vermelding van begin- en einddatum ervan;4° de gebeurlijk door de rechter of door de Procureur des Konings opgelegde aanmeldingsplicht. § 3. De politieambtenaren met de hoedanigheid van officier van bestuurlijke of gerechtelijke politie, de ambtenaar bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, de Procureur des Konings, de Nationaal Magistraten en de onderzoeksrechter hebben toegang tot het bestand van stadionverboden. § 4. De persoonsgegevens die in dit bestand zijn opgenomen, worden gewist vijf jaar na het laatste stadionverbod toegepast op de persoon die ervan het voorwerp uitmaakt.

Art. 2.Overeenkomstig artikel 45, tweede lid, van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden en teneinde hen toe te laten de politiek van stadionverboden toe te passen kan de bewerker van het bestand aan de overkoepelende sportbond of aan de organisator de naam, de voorna(a)m(en), de geboortedatum en -plaats en de woon- of verblijfplaats meedelen van de persoon die het voorwerp uitmaakt van het stadionverbod, alsook de duur van het stadionverbod met vermelding van begin- en einddatum ervan.

De overkoepelende sportbond of de organisator wissen deze gegevens uit hun bestand van zodra de termijn van het stadionverbod beëindigd is.

Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 4.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 december 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^