Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 december 2002
gepubliceerd op 02 april 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 februari 2002, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2002013396
pub.
02/04/2003
prom.
06/12/2002
ELI
eli/besluit/2002/12/06/2002013396/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

6 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 februari 2002, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 12 februari 2002, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 december 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 februari 2002 Bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid (Overeenkomst geregistreerd op 4 april 2002 onder het nummer 61949/CO/109)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de arbeid(st)ers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf. HOOFDSTUK I. - Algemeen stelsel

Art. 2.§ 1. Aan de volledig en onvrijwillig uitkeringsgerechtigde werklozen die niet in aanmerking komen voor het brugpensioen overeenkomstig de in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf gesloten collectieve arbeidsovereenkomst van 22 mei 2001, wordt een bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid toegekend indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden : 1) vóór de aanvang van de werkloosheidsperiode tewerkgesteld geweest zijn met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;2) het bewijs kunnen voorleggen van : - hetzij een ononderbroken tewerkstelling van minstens 5 jaar onmiddellijk voor het ontslag in één of meerdere ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf; - hetzij een tewerkstelling van minstens 10 jaar tijdens de laatste 15 jaar voorafgaand aan het ontslag in ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf; 3) niet ontslagen zijn om dringende redenen;4) niet werkloos geworden zijn na een tewerkstelling als grensarbeider. § 2. Aan de arbeiders die sedert een ononderbroken periode van minstens een volledig jaar ziek zijn, wordt een bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid toegekend, indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden : 1) nog verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;2) het bewijs kunnen voorleggen van : - hetzij een ononderbroken tewerkstelling met minstens 5 jaar effectieve prestaties vóór de aanvang van de ziekte in één of meerdere ondernemingen, ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf; - hetzij een tewerkstelling met minstens 10 jaar effectieve prestaties tijdens de laatste 15 jaar vóór de aanvang van de ziekte in ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf; 3) het bewijs kunnen voorleggen van erkenning in de staat van invaliditeit zoals bedoeld in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Art. 3.§ 1. Op de rechthebbenden, overeenkomstig artikel 2, § 1 van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, zijn de volgende bepalingen van toepassing. 1) De bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid wordt slechts toegekend indien bewezen wordt dat de rechthebbende overeenkomstig artikel 2, § 1, minimum drie maanden ononderbroken uitkeringsgerechtigd werkloos is. Indien aan deze voorwaarde voldaan is, ontvangt een rechthebbende naargelang de leeftijdscategorie een forfaitair bedrag van 123,95 EUR of 247,89 EUR. Bijkomende rechten voor deze rechthebbenden zijn afhankelijk van de voorwaarden bepaald bij de hiernavolgende punten 2 en 3. 2) Het maximaal bedrag van de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid wordt forfaitair vastgesteld volgens de leeftijdscategorie van de werknemer op het ogenblik van het ontslag. De maximale bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid bedraagt : - 123,95 EUR voor ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag jonger dan 30 jaar zijn; - 247,89 EUR voor ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag tussen 30 en 35 jaar oud zijn; - 371,84 EUR voor ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag tussen 35 en 40 jaar oud zijn; - 619,73 EUR voor ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag tussen 40 en 45 jaar oud zijn; - 743,68 EUR voor ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag tussen 45 en 50 jaar oud zijn; - 1239,47 EUR voor ontslagen werknemers die op het ogenblik van het ontslag ouder dan 50 jaar zijn en die niet in aanmerking komen voor het conventioneel brugpensioen overeenkomstig de in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf gesloten collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1997.

Het voornoemde bedrag van 1.239,47 EUR wordt op 3.718,40 EUR gebracht voor de ontslagen werknemers die, behalve aan de hoger bedoelde voorwaarden, bovendien een sectoranciënniteit van 20 jaar kunnen bewijzen op het ogenblik van hun ontslag. 3) Het maximale forfaitaire bedrag per uitbetaling bedraagt 247,89 EUR. Voor de rechthebbenden jonger dan 30 jaar en tussen 30 en 35 jaar op het ogenblik van het ontslag is de uitbetaling van het bedrag van respectievelijk 123,95 EUR of 247,89 EUR aldus een definitieve afrekening.

Voor de rechthebbenden ouder dan 35 jaar op het ogenblik van het ontslag wordt per bewezen bijkomende periode van 3 maanden ononderbroken uitkeringsgerechtigde werkloosheid een forfaitaire uitbetaling van maximum 247,89 EUR toegekend tot het recht in de leeftijdscategorie waartoe zij behoren, uitgeput is.

Voor de rechthebbenden ouder dan 50 jaar en voor zover de wettelijke pensioenleeftijd niet werd bereikt, wordt dezelfde betalingswijze toegepast tot op het ogenblik dat het totaal uitbetaalde bedrag 1.239,47 EUR bedraagt.

Indien er nog een saldo overblijft, en voorzover de wettelijke pensioenleeftijd niet werd bereikt, wordt vervolgens per bewezen bijkomende periode van 1 jaar ononderbroken uitkeringsgerechtigde werkloosheid een forfaitaire uitbetaling van 247,89 EUR per jaar toegekend, tot het maximaal recht uitgeput is.

Enkel de rechthebbenden, die aanspraak konden maken op het verhoogde bedrag van 3.718,40 EUR, bedoeld in punt 2 hiervoor en die op het ogenblik van hun ontslag een sectoranciënniteit van 20 jaar kunnen bewijzen, kunnen bovendien, met betrekking tot het jaar waarin de wettelijke pensioenleeftijd wordt bereikt, en voorzover er nog voldoende saldo overblijft ten opzichte van het maximaal bedrag, aanspraak maken op een éénmalig bedrag van maximaal 495,79 EUR. 4) Er worden geen andere dan de forfaitaire bedragen van 123,95 EUR, 247,89 EUR of 495,79 EUR toegekend, dit wil zeggen dat een werknemer die een langere inactiviteitduur dan de vereiste minimumduur kan bewijzen doch een niet voldoende lange periode voor een hoger bedrag, geen recht zal hebben op een bijkomend bedrag.5) Het bereiken van de minimumleeftijd, vereist voor een hogere leeftijdscategorie, tijdens een periode van uitkering van de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, veroorzaakt geen wijziging aan het maximaal recht van belanghebbende. § 2. Voor de rechthebbenden, overeenkomstig artikel 2, § 2, van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt het bedrag van de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid forfaitair vastgesteld op een éénmalig bedrag van 495,79 EUR, ongeacht de leeftijd.

Art. 4.§ 1. Het recht op een bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid na ontslag wordt slechts éénmaal toegekend tijdens de loopbaan van de werknemer.

Dit principe geldt zowel voor de arbeid(st)ers die hun rechten putten uit deze collectieve arbeidsovereenkomst als voor de arbeid(st)ers die reeds rechten hebben laten gelden op de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, voorzien bij eerdere, niet meer van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende een bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, met name deze van 14 april 1987, gesloten in het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 december 1987 en deze van 3 juli 1991, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 oktober 1992, laatst gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1995. § 2. Rechten toegekend op grond van de in § 1 bedoelde niet meer van kracht zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten van 14 april 1987 en van 3 juli 1991, laatst gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1995, kunnen niet meer worden ingeroepen voor periodes van werkloosheid na 30 september 1997, behalve wanneer de rechthebbende sedert het ontstaan van het recht ononderbroken uitkeringsgerechtigd werkloos is gebleven.

Vanaf 1 oktober 1997 kunnen nieuwe uitbetalingen in het kader van de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid enkel nog gebeuren op grond van rechten, ontstaan uit de toepassing van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst. § 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 hiervoor kunnen, tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst ontslagen werknemers die op het ogenblik van hun ontslag voldoen aan alle voorwaarden, bepaald bij deze collectieve arbeidsovereenkomst, ingevolge een tweede ontslag toch aanspraak maken op een bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, waarvan het bedrag wordt berekend als volgt.

Het bedrag waarop de in deze paragraaf bedoelde werknemers eventueel nog kunnen aanspraak maken wordt beperkt tot het verschil tussen het in artikel 3 van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst voor hun categorie voorziene bedrag, verminderd met het totaal bedrag van eerder genoten bijzondere uitkeringen voor bestaanszekerheid tijdens hun loopbaan in de kleding- en confectienijverheid. § 4. Wanneer de ontslagen werknemer op het ogenblik van het ontslag ouder is dan 50 jaar dan wordt paragraaf 3 hiervoor toegepast, ongeacht het aantal maal dat betrokkene tijdens zijn loopbaan werd ontslagen, maar wel rekening houdend met het totaal bedrag van de eerder genoten bijkomende uitkeringen voor bestaanszekerheid tijdens de gehele loopbaan in de kleding- en confectienijverheid. § 5. Zelfs in geval van toepassing van de paragrafen 3 of 4 hiervoor kan, voor de berekening van de in artikel 2 van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst voorziene anciënniteitsvoorwaarden, eenzelfde periode van tewerkstelling nooit meer dan eenmaal in aanmerking worden genomen. HOOFDSTUK II. - Bijzondere stelsels

Art. 5.§ 1er. In afwijking van de artikelen 3 en 4 hiervoor en overeenkomstig artikel 15 van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 22 mei 2001, houdende akkoord van sociale vrede 2001-2002, zal een bijzondere aanvullende vergoeding bij de werkloosheidsuitkering worden toegekend door het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" aan arbeid(st)ers die voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden : - onvrijwillig werkloos geworden zijn, met uitsluiting van ontslag om dringende redenen; - de leeftijd van 54 jaar hebben bereikt tijdens de duurtijd van de arbeidsovereenkomst en deze collectieve arbeidsovereenkomst; - 40 jaar contractuele tewerkstelling of gelijkstellingen aanvaard door de raad van bestuur van het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" kunnen aantonen bij één of meerdere werkgevers, ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf.

De belanghebbende dient aan het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" alle noodzakelijke documenten voor te leggen die zijn of haar aanspraak op de bedoelde bijzondere uitkering kunnen staven.

Bij gebrek aan de nodige arbeidsdagen in de zin van de sociale zekerheidswetgeving zal de belanghebbende de eventuele perioden van schorsing van de arbeidsovereenkomst dienen aan te geven, teneinde eventuele gelijkstellingen te kunnen laten gelden. § 2. Aan de voorwaarde van 40 jaar contractuele tewerkstelling is niet voldaan zodra één van de hierna volgende situaties zich voordoet : - minder dan 30 jaar verbonden geweest zijn door een arbeidsovereenkomst met één of meer ondernemingen ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf; - minder dan 35 jaar verbonden geweest zijn door een arbeidsovereenkomst; - meer dan 5 jaar in de loopbaan geen effectieve arbeidsprestaties hebben verricht om redenen, andere dan werkloosheid om economische redenen in de zin van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; - meer dan één jaar afwezigheid op het werk wegens arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte tijdens de vijf jaar voorafgaand aan het ontslag. § 3. De raad van bestuur van het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" kan beslissen over elk ingediend dossier, desgevallend na bijkomende inlichtingen te hebben opgevraagd.

Art. 6.In afwijking van de artikelen 3 en 4 hiervoor en overeenkomstig artikel 16 van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 22 mei 2001, houdende akkoord van sociale vrede 2001-2002, kan een bijzondere aanvullende vergoeding bij de werkloosheidsuitkering of bij de uitkering wegens ziekte of invaliditeit worden toegekend door het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" aan sommige arbeid(st)ers indien is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden : - onvrijwillig werkloos, ziek of invalide geworden zijn en de leeftijd van 52 jaar hebben bereikt tijdens de duurtijd van de arbeidsovereenkomst en deze collectieve arbeidsovereenkomst; - een anciënniteit van 25 jaar contractuele tewerkstelling kunnen aantonen bij één of meerdere werkgevers, ressorterend onder het Paritair Comité voor het kleding- en confectiebedrijf; - niet herinschakelbaar of herplaatsbaar zijn op het vlak van de onderneming; - een schriftelijke verklaring van de laatste werkgever voorleggen waarin deze de medische en/of arbeidsorganisatorische redenen motiveert die aan de grondslag liggen van het ontslag; - erkend worden als "werknemer in moeilijkheden" door de raad van bestuur van het "Sociaal waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid".

De raad van bestuur van het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" bepaalt de regels voor de toepassing van deze voorwaarden.

Art. 7.Het bedrag van de aanvullende vergoeding, bedoeld in artikel 5 en 6, bedraagt 74,37 EUR (3 000 BEF) per maand op voltijdse basis.

Deze aanvullende vergoeding kan herzien worden wanneer de sociale of fiscale wetgeving wijzigen en aldus de kosten voor het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" toenemen. HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen

Art. 8.De hiernavolgende artikelen hebben zowel betrekking op het algemeen stelsel in hoofdstuk I van deze collectieve arbeidsovereenkomst als op de bijzondere stelsels in hoofdstuk II van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 9.Volledig en onvrijwillig uitkeringsgerechtigde werklozen die ontslagen werden uit een deeltijdse betrekking hebben onder dezelfde voorwaarden recht als volledig en onvrijwillig werklozen die ontslagen werden uit een voltijdse betrekking doch slechts ten belope van de verhouding tussen het aantal uren prestaties vermeld in de arbeidsovereenkomst en de voltijdse tewerkstelling in het kleding- en confectiebedrijf.

Art. 10.Het aanvraagformulier moet binnen de 3 jaar, te rekenen vanaf de eerste vergoede werkloosheidsdag van belanghebbende, ingediend worden bij het "Sociaal Waarborgfonds van de kleding- en confectienijverheid" om recht te verkrijgen op de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid.

Aanvragen die na deze termijn worden ingediend, zijn onontvankelijk.

Art. 11.Alleen betwistingen in verband met de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kunnen voorgelegd worden aan de raad van bestuur van het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid".

Verzoeken tot afwijking van de voorwaarden bepaald bij onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst zijn niet ontvankelijk.

Art. 12.Indien het stelsel - zoals het in onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst wordt bepaald - van 1 januari 2001 tot 31 december 2002 aanleiding geeft tot meer uitgaven dan de voorziene financieringsmiddelen - zijnde de bijdragen aan het "Sociaal Waarborgfonds voor de kleding- en confectienijverheid" ten belope van 0,3 pct. op de sectoriële loonmassa - zal onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst niet verlengd worden na 31 december 2002 met dezelfde inhoud.

Art. 13.Onderhandelingen betreffende het toekennen van bijkomende voordelen bovenop de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid mogen niet opgelegd worden aan een onderneming die tot ontslagen overgaat.

De werknemersvertegenwoordigers behouden de mogelijkheid bovenwettelijke voordelen te vragen.

Art. 14.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001 en treedt buiten werking op 31 december 2002.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 juni 1997 betreffende de bijkomende uitkering voor bestaanszekerheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 11 juli 2001, verlengd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1999, en bij collectieve arbeidsovereenkomst van 22 mei 2001, houdende akkoord van sociale vrede 2001-2002.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 6 december 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^