gepubliceerd op 19 juni 2006
Koninklijk besluit betreffende een verzoeningsprocedure voor het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie
5 MEI 2006. - Koninklijk besluit betreffende een verzoeningsprocedure voor het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Om de goede werking van de post- en telecommunicatiesector te garanderen, moet, rekening houdend met de snelle commerciële en technologische evolutie, alsmede met de scherpe concurrentie, aan de marktactoren de mogelijkheid geboden worden om hun conflicten en betwistingen op een snelle en efficiënte manier op te lossen. Niemand is immers gebaat bij jarenlange, aanslepende procedures : technologische apparatuur veroudert snel en een markt gaat soms zeer vlug verloren.
De Wetgever heeft deze moeilijkheden voorzien en heeft beslist tot de opname van artikel 14, § 1, 4°, in de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.
Artikel 14 is de wettelijke basis voor dit koninklijk besluit aangezien het bepaalt dat : « § 1. Onverminderd zijn wettelijke bevoegdheden, heeft het Instituut de volgende taken : 4° in geval van een geschil tussen aanbieders van telecommunicatienetwerken, -diensten of -apparatuur, of in geval van een geschil tussen postoperatoren, het formuleren van voorstellen om de partijen te verzoenen binnen een termijn van één maand.De Koning legt de nadere regels van die procedure vast op advies van het Instituut. » Ook in artikel 20.2 van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (KaderRichtlijn) is er sprake van bemiddeling : « De lidstaten kunnen bepalen dat de nationale regelgevende instanties kunnen besluiten een geschil niet op te lossen door een bindend besluit wanneer er andere mechanismen bestaan, met inbegrip van bemiddeling, die beter zouden bijdragen tot het tijdige beslechten van het geschil overeenkomstig artikel 8. De nationale regelgevende instantie stelt de partijen daarvan onverwijld in kennis. Indien het geschil na 4 maanden niet is beslecht en indien het geschil door de eisende partij nog niet voor de rechter is gebracht, neemt de regelgevende instantie op verzoek van een van de partijen een bindend besluit om het geschil zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen 4 maanden, te beslechten. » Evenzo is er sprake van de verzoeningsprocedure in artikel 4, eerste lid van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector : « De Raad voor de Mededinging, bedoeld in de artikelen 16 en volgende van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van economische mededinging, doet binnen een termijn van vier maanden uitspraak over de geschillen tussen telecommunicatieoperatoren of leveranciers van telecommunicatiediensten met betrekking tot interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang, ontbundelde toegang tot het aansluitnet en gedeeld gebruik, alsmede over de geschillen tussen postoperatoren met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de bepalingen van hun vergunning. De procedure voor de Raad voor de Mededinging wordt opgeschort in geval van beroep op de verzoeningsprocedure bedoeld in artikel 14, § 1, 4°, van de hogervermelde wet van 17 januari 2003. » Voor de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector werd dit geregeld door het koninklijk besluit van 10 december 1997 betreffende een verzoeningsprocedure voor het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.
Artikel 11 heft dit koninklijk besluit op.
Huidig koninklijk besluit werd opgesteld met als inspiratiebron voornoemd koninklijk besluit.
De artikelsgewijze bespreking werd gebaseerd op de regeling zoals deze in dit koninklijk besluit staat en wat er wordt besproken zijn de zaken die anders worden gedaan in huidig koninklijk besluit om de verzoeningsprocedure beter werkbaar te maken.
Artikelsgewijze bespreking In Artikel 1 zijn de definities aangepast aan de huidige wetgeving.
Artikel 2 behoeft geen commentaar.
In Artikel 3, paragraaf 1 werd de uitspraak met betrekking tot de ontvankelijkheid van de aanvraag weggelaten, aangezien het hier gaat om een verzoeningsprocedure waaraan de andere partij op vrijwillige basis deelneemt : wie niet wil deelnemen heeft daarvoor geen onontvankelijkheid nodig. En waarom zou het BIPT een verzoeningsprocedure onontvankelijk verklaren wanneer beide partijen een verzoening willen.
In paragraaf 3 werd de termijn van 25 werkdagen aangepast naar 15 werkdagen aangezien uit de praktijk bleek dat deze te lang was.
Tevens wordt in artikel 3 een regeling voorzien m.b.t. de vertrouwelijkheid van documenten.
In Artikel 4 werd de termijn van 1 maand uit artikel 14, § 1, 4°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector toegevoegd.
Voormalig artikel 5 werd nooit uitgewerkt en is dan ook niet overgenomen.
Artikel 5 werd versoepeld om een optimale werking van de procedure te bekomen. De Raad bepaalt de samenstelling van het college.
Artikelen 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 behoeven geen commentaar.
Voormalig artikel 12 in verband met de inwerkingtreding werd niet overgenomen.
Het advies van de Raad van State werd gevolgd.
De taken van het college werden echter niet in artikel 5 toegevoegd aangezien zij reeds uit de rest van het besluit blijken, zoals onder meer uit artikel 4, § 1.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN
ADVIES 39.263/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 6 juli 2005 door de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende een verzoeningsprocedure voor het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie", (rolnummer 38.724/4), waarbij de adviesaanvraag, na toepassing van artikel 84bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, is aangevuld op 17 oktober 2005 (rolnummer 39.263/4), heeft op 20 februari 2006 het volgende advies gegeven : Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. In het eerste lid moeten de nog van kracht zijnde wijzigingen worden vermeld die de bepaling waarnaar wordt verwezen heeft ondergaan. Bijgevolg dient het eerste lid als volgt te worden geredigeerd : « Gelet op de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, inzonderheid op artikel 14, § 1, 4°, vervangen bij de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen;" 2. Het advies van de Raad van State, dat de laatste te vervullen vormvereiste is, moet bijgevolg in de laatste aanhefverwijzing worden vermeld. Dispositief Artikel 1 In zoverre artikel 1, 3°, het college omschrijft als het orgaan bedoeld in artikel 5, brengt het niets bij.
Daar erin gepreciseerd wordt dat het college de voorgelegde zaak onderzoekt en bemiddelt bij een verzoeningsprocedure, vormt hetzelfde artikel eigenlijk geen definitie, maar strekt het ertoe de taken van het college te preciseren.
Bijgevolg is het beter artikel 1, 3°, te laten vervallen en in artikel 5 de taken te vermelden die de steller van het ontwerp aan het college beoogt toe te vertrouwen.
Artikel 2 1. In paragraaf 1, eerste lid, mogen de woorden "dat binnen het toepassingsgebied van dit besluit valt" worden weggelaten, daar ze niets nuttigs bijbrengen.2. De Nederlandse versie van artikel 2, § 2, van het ontwerp bevat een tweede lid, dat in de Franse versie ervan ontbreekt.De tekst ervan moet worden aangevuld om te zorgen voor overeenstemming met de Nederlandse tekst.
Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 4, § 1, en 6, § 1, van het ontwerp.
Artikel 3 In artikel 3 worden verschillende termijnen bepaald waarin de partijen en het Instituut ertoe gehouden zijn te reageren. Het aanvangspunt van deze termijnen is, naargelang de gevallen, bepaald op de datum van de ontvangst van het verzoek tot verzoening (§ 1), van de kennisgeving van het verzoek (§ 2), van de ontvangst van de kennisgeving (§ 3) of nog van het verstrijken van de termijn (§ 4).
Bovendien wordt in artikel 9 van het ontwerp gepreciseerd dat "de in dit besluit vermelde termijnen (...) een aanvang (nemen) drie werkdagen na de poststempeldatum, vermeld op het aangetekend schrijven".
Het is de afdeling wetgeving evenwel niet duidelijk hoe de bepalingen van artikel 3 met artikel 9 bestaanbaar kunnen worden gemaakt.
Doordat voor de verschillende termijnen een ander uitgangspunt wordt vastgesteld, geeft de ontworpen tekst bovendien aanleiding tot verwarring.
Het ontwerp moet op dit punt grondig worden herzien, waarbij met de rechtspraak van het Arbitragehof terzake rekening wordt gehouden (1).
Artikel 4 Er wordt verwezen naar de opmerking onder artikel 3.
Hoofdstuk III Hoofdstuk III heeft geen opschrift.
Artikel 5 Er wordt verwezen naar de opmerking onder artikel 1.
Artikel 6 De indeling van dit artikel in paragrafen is niet verantwoord daar elke paragraaf uit slechts één lid bestaat.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 8.
Artikel 9 Er wordt verwezen naar de opmerking onder artikel 3.
Slotopmerkingen 1. De Franse tekst is voor verbetering vatbaar.2. Er moet voor worden gezorgd dat de Franse en de Nederlandse versie correct tegenover elkaar worden weergegeven.(1) Zie laatstelijk arrest nr.166/2005 van 16 november 2005, B. 11.
De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, eerste voorzitter van de Raad van State;
P. Liénardy en P. Vandernoot, staatsraden;
Mevr. C. Gigot, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. L. Vancrayebeck, adjunct-auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.
De griffier, C. Gigot.
De eerste voorzitter, R. Andersen.
5 MEI 2006. - Koninklijk besluit betreffende een verzoeningsprocedure voor het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, inzonderheid op artikel 14, § 1, 4°, vervangen bij de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 3 augustus 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 5 oktober 2005;
Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;
Gelet op het advies 39.263/4 van de Raad van State, gegeven op 20 februari 2006;
Op de voordracht van Onze Minister van van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Instituut : Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, afgekort « B.I.P.T. », bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector; 2° partij : één of meer natuurlijke of rechtspersonen die telecommunicatienetwerken, -diensten, of -apparatuur aanbieden of die postoperator zijn in de zin van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector en haar uitvoeringsbesluiten; HOOFDSTUK II. - De verzoeningsprocedure
Art. 2.§ 1. De partij die verzoening wenst, richt daartoe per aangetekend schrijven met ontvangstmelding een verzoek aan het Instituut. Dit aangetekend schrijven gaat vergezeld van een uiteenzetting van het standpunt, de nodige stavingsstukken en alle andere nodige documenten, waaronder het bewijs van het bestaan van een geschil.
De partij die verzoening wenst geeft aan welke documenten volgens haar vertrouwelijk zijn. § 2. De partijen kunnen samen hun aanvraag aan het Instituut richten volgens de voorwaarden bepaald in § 1. De bepalingen van artikel 3, §§ 2 tot 4, van dit besluit zijn in dat geval niet van toepassing.
De partijen geven in hun aanvraag aan welke documenten volgens hen vertrouwelijk zijn.
Art. 3.§ 1. Het Instituut brengt per aangetekend schrijven met ontvangstmelding de partijen binnen de 5 werkdagen na ontvangst van het verzoek tot verzoening hiervan op de hoogte.
In bijlage bij dit schrijven ontvangt de andere partij met uitzondering van de documenten die als vertrouwelijk werden aangeduid, de uiteenzetting van het standpunt en alle documenten van de partij die verzoening wenst. § 2. De andere partij heeft een termijn van 5 werkdagen na de kennisgeving, vermeld in § 1, om te beslissen of zij de poging tot verzoening aanvaardt of niet.
De andere partij maakt per aangetekende brief met ontvangstmelding haar antwoord kenbaar aan het Instituut. § 3. Binnen de 15 werkdagen na de ontvangst van de kennisgeving, vermeld in § 1, zendt de andere partij haar verweerschrift, de nodige stavingsstukken alsook alle andere nodige documenten, over aan het Instituut.
De andere partij geeft aan welke documenten volgens haar vertrouwelijk zijn.
Met uitzondering van de documenten die volgens de verwerende partij vertrouwelijk zijn, worden een afschrift van het verweerschrift en de documenten van de verwerende partij overgemaakt aan de partij die verzoening wenst. § 4. Indien de andere partij binnen de termijn, vermeld in § 2, geen antwoord of een negatief antwoord verstrekt, stelt het Instituut enkel vast dat een procedure tot verzoening niet mogelijk is. Het Instituut brengt de verzoeker hiervan op de hoogte binnen de 5 werkdagen na de ontvangst van het negatieve antwoord of na het verstrijken van de termijn, per aangetekende brief met ontvangstmelding.
Art. 4.§ 1. Het college onderzoekt de zaak en legt aan de partijen een niet-bindend, schriftelijk voorstel tot verzoening voor binnen een termijn van een maand na het verkrijgen van alle nodige documenten vermeld in artikel 2, § 2 of artikel 3, § 3. Het voorstel geeft de termijn aan binnen dewelke de partijen op het voorstel dienen te reageren. § 2. Het college stelt een proces-verbaal op waarin het tot stand gekomen akkoord wordt vastgesteld. Indien er geen akkoord is bereikt dan vermeldt het proces-verbaal enkel dat er geen akkoord kan bereikt worden. Het proces-verbaal wordt ondertekend door de partijen en door de voorzitter van het college. § 3. Een afschrift van het proces-verbaal wordt binnen een termijn van 5 werkdagen aangetekend met ontvangstmelding aan de partijen toegestuurd. HOOFDSTUK III. - De samenstelling van het college
Art. 5.Het college bestaat uit drie leden en drie plaatsvervangende leden.
De Raad bepaalt elk jaar aan het begin van het jaar de samenstelling van het college en duidt onder zijn leden een lid en een plaatsvervangend lid aan als leden van het college. De andere leden en plaatsvervangende leden van het college maken deel uit van de diensten van het Instituut.
De leden van de Raad die aangeduid werden als lid en plaatsvervangend lid van het college mogen niet deelnemen aan de eventuele besluitvorming van de Raad omtrent materies die behandeld werden tijdens vergaderingen van het college waar zij aan deelgenomen hebben.
Het college kiest tussen haar leden een voorzitter. HOOFDSTUK IV. - De nadere regels van de procedure
Art. 6.Het college organiseert vrij de poging tot verzoening. In geval dat een poging tot verzoening langer duurt dan 4 maanden vanaf het indienen van een verzoek tot verzoening zoals bedoeld in artikel 2, § 1, van dit besluit dan kan elk van de partijen de stopzetting van de procedure vragen. Het college stelt dit vast in een proces-verbaal zoals bedoeld in artikel 4, § 2, van dit besluit.
Het college kan getuigenissen inwinnen en deskundigen aanstellen.
Indien de door de partijen verstrekte documenten nadere toelichting behoeven, verzoekt het college de partijen bijkomende informatie of uitleg aan het college te verstrekken.
Op vraag van één of meer van de partijen of ambtshalve, hoort het college de partijen op de dag die het vaststelt met inachtneming van een redelijke termijn.
De partijen verschijnen ofwel persoonlijk ofwel via een gemachtigde.
Zij kunnen zich door raadslieden of deskundigen laten bijstaan.
Indien de partijen, of één ervan, niet ter zitting verschijnen, hoewel zij regelmatig zijn opgeroepen per aangetekende brief met ontvangstmelding, is het college gemachtigd zijn opdracht te volbrengen nadat het zich ervan vergewist heeft dat de oproeping regelmatig bij de partijen is toegekomen en zij geen geldig excuus hebben aangevoerd om hun afwezigheid te rechtvaardigen.
De zitting wordt in dat geval geacht op tegenspraak te zijn verlopen.
De zittingen zijn niet openbaar. HOOFDSTUK V. - Het deskundigenonderzoek
Art. 7.§ 1. Het college kan wanneer het dit nodig acht, één of meer deskundigen ermee belasten vaststellingen te doen of een advies te geven. § 2. Indien een partij een deskundigenonderzoek vraagt, richt ze daartoe een verzoek tot het college. In dit verzoek wordt doel en aard van het onderzoek bepaald en kunnen één of meerdere deskundigen voorgesteld worden. § 3. Indien het college het verzoek gegrond acht, benoemt het een deskundige of meerdere deskundigen, rekening houdend met het belang en de moeilijkheden van het specifieke geval. § 4. Het college bepaalt de opdracht van de deskundige en legt de termijn ervan vast. § 5. De deskundige verricht zijn onderzoekstaken op tegenspraak en binnen de grenzen van zijn opdracht. § 6. De deskundige is onpartijdig en onafhankelijk van elke natuurlijke of rechtspersoon die onder het toezicht van het Instituut staat. § 7. De vaststellingen van de deskundige gelden als advies voor het college. § 8. De honoraria en de kosten van het deskundigenonderzoek zijn ten laste van de partij die er om verzoekt.
Indien het college om een deskundigenonderzoek verzoekt, worden de honoraria en de kosten ervan gelijkelijk tussen de partijen verdeeld. § 9. In afwijking van wat bepaald wordt in § 8, kan de verdeling van de kosten van de deskundige voorafgaandelijk door de partijen worden geregeld. Deze regeling houdt in geen geval in dat de betreffende kosten geheel of gedeeltelijk ten laste komen van het Instituut. HOOFDSTUK VI. - Verplichtingen van het Instituut en de partijen
Art. 8.Het Instituut, het college, de deskundigen, de partijen en hun raadslieden zijn tot geheimhouding verplicht.
In geen geval wordt in een administratieve, arbitrale of gerechtelijke procedure gewag gemaakt van hetgeen gezegd, geschreven of gedaan is met het oog op een verzoening die niet werd bereikt.
Wanneer één van de partijen in de loop van de procedure wijzigingen aanbrengt in de betwiste toestand, brengt zij het college hiervan onverwijld op de hoogte. HOOFDSTUK VII. - Algemene bepalingen betreffende de termijnen
Art. 9.De in dit besluit vermelde termijnen die afhankelijk zijn van het ontvangen van een aangetekend schrijven met ontvangstmelding, nemen een aanvang op de dag waarop de geadresseerde kennis van het aangetekend schrijven heeft kunnen nemen.
De partijen kiezen in België een woonplaats of verblijfplaats. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 10.Behoudens de bepalingen van artikel 7, §§ 8 en 9, zijn alle uitgaven ten laste van de partijen die ze doen.
Art. 11.Het koninklijk besluit van 10 december 1997 betreffende een verzoeningsprocedure voor het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie wordt opgeheven.
Art. 12.Onze minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 mei 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN