gepubliceerd op 20 april 2001
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden uit de voedingsnijverheid, betreffende de sociale programmatie 1999-2000
5 MAART 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden uit de voedingsnijverheid, betreffende de sociale programmatie 1999-2000 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden uit de voedingsnijverheid;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden uit de voedingsnijverheid, betreffende de sociale programmatie 1999-2000.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 maart 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de bedienden uit de voedingsnijverheid Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1999 Sociale programmatie 1999-2000 (Overeenkomst geregistreerd op 22 juni 1999 onder het nummer 51038/CO/220) Toepassingsgebied
Artikel 1.§ 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de bedienden van de voedingsnijverheid. § 2. Met "bedienden" worden de mannelijke en de vrouwelijke bedienden bedoeld.
Kader
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten in uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998.
Tewerkstelling
Art. 3.§ 1. Ongeacht het aantal werknemers in loopbaanonderbreking in de onderneming hebben voltijds tewerkgestelde bedienden met een anciënniteit van ten minste twaalf maanden en die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben, recht op halftijdse loopbaanonderbreking.
Commentaar : dit recht komt dus bovenop het minimumrecht op loopbaanonderbreking ten belope van 3 pct. van het gemiddeld aantal personeelsleden zoals bepaald in het koninklijk besluit van 10 augustus 1998. § 2. De bedienden die op dit recht een beroep doen, hebben evenwel geen terugstaprecht, dit wil zeggen zij hebben geen recht op reïntegratie in het oorspronkelijke voltijdse arbeidsregime, behoudens akkoord van de werkgever. § 3. Gedurende de volledige periode van halftijdse loopbaanonderbreking hebben de bedienden die gebruik maken van de mogelijkheid beschreven in § 1 recht op een aanvullende vergoeding van 3 000 BEF per maand ten laste van de werkgever. § 4. De bedienden die op dit recht beschreven in § 1 beroep wensen te doen verwittigen hiervan minstens drie maanden op voorhand en schriftelijk zijn werkgever. § 5. Indien de werkgever kan aantonen dat hij geen vervanger vindt zoals de reglementering inzake de loopbaanonderbreking het voorschrijft, kan hij de uitoefening van het recht op halftijdse loopbaanonderbreking in overleg met de vakbondsafvaardiging uitstellen met een periode van maximum drie maanden.
Bij gebrek aan syndicale afvaardiging kan de werkgever de uitoefening van het recht op halftijdse loopbaanonderbreking met drie maanden uitstellen mits betekening van de ingeroepen reden bij de voorzitter van het paritair comité. § 6. Werkgever en betrokken bediende zullen het concreet halftijds uurrooster in onderling akkoord en schriftelijk vastleggen in functie van de arbeidsorganisatie.
De referteperiode voor de spreiding van de gemiddelde arbeidsduur, zoals bepaald in artikel 11bis van de wet op de arbeidsovereenkomsten van 3 juli 1978, wordt uitgebreid tot één jaar. Deze jaarlijkse referteperiode kan echter alleen ingeroepen worden indien werkgever en betrokken bediende schriftelijk overeenkomen dat de halftijdse arbeidsregeling variabel is en dat de referteperiode één jaar is.
Zoniet bedraagt de referentieperiode drie maanden. § 7. Bij de eventuele overstap van een halftijdse loopbaanonderbreking naar het conventioneel brugpensioen, zal de bijkomende vergoeding van het brugpensioen worden berekend op basis van een voltijdse arbeidsprestatie.
Permanente vorming
Art. 4.Vanaf 1 januari 2000 zal een bijkomende bijdrage van 0,10 pct. worden geïnd om het Instituut voor Professionele Vorming toe te laten specifieke activiteiten te ontwikkelen voor professionele vorming.
Commentaar : de partijen waren al overeengekomen dat de bestaande bijdrage van 0,10 pct. voor de vorming van bedienden uit risicogroepen zou worden verlengd. Artikel 4 heeft dus tot gevolg dat gedurende het jaar 2000 de totale bijdrage voor het Instituut voor Professionele Vorming 0,20 pct. bedraagt.
Art. 5.§ 1. De werkgever is eraan gehouden een volume professionele vorming te organiseren voor de bedienden, overeenstemmend op jaarbasis met 0,50 pct. van het totaal volume van de effectieve arbeidstijd van alle bedienden van de onderneming. § 2. De werkgever dient de informatie over de toepassing van deze maatregel te organiseren zoals artikel 8 van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot coördinatie van de nationale akkoorden en de collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden gesloten in de Nationale Arbeidsraad en de reglementering betreffende de sociale balans het voorschrijven. § 3. Dit quorum moet bereikt worden voor de technische bedrijfseenheid of het geheel van technische bedrijfseenheden waarvoor er een ondernemingsraad functioneert.
Arbeids- en loonsvoorwaarden
Art. 6.De minimumlonen worden op 1 januari 2000 met 1 600 BEF verhoogd.
Art. 7.§ 1. Op ondernemingsniveau kunnen middels een collectieve arbeidsovereenkomst nieuwe voordelen worden overeengekomen. § 2. De kost van een dergelijke collectieve arbeidsovereenkomst mag niet hoger liggen dan 4,35 pct. van de arbeidskost per 31 december 1998.
Deze enveloppe zal evenwel worden verminderd met de kost van het toepassen van baremieke verhogingen die van toepassing zijn in de onderneming.
De partijen bevelen aan deze maximale enveloppe aan te wenden voor tewerkstellingsmaatregelen in het algemeen en voor de maatregelen inzake arbeidsherverdeling in het bijzonder. § 3. In geen geval kan worden afgeweken van de minimumlonen voorzien in artikel 6 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Commentaar : de onderhandelingsvrijheid heeft met andere woorden enkel betrekking op het gedeelte van de lonen boven de nieuwe minimumlonen. § 4. Bij gebrek aan een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten vóór 1 januari 2000 zullen de reële lonen worden verhoogd met 1 600 BEF op 1 januari 2000. § 5. Indien de werkgever kan bewijzen dat hij sinds 1993 op een systematische en regelmatige wijze een baremiek en/of merit-systeem toepast en hij daarover jaarlijks gedetailleerde gegevens verstrekt aan de ondernemingsraad of syndicale afvaardiging EN hij door de toepassing van dit baremiek en/of merit-systeem samen met de lineaire loonsverhoging van 1 600 BEF in de duurtijd van de conventie 1999-2000 kan bewijzen dat de norm van 4,35 pct. overschreden wordt, dan kan de lineaire loonsverhoging in die mate verminderd worden dat de totale kostprijs van de baremieke en/of merit-verhogingen samen met de lineaire loonsverhogingen niet meer dan 4,35 pct. bedraagt.
De werkgever die van deze bepaling gebruik wenst te maken moet hiervan vóór 30 september 1999 melding maken aan de ondernemingsraad en/of vakbondsafvaardiging.
Indexering van de lonen
Art. 8.§ 1. Artikel 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 oktober 1997 voor de bedienden van de voedingsindustrie betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden wordt tijdens de periode van 1 januari 1999 tot 30 juni 2001 vervangen door de volgende bepaling : « De sectorbarema's en de reële salarissen zullen elk jaar op 1 januari worden aangepast in functie van de reële evolutie van het viermaandelijks gemiddelde van de gezondheidsindex van de laatste 12 maanden (december jaar -1 tegenover december jaar -2). » Commentaar : Voorbeeld : Indexaanpassing op 1 januari 2001 : Viermaandelijkse gemiddelde van de gezondheidsindex van december 2000 Viermaandelijkse gemiddelde van de gezondheidsindex van december 1999 § 2. Om de overgang van het oorspronkelijk indexeringsmechanisme naar het systeem beschreven in vorige paragraaf te regelen worden de volgende maatregelen overeengekomen : - bij de eerste toepassing per 1 januari 2000 zal de indexering de inflatie omvatten tussen de laatste overschreden spilindex (102,55) en het viermaandelijk gemiddelde van de gezondheidsindex van de maand december 1999; - indien de evolutie van het viermaandelijkse gemiddelde van de gezondheidsindex ten opzichte van de laatste effectieve indexaanpassing 2 pct. overschrijdt vóór 1 januari 2000, zal er een tussentijdse indexering van 2 pct. in de loop van 1999 toegepast worden; - indien de evolutie van het viermaandelijkse gemiddelde van de gezondheidsindex ten opzichte van de indexering per 1 januari 2000 2 pct. overschrijdt vóór 1 januari 2001 zal er een tussentijdse indexering van 2 pct. in de loop van 2000 toegepast worden.
Commentaar : vóór 30 juni 2001 zullen de partijen dit nieuw indexeringsmechanisme evalueren. Een eventuele verlenging ervan zal deel uitmaken van het sectoraal overleg 2001-2002.
Klein verlet
Art. 9.Artikel 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 oktober 1997 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden voor de bedienden uit de voedingsindustrie wordt aangevuld met een § 4 luidende : « § 4. Voor de toepassing van dit artikel worden de samenwonenden gelijkgesteld met de echtgenoten. » Syndicale premie
Art. 10.De partijen verbinden er zich toe vanaf het referentiejaar 1999 (uitbetaling 2000) de syndicale premie voor de actieven vast te laten leggen op 4 200 BEF, vormingspremie inbegrepen. Voor werklozen en bruggepensioneerden bedraagt deze premie 2 520 BEF. De raden van beheer van de sociale fondsen zullen de toepassingsmodaliteiten vastleggen.
Transportkosten
Art. 11.§ 1. Tussen punten c) en d) van artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 april 1993 betreffende de verplaatsingskosten voor de bedienden uit de voedingsindustrie wordt een punt c bis) ingelast luidende als volgt : « c bis) Verplaatsingen met de fiets.
Wanneer de bediende zich met de fiets verplaatst betaalt de werkgever een vergoeding, per effectief gepresteerde dag, van 6 BEF per kilometer van de enkele afstand, voor zover deze enkele afstand minstens 1 kilometer bedraagt. » § 2. Het bedrag van 1 200 000 BEF vermeld in artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 april 1993 betreffende de verplaatsingskosten voor de bedienden uit de voedingsindustrie wordt vervangen door het bedrag van 1 400 000 BEF. Afwijking
Art. 12.§ 1. In het geval dat de toepassing van één of meerdere clausules van deze overeenkomst een onderneming in moeilijkheden kan brengen omwille van economische omstandigheden zoals hoge werkloosheid, vermindering van het productievolume, moeilijkheden op de exportmarkt, enz., dan kan middels een collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten vóór 1 januari 2000 de onderneming van de hierboven gestelde verplichtingen vrijgesteld worden. § 2. De toepassing van de vorige paragraaf mag niet als gevolg hebben dat kan afgeweken worden van de sectorale minimumbarema's.
Economische studie
Art. 13.De sociale partners verbinden zich ertoe de bestaande economische studies van de voedingsindustrie te laten actualiseren, met een bijzonder accent op de uitbesteding van activiteiten. Die studie zal het voorwerp uitmaken van aangepaste informatie aan werkgevers, bediendenorganisaties en bedienden.
Sociale vrede
Art. 14.De syndicale organisaties verbinden er zich toe geen eisen te stellen op ondernemingsniveau andere dan de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Looptijd van de overeenkomst
Art. 15.De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst treden in werking op 1 januari 1999, behoudens andersluidende bepaling.
Zij gelden voor onbepaalde duur en kunnen opgezegd worden door één der partijen mits een opzegging van drie maanden met een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de bedienden uit de voedingsnijverheid, met uitzondering van de artikelen 3, 4 en 5. Deze artikelen komen te vervallen op 30 juni 2001.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 5 maart 2001.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX