gepubliceerd op 15 maart 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van de afschaffing van de stempelcontrole
5 MAART 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in het kader van de afschaffing van de stempelcontrole (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, i, vervangen bij de wet van 14 februari 1961, en § 10, vervangen bij de wet van 27 december 2004;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 28, § 3, 3°, 30, derde lid, 7°, 42, § 2, 9°, 59quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2004, 63, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 juni 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 mei 2000, 71, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 1999 en 6 februari 2003, 72, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 februari 2003, 74, § 3, 79, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 2004, 89, § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 mei 2002, 91, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992, 92, § 2, 94, § 2, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, 98bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2001, 131bis, § 3, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993 en vervangen bij het koninklijk besluit van 29 juni 2005, 163, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, en 164, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 januari 1999;
Gelet op de adviezen van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 12 mei 2005, 26 mei 2005, 9 juni 2005 en 17 november 2005;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financïen, gegeven op 9 september 2005;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 25 november 2005;
Gelet op advies 39.584/1 van de Raad van State, gegeven op 20 december 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 28, § 3, 3°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° de werknemers die vallen onder het Paritair Subcomité voor de handel in brandstoffen van Oost-Vlaanderen, die een regeling van bestaanszekerheid genieten; ».
Art. 2.Artikel 30, derde lid, 7°, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 3.Artikel 42, § 2, 9°, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 4.In artikel 59quater, § 3, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) c) wordt opgeheven;
B) d) wordt vervangen door de volgende bepaling : « d) de attesten van het zoeken naar werk, afgegeven door de werkgevers; ».
Art. 5.Artikel 63 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 29 juni 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 mei 2000, wordt aangevuld met het volgende lid : « De overbruggingsuitkeringen worden slechts toegekend indien de jongere voor de beschouwde maand een getuigschrift van aanwezigheid toevoegt bij zijn controlekaart. De jongere is niet vergoedbaar op de dagen waarop hij volgens het getuigschrift ongewettigd afwezig is. ».
Art. 6.Een artikel 66bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : « 66bis. § 1. De Rijksdienst kan inzonderheid door middel van het opvragen van een verblijfsbewijs overeenkomstig de navermelde regelen, nagaan of de volledig werkloze die onderworpen is aan de vereisten van artikel 66, eerste lid, werkelijk aan deze vereisten voldoet.
De vraag om een verblijfsbewijs in te dienen, wordt aan de werkloze overgemaakt door middel van een gewone brief bevattende een formulier-verblijfsbewijs, goedgekeurd door het beheerscomité, en de mededeling dat de werkloze het verblijfsbewijs moet laten invullen uiterlijk de veertiende kalenderdag volgend op de datum van de verzending van de brief. De uitbetalingsinstelling wordt via elektronische weg op de hoogte gesteld van de vraag en van de datum vanaf dewelke het recht op uitkeringen afhankelijk is van de toevoeging van het ingevulde verblijfsbewijs.
De werkloze moet zich met het formulier persoonlijk aanmelden bij de gemeente van zijn hoofdverblijfplaats, bij het werkloosheidsbureau bevoegd voor zijn hoofdverblijfplaats, of bij een instelling die door de minister, na advies van het beheerscomité, werd aanvaard. De attesterende overheid controleert de identiteit en bevestigt op het formulier vastgesteld te hebben dat de werkloze zich op de betreffende datum persoonlijk heeft aangemeld.
Het verblijfsbewijs wordt door de werkloze ingediend via de uitbetalingsinstelling samen met de controlekaart. Het verblijfsbewijs wordt beschouwd als een verantwoordingsstuk in de zin van artikel 160, § 1. § 2. In geval van laattijdige aanmelding mag de uitbetalingsinstelling geen uitkeringen betalen vanaf de dag volgend op in § 1, tweede lid, vermelde veertiende kalenderdag tot de dag voorafgaand aan de dag waarop de werkloze : 1° ofwel zich blijkens het verblijfsbewijs laattijdig heeft aangemeld;2° ofwel een uitkeringsaanvraag indient na een onderbreking van zijn uitkeringen gedurende ten minste vier weken, ten gevolge van een werkhervatting als loontrekkende of een vergoede periode van arbeidsongeschiktheid. Het voormelde beletsel geldt evenwel niet : 1° voor de ononderbroken periode waarin de werkloze krachtens artikel 66, tweede lid, vrijgesteld is van de verplichting effectief in België te verblijven, voor zover de in § 1, tweede lid, vermelde veertiende kalenderdag zich in deze periode situeert;2° indien de laattijdige aanmelding het gevolg is van de onmogelijkheid zich tijdig aan te melden ingevolge een opleiding aanvaard door de directeur;3° indien de directeur vaststelt dat de laattijdige aanmelding het gevolg is van overmacht.».
Art. 7.In artikel 71 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 1999 en 6 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) het eerste lid, 2°, wordt opgeheven;
B) het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Minister bepaalt na advies van het beheerscomité de uitvoeringsmodaliteiten van de bepalingen van het voorgaande lid. »
Art. 8.Artikel 72 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 februari 2003, wordt vervangen door de volgende bepalingen : «
Art. 72.De deeltijdse werknemer met behoud van rechten, die aanspraak maakt op het genot van de inkomensgarantie-uitkering bedoeld in artikel 131bis, moet zich bij de gemeente aanmelden op het tijdstip dat hij de deeltijdse arbeid aanvat ten einde zijn controleformulieren van de lopende maand en van de drie daaropvolgende maanden te laten valideren. Nadien moet hij zich eenmaal om de drie maanden aanmelden ten einde zijn controlekaarten voor de volgende drie maanden te laten valideren.
Voor de toepassing van het voorgaande lid, kan de Minister de validering, bekomen bij andere instellingen, eveneens aanvaarden. »
Art. 9.In artikel 74 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) § 3 wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 3. Om uitkeringen te kunnen genieten moeten de havenarbeiders bedoeld in artikel 28, § 3, ingeschreven zijn en blijven bij de dienst voor arbeidsbemiddeling, bevoegd voor de categorie waartoe zij behoren en zich dagelijks aanmelden in het kantoor voor de havenarbeiders aangewezen door de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling.
Om uitkeringen te kunnen genieten moeten de erkende zeevissers, vislossers en vissorteerders en de werknemers die vallen onder het Paritair Subcomité voor de handel in brandstoffen van Oost-Vlaanderen bedoeld in artikel 28, § 3, ingeschreven zijn en blijven bij de dienst voor arbeidsbemiddeling, bevoegd voor de categorie waartoe zij behoren en zich één maal per maand aanmelden in het kantoor aangewezen door de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling.
De aanmelding bedoeld in de vorige leden gebeurt overeenkomstig de specifieke modaliteiten die door de Rijksdienst worden bepaald in overleg met de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling.
De voormelde werknemers zijn evenwel vrijgesteld van aanmelding indien zij zich niet ter controle kunnen aanmelden om een reden van overmacht die door de directeur wordt erkend.
De havenarbeider bedoeld in artikel 28, § 3, is bovendien vrijgesteld van aanmelding op de navermelde dagen : 1° de verlofdagen en de feestdagen bedoeld in artikel 74, § 2;2° de dagen waarop hij zich niet ter controle kan aanmelden aangezien hij een geneesheer of een paramedicus heeft moeten raadplegen, op voorwaarde dat hij een attest indient waaruit deze raadpleging blijkt;3° de dagen van afwezigheid toegestaan door het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten, op voorwaarde dat hij een document ter rechtvaardiging van deze gebeurtenis indient;4° de dagen waarop hij jaarlijkse vakantie neemt, ten belope van maximaal vier weken per jaar, en overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld door de Rijksdienst.Een vrijstelling voor vakantiedagen die niet gedekt zijn door vakantiegeld kan slechts toegekend worden nadat de havenarbeider de dagen die gedekt zijn door vakantiegeld heeft uitgeput; 5° de dagen waarop hij zich niet ter controle kan aanmelden ingevolge deelname aan studiedagen of een vormingssessie om zijn professionele, intellectuele, morele of sociale vorming te vervolmaken, op voorwaarde dat hij een attest indient dat de dagen van deelname vermeldt;6° de dagen waarop hij zich niet ter controle kan aanmelden ingevolge de uitoefening van een mandaat van gemeenteraadslid, provincieraadslid of van lid van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, of de functie van rechter in sociale zaken, op voorwaarde dat hij een attest indient ter rechtvaardiging van deze gebeurtenis.»;
B) het wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 4. Het beheerscomité kan, na overleg met de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, een gedeeltelijke of een volledige vrijstelling van aanmelding verlenen aan de beroepscategorieën vermeld in § 3. »
Art. 10.In artikel 79 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) § 4, negende lid, wordt aangevuld als volgt : « Het prestatieformulier wordt samen met de gewone controlekaart, als controlekaart in de zin van artikel 71 van het koninklijk besluit beschouwd. »;
B) § 4bis, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4bis. De werkloze kan overeenkomstig artikel 80, 3°, vrijstelling genieten van de toepassing van afdeling 8, indien hij aantoont dat hij ten minste 180 activiteitsuren in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap gepresteerd heeft in de loop van een referteperiode van zes kalendermaanden vóór de maand vanaf dewelke de vrijstelling wordt gevraagd. De vrijstelling geldt voor een periode van ten hoogste zes kalendermaanden, doch kan op vraag van de werkloze opnieuw worden toegekend indien hij opnieuw de voormelde voorwaarden vervult. »;
C) § 10, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ongeval overkomen in het kader van een activiteit bedoeld in dit artikel, blijft de werkloze in afwijking van de artikelen 56, 58, 60, 61 en 62 van onderhavig besluit, gerechtigd op uitkeringen. »
Art. 11.In artikel 89, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 mei 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) in het eerste lid, worden de woorden "en 71, eerste lid, 2°" vervangen door de woorden "en 72";
B) het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 12.In artikel 91 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1992, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « De werkloze die deze vrijstelling geniet moet maandelijks een getuigschrift van aanwezigheid toevoegen bij zijn controlekaart. De werkloze is niet vergoedbaar op de dagen waarop hij volgens het getuigschrift ongewettigd afwezig is. »
Art. 13.In artikel 92, § 2, van hetzelfde besluit wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « De werkloze die deze vrijstelling geniet moet maandelijks, behalve voor de maanden waarin ingevolge vakantie geen lessen worden ingericht, een getuigschrift van aanwezigheid toevoegen bij zijn controlekaart. De werkloze is niet vergoedbaar op de dagen waarop hij volgens het getuigschrift ongewettigd afwezig is. ».
Art. 14.In artikel 94, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, wordt vóór het eerste lid het volgende lid ingevoegd : « § 2. De werkloze kan enkel uitkeringen genieten voor de maanden waarin hij bij zijn controlekaart een maandelijks attest toevoegt waaruit blijkt dat hij regelmatig de activiteiten opgelegd door het studieprogramma bijwoont. Dit attest is evenwel niet vereist voor de maanden waarin ingevolge vakantie geen lessen worden ingericht. ».
Art. 15.In artikel 98bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2001, wordt het 2° opgeheven.
Art. 16.In artikel 131bis, § 3, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 mei 1993 en vervangen bij het koninklijk besluit van 29 juni 2005, wordt het 2° vervangen door de volgende bepaling : « 2° zich gedurende die maand gedragen heeft naar de bepalingen van de artikelen 71 en 72, en naar de bepalingen genomen krachtens artikel 71; »
Art. 17.Artikel 163 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, wordt opgeheven.
Art. 18.In artikel 164, § 8, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 januari 1999, wordt in de inleidende zin van het derde lid het cijfer "163" vervangen door het cijfer "162".
Art. 19.Artikel 142 van de Programmawet van 27 december 2004 treedt in werking op 15 december 2005.
Art. 20.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 15 december 2005, met uitzondering van artikel 6 dat in werking treedt op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 163 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals van kracht op 30 juni 2004, blijft echter van toepassing tot het einde van de lopende arbeidsovereenkomst, op de werknemers die bij een beschermde werkplaats in dienst zijn getreden vóór 1 juli 2004 en die op 1 juli 2004 nog steeds in dienst zijn.
De inleidende zin van artikel 164, § 8, derde lid, van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991, zoals van kracht op 30 juni 2004, blijft echter van toepassing tot het einde van de lopende arbeidsovereenkomst, op de werknemers die bij een beschermde werkplaats in dienst zijn getreden vóór 1 juli 2004 en die op 1 juli 2004 nog steeds in dienst zijn.
Art. 21.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 maart 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961;
Wet van 27 december 2004, Belgisch Staatsblad van 31 december 2004;
Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991.