gepubliceerd op 06 augustus 1997
Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen
6 MEI 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het bijgevoegde ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb voor te leggen aan Uwe Majesteit heeft de omzetting in het Belgisch recht tot doel van de richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 tot wijziging van de richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG op het gebied van kredietinstellingen, de richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG op het gebied van het schadeverzekeringsbedrijf, de richtlijnen 79/267/EEG en 92/96/ EEG op het gebied van het levensverzekeringsbedrijf, de richtlijn 93/22/EEG op het gebied van beleggingsondernemingen en de richtlijn 85/611/EEG op het gebied van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), teneinde het bedrijfseconomisch toezicht te versterken (P.B. L 168/7 van 18 juli 1995).
Het ontwerp van koninklijk besluit wordt genomen in uitvoering van artikel 97 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. Dit artikel laat toe de wet aan te passen aan de verplichtingen die voor België voortvloeien uit internationale overeenkomsten en verdragen bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.
De richtlijn, die gekend staat onder de naam "richtlijn BCCI", bevat gelijkaardige maatregelen voor het geheel van de financiële diensten.
Ze heeft als doel de bevoegdheden van de controleautoriteiten te versterken (zoals die bevoegdheden in vroegere richtlijnen werden bepaald, en meer in het bijzonder inzake verzekeringen in de 1ste, 2de en 3de verzekeringsrichtlijnen "leven" en "niet-leven") opdat deze autoriteiten beter in staat zouden zijn fraude en andere onregelmatigheden in de verschillende sectoren te voorkomen.
De inhoud van de richtlijn is gegrondvest op vier grote beginselen : 1. Wanneer een verzekeringsonderneming "nauwe banden" heeft met andere ondernemingen, d.w.z. wanneer ze deel uitmaakt van een groep, dan moet de structuur van deze groep voldoende doorzichtig zijn om een adequaat toezicht op de verzekeringsonderneming zelf mogelijk te maken (artikel 2 richtlijn). 2. Met het oog op een goed contact tussen de controleautoriteiten en het beslissingsorgaan van de verzekeringsonderneming, moet de onderneming haar hoofdbestuur en haar statutaire zetel in dezelfde Lid-Staat vestigen (artikel 3 richtlijn).3. De richtlijn (artikel 4) voegt nieuwe afwijkingen toe aan de regel van het beroepsgeheim, waaraan de toezichthoudende autoriteiten zijn onderworpen, door de lijst met mogelijke bestemmelingen van die gegevens uit te breiden tot autoriteiten en instanties, die, door hun opdracht, bijdragen tot de versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel.4. Aangezien de revisoren, omwille van hun opdracht, in staat zijn een belangrijke rol te spelen in het globale stelsel van toezicht, legt de richtlijn hen de verplichting op de toezichthoudende autoriteiten op de hoogte te brengen van alle eventuele onregelmatigheden die zij vaststellen niet alleen in het kader van hun opdracht bij een gecontroleerde onderneming, maar ook in het kader van een gelijkaardige opdracht bij een onderneming die nauwe banden heeft met de gecontroleerde onderneming (artikel 5 richtlijn). Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State behalve voor artikel 1 dat hierna wordt besproken.
De artikelen van het ontwerp van besluit geven aanleiding tot de volgende commentaren: Artikel 1 Volgens artikel 1 van het ontwerp wordt de definitie van de notie "nauwe banden" ingevoegd in artikel 2, 6 van de wet van 9 juli 1975.
In het ontwerp, dat aan de Raad van State werd voorgelegd, werden om deze notie te definiëren de twee criteria van de richtlijn overgenomen die de grondslag voor de "nauwe banden" vormen, met name "deelneming" en "zeggenschapsband", zonder evenwel de door de richtlijn zelf gegeven definities eraan te verbinden.
In de overweging (4) van de richtlijn wordt er immers bepaald dat "de definitie van "nauwe banden" op minimumcriteria berust en de Lid-Staten niet belet ook bepalingen vast te stellen voor andere situaties dan die welke door genoemde definitie worden bestreken".
De voorkeur ging er dan ook naar uit gebruik te maken van concepten die reeds bestonden in het inzake verzekeringen van toepassing zijnde boekhoudrecht.
Alzo was de notie "deelnemingsverhouding" deze die wordt bedoeld in hoofdstuk III, punt C, II, 3 van het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, en die als minimumcriterium een drempel vooropstelt van 10 % (en niet 20 % zoals in de richtlijn voorzien).
De notie "zeggenschapsband" werd gedefinieerd door te verwijzen naar het concept van "verbonden ondernemingen", zoals bedoeld in hoofdstuk III, punt C, II, eerste streepje van hetzelfde besluit. Daardoor werden naast de ondernemingen waartussen een controleverhouding bestaat ook de ondernemingen geviseerd die van een consortium deel uitmaken.
De Raad van State stelt in zijn advies dat de omzetting van het begrip "nauwe banden" in dit artikel 1 van het ontwerp-besluit niet kan worden ingepast in de door artikel 97 van de controlewet aan de Koning verleende opdracht.
Hij is van oordeel dat de bevoegdheid om de wet bij koninklijk besluit aan te passen en die berust op artikel 97, alleen betrekking kan hebben op "de verplichtingen" die uit de richtlijnen voortvloeien en de Koning niet machtigt tot het nemen van bepalingen die de omzetting vormen van een in de richtlijn ingeschreven faculteit en een fundamentele beleidskeuze inhouden. In een dergelijk geval is een wet noodzakelijk.
Deze opmerking wordt niet gevolgd.
Indien immers de interpretatie van de Raad van State inzake artikel 97 zou worden gevolgd dan wordt dit artikel van de wet volledig uitgehold. Europese richtlijnen bevatten immers bijna altijd een aantal opties. Het omzetten van een richtlijn impliceert dus onvermijdelijk dat bepaalde keuzes moeten worden gemaakt.
Aangezien de wetgever de Koning de bevoegdheid heeft gegeven om de controlewet aan te passen aan internationale teksten, is het logisch dat Hij bij de omzetting van Europese richtlijnen gebruik moet kunnen maken van de erin voorziene opties.
Overigens heeft de Raad van State zelf, zoals hierboven vermeld, onderstreept dat een wet slechts nodig is wanneer de omzetting van een in een richtlijn voorziene faculteit een fundamentele beleidskeuze impliceert.
Dit volgt overigens nog duidelijker uit een recent advies van de Raad van State (L. 25.770-25.771/1 van 21 november 1996) waarin hij erkent dat waar de bevoegdheid van de Koning, voorzien in artikel 97, op een restrictieve manier moet worden geïnterpreteerd, daaruit niet volgt dat iedere appreciatie door de Koning zou zijn uitgesloten. Hij besluit terzake dat wanneer de Koning maatregelen neemt tot omzetting van een richtlijn en deze geen fundamentele beleidskeuze inhouden, deze maatregelen kunnen begrepen worden als blijvend binnen de appreciatiebevoegdheid van de Koning.
De definitie van de notie "nauwe banden" zoals in het ontwerp opgenomen, impliceert in geen geval een fundamentele beleidskeuze.
Die notie is immers reeds gekend en wordt gebruikt in de bestaande Belgische algemene reglementering op de jaarrekening van ondernemingen en in het specifieke koninklijk besluit inzake de jaarrekening van de verzekeringsondernemingen. Men vindt er reeds de drempel van 10 % en dat terwijl de richtlijnen waarop die teksten zijn gebaseerd 20 % voorzagen.
Hetzelfde is het geval in andere Belgische reglementaire teksten.
De beleidskeuze inzake deze materie werd dus vroeger reeds gemaakt. De huidige omzetting bevat dus slechts het in overeenstemming brengen van de bedoelde noties met de vroegere teksten en dringt zich op omwille van redenen van coherentie.
Artikel 2 Artikel 2 van het ontwerp neemt uit de richtlijn de verplichting voor de ondernemingen over om de controleautoriteiten voldoende gedetailleerde gegevens mee te delen zodat deze in staat zijn te beoordelen of de nauwe banden die bestaan tussen de verzekeringsonderneming en andere ondernemingen niet van die aard zijn dat ze de goede uitoefening van het toezicht belemmeren.
Zoals erin voorzien door de richtlijn is de doorzichtigheid van de groep een voorwaarde die gedurende de gehele levensduur van de onderneming moet behouden blijven. Het is echter niet nodig daarvoor in een specifieke bepaling te voorzien, artikel 23 van de controlewet vereist immers reeds de mededeling van elke wijziging aan de toelatingsvoorwaarden.
Artikel 3 In artikel 3 van het ontwerp wordt de verplichting voor de ondernemingen ingeschreven om hun statutaire zetel en hun hoofdbestuur in dezelfde Lid-Staat te hebben. Het betreft hier een nieuwe toelatingsvoorwaarde.
Evenmin als de richtlijn preciseert het ontwerp wat onder "hoofdbestuur" moet worden verstaan. In de voorbereidende werken van de richtlijn wordt gesteld dat het niet opportuun is een strikte definitie van dat begrip in de tekst op te nemen vermits op die manier de elementen, die dienen om de notie van hoofdbestuur vast te stellen, zouden worden beperkt.
Als tweede nieuwe toelatingsvoorwaarde wordt het principe van de doorzichtigheid van de groep door artikel 3 van het ontwerp in artikel 8 van de controlewet ingevoegd.
Een verzekeringsonderneming kan voortaan de toelating slechts verkrijgen of behouden, indien de nauwe banden, die tussen haar en andere natuurlijke personen of rechtspersonen bestaan, geen belemmering vormen voor de juiste uitoefening van de toezichthoudende taak van de Controledienst voor de Verzekeringen op de verzekeringsonderneming.
Hetzelfde principe is van toepassing wanneer de verzekeringsonderneming nauwe banden heeft met een natuurlijke persoon of een rechtspersoon van een Staat die geen lid is van de Gemeenschap en wanneer de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van die Staat van die aard zijn dat ze de juiste uitoefening van de voormelde toezichthoudende taak belemmeren.
Tenslotte kan er nog op worden gewezen dat artikel 8 van de wet volledig werd herschreven om te verduidelijken welke toelatingsvoorwaarden zich opleggen aan alle ondernemingen (Belgische en bijkantoren van ondernemingen van derde landen) en welke alleen de Belgische ondernemingen betreffen.
Artikel 4 Artikel 4 van het ontwerp houdt een uitbreiding in van de bepalingen van de controlewet waarin een opsomming wordt gegeven van de gevallen van mogelijke afwijkingen aan het beroepsgeheim, waaraan de controleautoriteiten zijn onderworpen.
Zoals de richtlijn het toelaat, openen deze nieuwe bepalingen inzake de uitwisseling van informatie bepaalde mogelijkheden, zonder echter voor de Controledienst voor de Verzekeringen een verplichting met zich te brengen om bepaalde gegevens te vragen of mee te delen.
De bedoelde instanties zijn: - de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de vereffening en het faillissement van verzekeringsondernemingen; - de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de bedrijfsrevisoren; - de onafhankelijke actuarissen en de instanties die met het toezicht op die actuarissen belast zijn; - de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak; - andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen.
Aan deze overdrachten van gegevens zijn natuurlijk voorwaarden verbonden, die in de tekst zijn opgenomen.
Er kan worden genoteerd dat deze gevallen van afwijkingen, die door de richtlijn worden bedoeld, in twee nieuwe paragrafen van artikel 21quinquies van de wet werden opgenomen omdat de voorwaarden die door de richtlijn aan deze afwijkingen worden verbonden niet helemaal dezelfde zijn als die verbonden aan de huidige, in artikel 21quinquies, 1 van de wet voorziene afwijkingen.
Artikel 5 Artikel 5 van het ontwerp bevat een louter formele wijziging van artikel 23 van de wet van 9 juli 1975 als gevolg van de wijziging van artikel 5 van dezelfde wet.
Artikel 6 Artikel 6 van het ontwerp voorziet in artikel 40 van de wet van 9 juli 1975 in een verplichting - die er reeds gedeeltelijk in stond - om de controleautoriteiten op de hoogte te brengen van bepaalde feiten of onregelmatigheden.
De tekst van dit artikel werd geherformuleerd en aangevuld opdat de aan de revisoren opgelegde verplichting volledig zou beantwoorden aan hetgeen de richtlijn voorschrijft.
Zoals voorzien in de richtlijn beoogt deze verplichting niet alleen de opdracht van de revisor in de gecontroleerde verzekeringsonderneming maar ook de opdracht die dezelfde revisor uitoefent in een onderneming die nauwe banden met die verzekeringsonderneming heeft in de vorm van een controleverhouding. Die controleverhouding wordt gedefinieerd door te verwijzen naar de boekhoudreglementering.
Het laatste lid bedoelt te verduidelijken dat de voormelde verplichting noch de aard van de opdracht van de revisor bij de onderneming, noch de wijze waarop hij zijn taak bij deze onderneming uitoefent, wijzigt.
Artikel 7 Rekening houdend met een opmerking van de Raad van State wordt de inwerkingtreding van het besluit vastgesteld op de datum van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, E. DI RUPO ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 14 november 1996 door de Minister van Economie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen", heeft op 20 februari 1997 het volgend advies gegeven : Strekking van het ontwerp Het voor advies aan de Raad van State voorgelegde besluit in ontwerp heeft tot doel de omzetting in de interne rechtsorde van de richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 tot wijziging van de richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG op het gebied van kredietinstellingen, de richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG op het gebied van het schadeverzekeringsbedrijf, de richtlijnen 79/267/EEG en 92/96/EEG op het gebied van het levensverzekeringsbedrijf; richtlijn 93/22/EEG op het gebied van beleggingsondernemingen en richtlijn 85/611/EEG op het gebied van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), teneinde het bedrijfseconomische toezicht te versterken.
Met toepassing van artikel 97 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, wijzigt het ontwerp daartoe een aantal bepalingen van die wet : artikel 1 van het ontwerp voegt in artikel 2, 6, van de wet van 9 juli 1975 het begrip "nauwe banden" in (artikel 2, lid 1, van de richtlijn); artikel 2 van het ontwerp voegt in artikel 5, tweede lid, van de wet de verplichting in om bij de aanvraag tot toelating gegevens te verstrekken over de nauwe banden tussen de verzekeringsonderneming en andere natuurlijke of rechtspersonen (artikel 2, lid 2, van de richtlijn); artikel 3 van het ontwerp vervangt artikel 8 van de wet en voegt in paragraaf 1 van deze bepaling, voorwaarden toe voor de toelating in verband met de vestiging van het hoofdbestuur (artikel 3, lid 1, van de richtlijn) en het vergemakkelijken van het toezicht (artikel 3, lid 2, van de richtlijn); artikel 4 van het ontwerp herschikt artikel 21quinquies van de wet en voegt in de nieuwe paragrafen 2 en 3 de bepalingen in omtrent de uitwisseling van informatie tussen de Controledienst voor de Verzekeringen en andere instanties en de voorwaarden waaronder deze uitwisseling kan geschieden (artikel 4, leden 1 en 5, van de richtlijn); artikel 6 van het ontwerp herschikt artikel 40 van de wet en voegt in een nieuwe paragraaf 3 de verplichtingen van de erkende commissarissen in (artikel 5 van de richtlijn).
Algemene opmerkingen 1.1. Zoals hiervoren reeds werd opgemerkt, voeren de stellers van het ontwerp als rechtsgrond aan artikel 97 van de voornoemde wet van 9 juli 1975. In verband met die wetsbepaling heeft de Raad van State, afdeling wetgeving, in het verleden geoordeeld dat "die bepaling de Koning machtigt) om, bij in Ministerraad overlegd besluit, de bepalingen van die wet aan te passen aan de verplichtingen die voor België voortvloeien uit internationale overeenkomsten en verdragen" en dat "een zodanige overdracht van bevoegdheid moet worden gelezen in het licht van de finaliteit die met die overdracht wordt nagestreefd.
Artikel 66 (thans artikel 97) van de controlewet beperkt immers de bevoegdheid van de Koning tot de aanpassing van de controlewet ("deze wet") met uitsluiting van andere wetten; die aanpassing kan bovendien alleen betrekking hebben op "de verplichtingen" die, in dit geval, voor België voortvloeien uit het EG-Verdrag en de EG-richtlijnen.
Bovendien kan dit artikel niet zo worden gelezen dat de wetgever geacht moet worden, bij het overdragen van zijn bevoegdheid, afstand te hebben gedaan van de bevoegdheden die hem door de Grondwet uitdrukkelijk zijn voorbehouden" (1).
Rekening houdend met die vaststellingen heeft de Raad van State in verband met genoemde wetsbepaling ook een aantal grenzen uitgetekend waarbinnen de bevoegdheid van de Koning moet worden gesitueerd. Zo machtigt artikel 97 van de voornoemde wet van 9 juli 1975 de Koning niet tot het nemen van, onder meer, bepalingen van louter intern recht die geen steun kunnen vinden in een bepaling van de richtlijn, en bepalingen die een omzetting zijn van een in de richtlijn ingeschreven faculteit en een fundamentele beleidskeuze inhouden. 1.2. In casu lijkt de omzetting van het begrip "nauwe banden" (arti-kel 1 van het ontwerp), zoals omschreven in artikel 2, lid 1, van de voornoemde richtlijn 95/26/EG niet te kunnen worden ingepast in de door artikel 97 van de wet van 9 juli 1975 aan de Koning verleende opdracht.
Artikel 2, lid 1, van de richtlijn geeft weliswaar een precieze omschrijving van het begrip "nauwe banden" (2) doch de vierde overweging van de richtlijn stelt dat "... de in deze richtlijn gegeven definitie van "nauwe banden" op minimumcriteria berust en de Lid-Staten niet belet ook bepalingen vast te stellen voor andere situaties dan die welke door genoemde definities worden bestreken". De stellers van het ontwerp hebben ervoor geopteerd van deze faculteit gebruik te.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld maken om, middels een verwijzing naar de reglementering van de jaarrekening van de verzekeringsondernemingen (1), het minimumcriterium voor een deelnemingsverhouding op 10 % te bepalen in plaats van op 20 % zoals de richtlijn bepaalt. In het licht van de hiervoren in herinnering gebrachte interpretatie van artikel 97 van de wet van 9 juli 1975 dient een dergelijke keuze evenwel door de wetgever zelf te worden gemaakt. 2. Bij de omzetting van richtlijnen in de interne rechtsorde dient als leidraad te worden aangenomen dat in het belang van een juiste toepassing van de richtlijn, de bewoordingen van die richtlijn best letterlijk worden overgenomen, tenzij er een specifieke rechtvaardiging, zoals een sterk geëigend taalgebruik, voorhanden is en die andere bewoordingen aan de nakoming van de richtlijn geen afbreuk doen (2). Het ontwerp wijkt op verschillende punten af van de tekst van de richtlijn waarvan het de omzetting beoogt, en dit zonder dat daarvoor duidelijke redenen vallen aan te wijzen. Bij wijze van voorbeeld kan worden gerefereerd aan het ontworpen artikel 8, 1, vierde streepje, ("passend toezicht" in plaats van, zoals in de richtlijn, "juist toezicht"), het ontworpen artikel 21quinquies, 2, 2° ("de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de personen die belast zijn met het wettelijk toezicht op de jaarrekeningen... » in plaats van, zoals in de richtlijn, "de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening... »).
Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. In het eerste lid van de aanhef schrijve men "..., inzonderheid op artikel 97, hernummerd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994;". 2. In de aanhef dient, vóór de verwijzing naar het advies van de Raad van State, een vijfde lid te worden ingevoegd, waarin verwezen wordt naar het advies van de Inspectie van Financiën met vermelding van de datum ervan. Artikel 4.
In het tweede lid, 3°, van, de ontworpen paragraaf 2 schrijve men "een andere Lid-Staat" in plaats van "een andere Staat van Gemeenschap".
Artikel 6.
Het 1° van de ontworpen paragraaf 3 redigere men als volgt : « 1° dat het een inbreuk ten gronde op de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en -verordeningen tot vaststelling van de voorwaarden tot toelating of op andere specifieke voorschriften betreffende de uitoefening van de werkzaamheden van verzekeringsondernemingen kan inhouden;".
Artikel 7.
Luidens dit artikel zal het ontwerp in werking treden op 18 juli 1996, datum waarop de omzetting van de richtlijn 95/26/EEG gerealiseerd diende te zijn. Zelfs al is de gestelde termijn waarbinnen de voornoemde richtlijn in haar geheel omgezet diende te zijn in de interne rechtsorde verstreken, dan nog is het redelijk aan de betrokken sector voldoende tijd te laten om zich te gedragen naar de nieuwe voorschriften.
Artikel 8.
In de uitvoeringsbepaling dient de volledige titel van de bevoegde minister te worden vermeld.
De kamer was samengesteld uit : De heren : J. De Brabandere, kamervoorzitter;
M. Van Damme en D. Albrecht, staatsraden;
G. Schrans en E. Wymeersch, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A. Beckers, griffier..
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer D. Albrecht.
Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer E. Vanherck, referendaris.
De griffier, De voorzitter, A. Beckers. J. De Brabandere.
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN 6 MEI 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 97, hernummerd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994;
Gelet op de richtlijn 95/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 tot wijziging van de richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG op het gebied van kredietinstellingen, de richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG op het gebied van het schadeverzekeringsbedrijf, de richtlijnen 79/267/ EEG en 92/96/EEG op het gebied van het levensverzekeringsbedrijf, richtlijn 93/22/EEG op het gebied van beleggingsondernemingen en richtlijn 85/611/ EEG op het gebied van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), teneinde het bedrijfseconomisch toezicht te versterken;
Gelet op het advies van de Commissie voor Verzekeringen van 28 mei 1996;
Gelet op het advies van de Controledienst voor de Verzekeringen van 29 juli 1996;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 8 augustus 1996;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 2, 6 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt een punt 10°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 10°bis "nauwe banden": a) een situatie waarbij een deelnemingsverhouding in de zin van de reglementering betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen tussen twee of meer natuurlijke personen of rechtspersonen bestaat, of b) een situatie waarbij twee of meer personen verbonden ondernemingen zijn in de zin van de reglementering betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, of een situatie waarbij een verzekeringsonderneming en een natuurlijke persoon of een rechtspersoon verbonden zijn door een band van dezelfde aard.»
Art. 2.In artikel 5, tweede lid van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 19 juli 1991, wordt een punt 3°ter ingevoegd, dat luidt als volgt : "3°ter voor de verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht, voldoende gedetailleerde gegevens over de nauwe banden die bestaan tussen de onderneming en andere natuurlijke personen of rechtspersonen;"
Art. 3.Artikel 8 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 juli 1991, wordt door de volgende bepaling vervangen: «
Art. 8.1. De toelating kan slechts worden verleend aan verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht : - waarvan het hoofdbestuur zich in België bevindt; - waarvan de aandeelhouders, vennoten of leden die een gekwalificeerde deelneming bezitten zoals bepaald in artikel 23bis, 4, gelet op de noodzaak een gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering te waarborgen, geschikt zijn; - wanneer de nauwe banden, die bestaan tussen de verzekeringsonderneming en andere natuurlijke personen of rechtspersonen, de juiste uitoefening van de toezichthoudende taak van de Controledienst voor de Verzekeringen op de verzekeringsonderneming niet belemmeren; - wanneer de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een Staat, die niet tot de Gemeenschap behoort, die van toepassing zijn op een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen met wie de verzekeringsonderneming nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de toepassing van die bepalingen, geen belemmering vormen voor de juiste uitoefening van de toezichthoudende taak van de Controledienst voor de Verzekeringen op de verzekeringsonderneming. 2. De toelating kan daarenboven slechts worden verleend aan verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht en aan verzekeringsondernemingen naar buitenlands recht : - wanneer de technische en financiële middelen, die ze vooropzetten aan te wenden, rekening houdend met de afgestane herverzekering, aangepast zijn aan hun programma van activiteiten; - wanneer ze voldoen aan de andere voorwaarden en regels gesteld door of krachtens deze wet."
Art. 4.Artikel 21quinquies van dezelfde wet, ingevoegd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt als volgt gewijzigd : 1° 2 wordt 4, en de woorden "de 1" worden vervangen door de woorden "de 1, 2 en 3";2° een nieuwe 2, die luidt als volgt, wordt ingevoegd: « 2.In afwijking van artikel 21bis heeft de Controledienst voor de Verzekeringen het recht vertrouwelijke gegevens mee te delen aan: 1° de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de instanties die betrokken zijn bij de vereffening en het faillissement van verzekeringsondernemingen en bij andere soortgelijke procedures;2° de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de personen die belast zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen en van andere financiële instellingen;3° de van de verzekeringsondernemingen onafhankelijke actuarissen die wettelijk zijn belast met een controlefunctie op die ondernemingen, alsook de instanties die met het toezicht op die actuarissen zijn belast. De Controledienst voor de Verzekeringen mag slechts vertrouwelijke gegevens in uitvoering van het eerste lid meedelen als de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° de ontvanger zal die gegevens slechts gebruiken voor de uitoefening van zijn toezichthoudende taken en controlefuncties zoals beschreven in het eerste lid ;2° de meegedeelde gegevens vallen onder een gelijkwaardig beroepsgeheim als bedoeld in artikel 21bis;3° gegevens die afkomstig zijn van een andere Lid-Staat mogen alleen worden doorgegeven met de uitdrukkelijke instemming van de autoriteiten, instanties of personen die de gegevens hebben verstrekt en, in voorkomend geval, alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee die autoriteiten, instanties of personen hebben ingestemd."; 3° een nieuwe 3, die luidt als volgt, wordt ingevoegd : « 3.In afwijking van artikel 21bis heeft de Controledienst voor de Verzekeringen het recht vertrouwelijke gegevens mee te delen aan: - de centrale banken en andere instanties met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit; - andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen.
De Controledienst voor de Verzekeringen mag slechts vertrouwelijke gegevens in uitvoering van het eerste lid meedelen als de ontvanger die enkel zal gebruiken voor de uitoefening van zijn opdrachten en voor zover hij gebonden is aan een gelijkwaardig beroepsgeheim als bedoeld in artikel 21bis.
Wanneer de Controledienst voor de Verzekeringen vertrouwelijke gegevens ontvangt van de autoriteiten of instanties bedoeld in deze paragraaf, dan mag hij daar slechts gebruik van maken voor de uitoefening van de opdrachten bedoeld in artikel 21quater, tweede lid.
De in dit verband ontvangen gegevens vallen onder het in artikel 21bis bedoelde beroepsgeheim."
Art. 5.In artikel 23, eerste lid van dezelfde wet worden de woorden "artikel 5, tweede lid, 2°, 3° en 4°" vervangen door de woorden "artikel 5, tweede lid, 2° tot en met 4°".
Art. 6.Artikel 40 van dezelfde wet wordt als volgt gewijzigd : 1° de tegenwoordige tekst van het eerste lid zal 1 vormen;2° de tegenwoordige tekst van het tweede lid zal 2 vormen, en de woorden "en van de Dienst" worden geschrapt;3° een 3 wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « 3.De erkende commissaris brengt de Controledienst voor de Verzekeringen onmiddellijk op de hoogte van elk feit of elke beslissing waarvan hij bij de uitvoering van zijn opdracht of van een andere wettelijke opdracht kennis heeft gekregen en dat van die aard is : 1° dat het een inbreuk ten gronde op de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en -verordeningen tot vaststelling van de voorwaarden tot toelating of op andere specifieke voorschriften betreffende de uitoefening van de werkzaamheden van verzekeringsondernemingen kan inhouden;2° dat het de bedrijfscontinuïteit van de verzekeringsonderneming kan aantasten;3° dat het tot de weigering van de goedkeuring van de jaarrekening of tot het uiten van voorbehouden kan leiden. De in het eerste lid bedoelde verplichting is eveneens van toepassing op de erkende commissaris die zijn opdracht bij een verzekeringsonderneming uitoefent voor de feiten en beslissingen waarvan hij kennis zou hebben gekregen bij de uitvoering van dezelfde opdrachten bij een onderneming die met die verzekeringsonderneming nauwe banden heeft in de vorm van een controleverhouding in de zin van het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen.
Melding te goeder trouw aan de Controledienst voor de Verzekeringen door de erkende commissarissen van de in het eerste en het tweede lid bedoelde feiten of beslissingen vormt geen inbreuk op ongeacht welke beperking inzake de openbaarmaking van informatie, opgelegd op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, en leidt voor de betrokken personen tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid."; 4° de tegenwoordige teksten van het derde en van het vierde lid zullen respectievelijk 4 en 5 vormen.
Art. 7.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 8.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 6 mei 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, E. DI RUPO