gepubliceerd op 25 december 2002
Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 10, tweede lid, en 12, § 3, tweede lid, van de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van het personeel van de politiediensten en hun rechthebbenden
5 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 10, tweede lid, en 12, § 3, tweede lid, van de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van het personeel van de politiediensten en hun rechthebbenden
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer aan Uwe Majesteit een koninklijk besluit voor te leggen, genomen tot uitvoering van de artikelen 10, tweede lid, en 12, § 3, tweede lid, van de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van het personeel van de politiediensten en hun rechthebbenden.
Artikel 1 De overgangsmaatregel vervat in artikel 10 van voormelde wet van 30 maart 2001 laat de gewezen rijkswachters en militairen die gekozen hebben voor het nieuwe statuut van de politiediensten onder bepaalde voorwaarden toe om, op eigen verzoek, gepensioneerd te worden vanaf de leeftijd waarop zij in hun oorspronkelijke pensioenregeling ambtshalve op rust zouden gesteld zijn wegens het bereiken van de leeftijdsgrens.
Deze leeftijdsgrens verschilt naargelang de - militaire - graad die de betrokkene bekleedt. Alle gewezen rijkswachters en militairen verkrijgen na hun overgang naar de politiediensten evenwel een nieuwe graad. Deze nieuwe graden zijn beperkt in aantal zodat elke nieuwe politiegraad meerdere militaire graden omvat. Daarom wordt voor de gewezen rijkswachters en militairen in artikel 10, tweede lid, van de wet van 30 maart 2001 een koppeling gemaakt naar de leeftijdsgrenzen uit hun oorspronkelijke pensioenregeling.
Om de minimumleeftijd voor het verkrijgen van het vervroegd pensioen op eigen verzoek te bepalen, wordt thans een onderscheid gemaakt naargelang het kader of het niveau waartoe deze personeelsleden behoren en de weddenschaal waarop zij aanspraak kunnen maken.
De weddenschalen van de personeelsleden van niveau A van het administratief en logistiek kader stonden bij de goedkeuring van de wet van 30 maart 2001 evenwel nog niet vast. Daarom werd aan de Koning de bevoegdheid verleend om te bepalen welke weddenschalen van het administratief en logistiek kader van de politiediensten in aanmerking moeten worden genomen voor de toepassing van de overgangsbepalingen vervat in artikel 10, tweede lid, 1°, b), 2°, e) en 3°, b), van de wet van 30 maart 2001.
De indices van de weddenschalen verbonden aan de graden van niveau A van het administratief en logistiek kader worden bepaald in de artikelen II.III.3 en II.III.4 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol). In uitvoering van artikel II.III.21 van dat besluit worden de aan deze indicies verbonden weddenschalen - door verwijzing naar de ermee overeenstemmende weddenschalen voor de federale ambtenaren - vastgesteld bij het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot bepaling van de loonschalen die van toepassing zijn op de personeelsleden van het administratief en logistiek kader van de politiediensten. De inschalingsregels voor de ambtenaren van niveau A van het administratief en logistiek kader ten slotte liggen vervat in de artikelen XII.II.54 tot XII.II.60 van het RPPol.
In de eerste kolom van onderstaande tabel worden de afgeschafte - militaire - graden vermeld waarvan de gewezen rijkswachtofficieren titularis konden zijn vóór hun overheveling naar het officierskader van het operationeel kader van de politiediensten.
In de tweede kolom van deze tabel worden de weddenschalen vermeld waarin die personeelsleden krachtens het nieuwe statuut van de leden van de politiediensten kunnen bezoldigd worden. Deze weddenschalen waren bij de conceptie van de wet van 30 maart 2001 reeds bekend en werden dan ook onmiddellijk in artikel 10 van die wet opgenomen. De in dat artikel vermelde weddenschaal O1 komt evenwel niet voor in de tabel omdat alle gewezen militairen die naar niveau A van het administratief en logistiek kader zijn overgegaan ten minste de graad van onderluitenant hadden; de gewezen rijkswachters die met die graad bekleed waren genieten thans ten minste de weddenschaal O2.
De derde kolom van de tabel vermeldt de graden waarvan de gewezen legerofficieren titularis konden zijn vóór hun overgang naar niveau A van het administratief en logistiek kader van de politiediensten.
De vierde kolom van de tabel vermeldt de weddenschalen waarin deze gewezen legerofficieren worden ingeschaald krachtens het nieuwe statuut van de leden van de politiediensten. Het zijn deze weddenschalen die gebruikt moeten worden voor de toepassing van artikel 10 van de wet van 30 maart 2001. Zij worden bij artikel 1 van dit besluit in voornoemd artikel 10 ingevoegd.
In de laatste kolom van de tabel wordt - pro memorie - een overzicht gegeven van de minimumleeftijden waarop de gewezen rijkswacht- en legerofficieren, overeenkomstig de bij dit besluit aangevulde overgangs-bepalingen van artikel 10 van de wet van 30 maart 2001, vervroegd met pensioen kunnen gaan indien zij opteren voor het nieuwe statuut van de leden van de politiedienste} Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Artikel 2 De overgangsbepaling vervat in artikel 12, § 3, van de wet van 30 maart 2001 betreft een gunstiger berekeningswijze van de referentie-wedde. Wat de leden van het officierskader van het operationeel kader van de politiediensten betreft, wordt dit voordeel door de wetgever beperkt tot de gewezen lagere officieren van de rijkswacht - d.w.z. tot en met de graad van kapitein-commandant - en de daarmee vergelijkbare gewezen officieren van de gemeentepolitie en de gerechtelijke politie. Gelet op het beperkte aantal nieuwe politiegraden worden deze lagere officieren in artikel 12, § 3, tweede lid, 2°, a), van de wet van 30 maart 2001 aangeduid aan de hand van de weddenschalen die zij kunnen genieten: O1, O2, O3, O4, O4bis, O2ir, O3ir, O4ir of O4bisir.
Eenzelfde beperking wordt door de wetgever ingesteld voor de personeelsleden van niveau A van het administratief en logistiek kader van de politiediensten. Binnen deze personeelscategorie mag het voordeel van artikel 12, § 3, van de wet van 30 maart 2001 uitsluitend worden toegekend aan de titularissen van een administratieve graad die het equivalent vormt van een graad van lagere officier van het operationeel kader van de politiediensten. Zoals reeds vermeld, stonden de weddenschalen voor het administratief en logistiek kader bij de goedkeuring van de wet van 30 maart 2001 nog niet vast. Daarom werd ook hier aan de Koning de bevoegdheid verleend om - aan de hand van hun weddenschaal - te bepalen welke personeelsleden van niveau A van het administratief en logistiek kader van de politiediensten aanspraak kunnen maken op de toepassing van artikel 12, § 3, van de wet van 30 maart 2001.
Uit kolom 3 van bovenstaande tabel blijkt dat de gewezen militairen die als lagere officier zijn overgegaan naar het administratief en logistiek kader van de politiediensten ten hoogste de weddenschaal A2A kunnen genieten. Daarom moeten alle personeelsleden van niveau A van het administratief en logistiek kader met een weddenschaal A2A of lager (AA1, AA2, AA3, en A1A) beschouwd worden als zijnde titularis van een graad die vergelijkbaar is met een graad van lagere officier van het operationeel kader. Deze weddenschalen worden bij artikel 2 van dit besluit in artikel 12, § 3, van de wet van 30 maart 2001 ingevoegd. Deze weddenschalen moeten - naar analogie van het bepaalde inzake de weddenschalen van de leden van het operationeel kader - vastgesteld worden op de wijze bepaald in artikel 10, vierde lid, van de wet van 30 maart 2001.
Artikel 3 Aan dit besluit wordt terugwerkende kracht verleend tot 1 april 2001, datum waarop de artikelen 10 en 12, § 3, van de wet van 30 maart 2001 uitwerking hebben gekregen.
Er werd geen rekening gehouden met het advies van de Raad van State nr. 33.793/2 van 30 september 2002, aangezien het vanuit wetgevingstechnisch standpunt beter is om de door de Koning vastgestelde weddenschalen onder te brengen in de wet zelf. Deze werkwijze werd overigens door de Raad van State zelf - in een volkomen analoog geval - voorgesteld in zijn advies nr. 31.504/2 van 6 juni 2001 inzake het koninklijk besluit van 10 juli 2001 betreffende het in aanmerking nemen voor het pensioen van weddenbijslagen toegekend aan magistraten (Belgisch Staatsblad van 27 juli 2002).
De wetgever zag zich genoodzaakt om in de wet van 30 maart 2001 bepaalde bevoegdheden aan de Koning toe te wijzen omdat de weddenschalen van de personeelsleden van niveau A van het administratief en logistiek kader van de politiediensten nog niet vaststonden op het ogenblik van de goedkeuring van die wet. Deze toewijzing van bevoegdheden dient dan ook als eenmalig te worden beschouwd. Daarom worden voornoemde machtigingsbepalingen in de wet van 30 maart 2001 door de bepalingen van dit ontwerp vervangen en aldus impliciet opgeheven.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE
5 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 10, tweede lid, en 12, § 3, tweede lid, van de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van het personeel van de politiediensten en hun rechthebbenden ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van het personeel van de politiediensten en hun rechthebbenden, inzonderheid op artikel 10, tweede lid, 1°, b), 2°, e) en 3°, b) en op artikel 12, § 3, tweede lid, 2°, c);
Overwegende dat de in voornoemde artikelen bedoelde weddenschalen van het administratief en logistiek kader van de politiediensten onverwijld dienen vastgesteld te worden met het oog op zowel de toekenning als de berekening van de pensioenen van deze personeelsleden;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 september 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 6 november 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 30 november 2001;
Gelet op het protocol nr. 54/3 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten van 2 oktober 2001;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 3 mei 2002 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies nr. 33.793/2 van de Raad van State, gegeven op 30 september 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 10, tweede lid, van de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van het personeel van de politiediensten en hun rechthebbenden worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1° wordt littera b) vervangen door de volgende bepaling : « b) niveau A van het administratief en logistiek kader, bezoldigd in de weddenschaal AA2, AA3 of A2A;»; 2° in 2° wordt littera e) vervangen door de volgende bepaling : « e) niveau A van het administratief en logistiek kader, bezoldigd in de weddenschaal AA4, AA5, A3A of A4A;»; 3° in 3° wordt littera b) vervangen door de volgende bepaling : « b) niveau A van het administratief en logistiek kader, bezoldigd in de weddenschaal A5A.»
Art. 2.In artikel 12, § 3, van voormelde wet van 30 maart 2001 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, 2°, wordt littera c) vervangen door de volgende bepaling : « c) niveau A van het administratief en logistiek kader, bezoldigd in de weddenschaal AA1, AA2, AA3, A1A of A2A;»; 2° in het derde lid worden de woorden « en c) » ingevoegd tussen de woorden « tweede lid, 2°, a) » en de woorden « , wordt de in artikel 10, vierde lid, bedoelde weddenschaal ».
Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001.
Art. 4.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 december 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE