gepubliceerd op 31 oktober 2000
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, tweede lid, 14, § 3 en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand, bedoeld in artikel 43bis van dezelfde wet, betreft
5 OKTOBER 2000. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, tweede lid, 14, § 3 en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand, bedoeld in artikel 43bis van dezelfde wet, betreft
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, inzonderheid op de artikelen 2, § 2, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991 en de wet van 12 augustus 2000, 2, § 3, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid;
Gelet op het voorstel van de Raad van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;
Gelet op het advies van het Technisch comité van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, uitgebracht op 1 april 1999;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Leden van de maatschappij van onderlinge bijstand
Artikel 1.Onder lid van een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, dient te worden verstaan de persoon die aansluit of wordt aangesloten bij één of meer diensten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de voornoemde wet van 6 augustus 1990 en waarvoor minstens een totale bijdrage van 10 frank per maand wordt betaald.
Art. 2.De maatschappijen van onderlinge bijstand moeten minstens 15 000 leden tellen.
De Raad van de Controledienst kan aan een maatschappij van onderlinge bijstand, welke niet over het vereiste minimum aantal leden beschikt, een termijn van maximum drie jaar toekennen om dit aantal te bereiken.
Iedere landsbond mag echter twee maatschappijen van onderlinge bijstand van minder dan 15 000 leden behouden, op voorwaarde dat deze elk meer dan 5 000 leden tellen.
Art. 3.De maatschappijen van onderlinge bijstand houden een lijst bij van hun leden, per aangesloten ziekenfonds, met vermelding van hun naam, voornamen, identificatienummer bij het Rijksregister van de natuurlijke personen, hoedanigheid van titularis of persoon ten laste in hun ziekenfonds, wat de verplichte verzekering betreft, en beroepscategorie.
De naleving van het minimum aantal leden wordt door de Controledienst beoordeeld op basis van het aantal leden op 30 juni van ieder jaar, zoals blijkt uit de lijst bedoeld in het eerste lid. HOOFDSTUK II. - Organen van de maatschappij van onderlinge bijstand Afdeling I. - Algemene vergadering
Art. 4.De algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand is samengesteld uit ten minste twintig afgevaardigden van de aangesloten ziekenfondsen.
Elk aangesloten ziekenfonds is er vertegenwoordigd in verhouding tot het aantal leden in de zin van artikel 2 van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, artikel 14, § 3, en artikel 19, derde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, die eveneens lid zijn van de maatschappij van onderlinge bijstand, met ten minste drie afgevaardigden en ten hoogste twintig afgevaardigden.
Art. 5.Om verkozen te kunnen worden als afgevaardigde in de algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand, moet men : 1° lid zijn van de maatschappij van onderlinge bijstand;2° meerderjarig of ontvoogd zijn en van goed zedelijk gedrag zijn;3° in regel zijn met de bijdragen bij de maatschappij van onderlinge bijstand;4° geen lid zijn van het personeel van de maatschappij van onderlinge bijstand of van een aangesloten ziekenfonds.
Art. 6.§ 1. De leden die meerderjarig of ontvoogd zijn, worden hetzij per individuele brief, hetzij door middel van de publicaties bestemd voor de leden van de maatschappij van onderlinge bijstand, op de hoogte gebracht van de oproep tot de kandidaten. § 2. De leden die zich kandidaat willen stellen moeten hun kandidatuur per aangetekende brief richten aan de voorzitter van hun ziekenfonds.
Ze beschikken daarvoor over een termijn van vijftien kalenderdagen te tellen vanaf de datum waarop de oproep tot de kandidaten verzonden werd, de poststempel dient hierbij als bewijs, of vanaf het einde van de maand waarin de in de eerste paragraaf bedoelde publicaties hun toegezonden worden. § 3. De voorzitter van het betrokken ziekenfonds die vaststelt dat een kandidaat niet aan de voorziene verkiesbaarheidsvoorwaarden als bedoeld in artikel 5 voldoet, deelt hem per aangetekende brief zijn gemotiveerde weigering om hem op de lijst te plaatsen mede, binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de dag na de datum waarop de kandidatuur verzonden werd, de poststempel dient hierbij als bewijs.
Art. 7.Wanneer het aantal kandidaten kleiner of gelijk is aan het aantal toe te kennen effectieve mandaten, dan worden deze kandidaten van rechtswege verkozen.
Art. 8.§ 1. De afgevaardigden worden verkozen door de algemene vergadering van het betrokken ziekenfonds op basis van de lijst van de kandidaturen die geldig ingediend zijn. § 2. Plaatsvervangende afgevaardigden kunnen onder dezelfde voorwaarden als effectieve afgevaardigden worden verkozen.
De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand bepalen in voorkomend geval de verkiezingsmodaliteiten van de plaatsvervangende afgevaardigden, alsook de voorwaarden waarin zij effectieve afgevaardigden kunnen vervangen.
Art. 9.De stemming is geheim. De kandidaten worden verkozen in volgorde van het aantal bekomen stemmen. Bij gelijkheid van stemmen tussen meerdere kandidaten voor het laatste mandaat, wordt het mandaat toegekend aan de oudste kandidaat, behoudens indien de statuten er anders over beslissen.
Art. 10.De algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand kan ten hoogste tien raadgevers aanduiden. Zij hebben raadgevende stem.
De directieleden van de maatschappij van onderlinge bijstand kunnen de algemene vergadering met raadgevende stem bijwonen. Afdeling 2. - De Raad van bestuur
Art. 11.De raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand is samengesteld uit ten minste tien bestuurders en ten hoogste een aantal bestuurders dat de helft van het aantal leden van de algemene vergadering van de maatschappij van onderlinge bijstand niet mag overtreffen.
Ieder aangesloten ziekenfonds is in de raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand vertegenwoordigd in verhouding tot het aantal van zijn leden, in de zin van het artikel 2 van het voornoemde koninklijk besluit van 7 maart 1991, die ook lid zijn van deze maatschappij van onderlinge bijstand.
Art. 12.§ 1. De raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand wordt verkozen door de algemene vergadering van deze maatschappij van onderlinge bijstand onder de bij artikel 18 van voornoemde wet van 6 augustus 1990 voorziene voorwaarden. § 2. De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand verduidelijken de praktische modaliteiten volgens dewelke de oproep tot de kandidaten, het neerleggen van en het onderzoek naar de ontvankelijkheid van de kandidaturen, alsook de wijze van stemming betreffende de verkiezing van de leden van de raad van bestuur geschieden. § 3. Plaatsvervangende bestuurders kunnen onder dezelfde voorwaarden als effectieve bestuurders worden verkozen.
De statuten van de maatschappij van onderlinge bijstand bepalen in voorkomend geval de verkiezingsmodaliteiten van de plaatsvervangende bestuurders, alsook de voorwaarden waaronder zij effectieve bestuurders kunnen vervangen.
Art. 13.De raad van bestuur van de maatschappij van onderlinge bijstand kan ten hoogste vijf raadgevers aanduiden. Zij hebben raadgevende stem.
De directieleden van de maatschappij van onderlinge bijstand kunnen de vergaderingen van de raad van bestuur met raadgevende stem bijwonen. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 14.Om de Controledienst de mogelijkheid te bieden de hem bij artikel 52, 2°, van de voornoemde wet van 6 augustus 1990 toegewezen opdracht te vervullen, zenden de maatschappijen van onderlinge bijstand en, in voorkomend geval, de aangesloten ziekenfondsen, hem tegelijk de publicaties, berichten, brieven en omzendbrieven toe die zij aan hun leden toesturen.
Art. 15.Overeenkomstig artikel 52, 10°, van de voornoemde wet van 6 augustus 1990, kan iedere klacht in verband met de toepassing van dit besluit worden voorgelegd aan de Controledienst.
De klachten moeten, bij aangetekend schrijven, gericht worden aan de Controledienst binnen de tien werkdagen volgend op de datum van, naargelang het geval, de betwiste beslissing, het betwiste verloop van de verkiezingen of de bekendmaking van het betwiste resultaat van de verkiezingen.
De Controledienst beschikt over dertig werkdagen om zijn beslissing aan de betrokken partijen ter kennis te brengen.
Hij behoudt zich het recht voor deze partijen op te roepen om ze te horen in hun verdedigingsmiddelen.
Art. 16.De algemene vergaderingen en de raden van bestuur van de maatschappijen van onderlinge bijstand, opgericht voor de inwerkingtreding van dit besluit, moeten volgens de modaliteiten die deze voorziet, hernieuwd worden wanneer de volgende hernieuwing van de organen van de aangesloten ziekenfondsen plaatsvindt.
Art. 17.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 oktober 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE