Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 juli 2024
gepubliceerd op 25 juli 2024

Koninklijk besluit tot aanvulling van de lijsten van oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2024007214
pub.
25/07/2024
prom.
04/07/2024
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 JULI 2024. - Koninklijk besluit tot aanvulling van de lijsten van oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het voorgestelde besluit heeft tot doel om bij toepassing van artikel VI.109/7, eerste lid, van het Wetboek van economisch recht (hierna "WER"), de lijst met in alle gevallen oneerlijke beschouwde marktpraktijken (de zogenaamde "zwarte" lijst, artikel VI.109/5 van het WER), en de lijst van marktpraktijken die behoudens bewijs van het tegendeel als oneerlijk beschouwd worden (de "grijze" lijst, artikel VI.109/6 van het WER), aan te vullen voor wat relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen betreft.

Algemene toelichting De commerciële en contractuele relaties binnen de agrovoedingsindustrie zijn complex. Ze worden met name gekenmerkt door een toenemende integratie tussen landbouwactiviteiten en activiteiten stroomopwaarts en stroomafwaarts in de keten, en door een vermenigvuldiging en diversificatie van vormen van contractualisering.

In een geglobaliseerde landbouw- en voedselmarkt die gekenmerkt wordt door een hoge prijsvolatiliteit, wordt de landbouwsector geconfronteerd met instabiliteit en zelfs ernstige verstoringen van de handel.

Deze specifieke focus op de duurzame werking van de agrovoedingssector weerspiegelt ook de beslissing die zowel op Europees als op federaal niveau werd genomen om de agrovoedingssector als een economisch ecosysteem te beschouwen: ten eerste, economisch en strategisch belangrijk voor de voedselautonomie van het land; ten tweede, essentieel of kritiek in de zin van de Europese richtlijnen inzake informatiebeveiliging (NIS) of infrastructuur (CER); en ten derde, vitaal in het beleid inzake crisisbeheer en weerbaarheid op het vlak van voedselvoorziening.

In de nasleep van opeenvolgende recente crises (COVID-19 in 2020, post COVID inflatie in 2021, het Oekraïense conflict in 2022) begon begin februari 2024 een protestbeweging in de landbouwsector, met als doel ontwikkelingen aan de kaak te stellen die een directe bedreiging vormen voor de winstgevendheid en duurzaamheid van de sector.

De bezorgdheden van de landbouwsector verwijzen in het bijzonder naar terugkerende situaties van lage of zelfs negatieve winstgevendheid voor een aantal boeren, gekoppeld aan de combinatie van hoge prijsvolatiliteit in de landbouw en contractuele relaties met de eerste kopers die soms niet erg transparant zijn en met een onevenwichtige risicodeling.

Op basis van de overtuiging dat de meest doeltreffende manier om tegemoet te komen aan de bezorgdheden en eisen van de landbouwsector erin bestaat de dialoog tussen de verschillende schakels van de agrovoedingsketen, zowel naar boven als naar beneden toe, te versterken, is een grootschalig overleg met de betrokken spelers op touw gezet. Hieruit is de noodzaak en de toegevoegde waarde gebleken van een wettelijk kader dat de afnemer verbiedt om producten van de leverancier te kopen tegen een prijs die lager is dan de productiekosten, dat het oneerlijk schrappen van producten verbiedt, dat het beginsel van imprevisie toepast in contracten (verbod op weigering om opnieuw te onderhandelen in geval van onvoorspelbare omstandigheden) en dat marktpraktijken verbiedt die als oneerlijk worden beschouwd (opleggen van buitensporige of ongerechtvaardigde boetes of automatische eenzijdige compensatie).

Artikelsgewijze bespreking

Artikel 1.Toepassingsgebied Net zoals de wettelijke bepalingen ter omzetting van de Richtlijn 2019/633/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen (zie in het bijzonder artikel VI.109/4 van het WER), is dit koninklijk besluit van toepassing op de verhoudingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen, tussen enerzijds de afnemers en anderzijds de leveranciers waarvan de jaarlijkse omzet 350 000 000 euro niet overschrijdt.

Zoals ook de Raad van State opmerkt in zijn advies, is het toepassingsgebied "ratione materiae" van dit koninklijk besluit heel ruim doordat het betrekking heeft op alle marktpraktijken in de verhouding tussen afnemers en leveranciers, en dus niet enkel geldt wanneer er een leveringsovereenkomst is tussen een afnemer en een leverancier. Het begrip "marktpraktijken" doelt op iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken en is dus ruimer dan de gedraging in het kader van een contractuele relatie. Dit kan verwarrend lijken bij de bepalingen inzake het aanrekenen of compenseren van schadevergoedingen, interesten, boetes, waar men zou kunnen verwachten dat het daar enkel om contractuele relaties gaat.

Toch moet dit ruimer gezien worden. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om het automatisch aanrekenen van schadevergoedingen en interesten indien de leverancier andere overeenkomsten niet naleeft of buitencontractueel aansprakelijk zou zijn in zijn verhouding met de betrokken afnemer.

Artikel 2.Zwarte lijst van oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen De zwarte lijst met oneerlijke marktpraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen (artikel VI.109/5 van het WER) wordt aangevuld met de volgende bepalingen: 1° : het verbod op het oneerlijk uit de rekken halen van producten en het uit de rekken halen zonder voorafgaandelijke verantwoording noch voorafgaandelijke schriftelijke mededeling; 2°, 3°, en 4° : het verbod op het automatisch aanrekenen door de afnemer van schadevergoedingen en interesten, het verbod op eenzijdige schuldvergelijking door de afnemer van boetebedingen zonder vergoedend karakter en het verbod op de eenzijdige schuldvergelijking door de afnemer van schadevergoedingen en interesten zonder voorafgaande schriftelijke verantwoording.

Art. 2, 1° : Verbod op het oneerlijk uit de rekken halen van producten en verplichting tot een voorafgaandelijk geschrift dat de het uit de rekken halen aankondigt en verantwoordt Zoals ook reeds bij de bespreking van het toepassingsgebied (artikel 1) is gesteld, dient deze bepaling ruimer gezien te worden dan gedragingen in het kader van een leveringsovereenkomst.Ze is immers op alle marktpraktijken van toepassing in de relatie tussen een afnemer en een leverancier, dus op alle gevallen waarin een afnemer producten geleverd door een leverancier niet langer te koop aanbiedt.

Het op abusieve wijze verwijderen van producten uit het assortiment (met andere woorden de oneerlijke "delisting") was reeds vermeld - bij wijze van voorbeeld van verboden vergeldingsmaatregelen in hoofde van de afnemer- in de memorie van toelichting op de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) sluiten tot omzetting van Richtlijn (EU) 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en tot wijziging van het Wetboek van economisch recht (zie Parl. St., Kamer, Doc. 55 2177/001, p. 24-25).

Deze vorm van misbruik, die impliciet voortvloeide uit het verbod van artikel VI.109/5, 8°, van het WER, wordt voortaan expliciet vermeld als voorbeeld van een vergeldingsmaatregel. Voor de duidelijkheid gaat het hier in geen geval om een verbod van de mogelijkheid om producten uit de rekken te halen om zich aan te passen aan de voorkeuren van de consumenten of ten gevolge van een wijziging van het aanbod zoals dit door de distributeur wordt voorgesteld.

Het behoort uiteraard tot de contractvrijheid om te onderhandelen over het voorwerp en de prijs van leveringen tussen leveranciers en afnemers van landbouw- en voedingsproducten en het dreigen met of het uit de rekken halen blijft in dit kader een drukkingsmiddel dat niet beoogd wordt door de voorgestelde bepaling.

Het dreigen van het uit de rekken halen van landbouw- en voedingsproducten kan echter niet worden gebruikt als drukkingsmiddel tegen de leverancier wanneer deze zijn contractuele of wettelijke rechten wenst uit te oefenen en dit des te meer wanneer de "delisting" niet wordt verantwoord door eerlijke marktpraktijken.

Een voorbeeld van het oneerlijk uit de rekken halen is het geval waarin de afnemer dit doet omdat hij, wegens het feit dat de prijs van een concurrerend product is gedaald, een gelijkaardige daling aan de leverancier vraagt, dit in strijd met eerder gemaakte bindende contractuele afspraken. Daarentegen is het niet oneerlijk en dus toegelaten om producten uit de rekken te halen wanneer de afnemer geconfronteerd wordt met prijsverhogingen, opgelegd door een leverancier, maar niet verantwoord door de overeenkomst. Een voorbeeld van oneerlijk uit de rekken halen wanneer de leverancier zijn wettelijke rechten wenst uit te oefenen is het dreigen de producten te verwijderen indien de leverancier weigert betalingen te doen die geen verband houden met de verkoop van de landbouw- en voedingsproducten van de leverancier.

Het is, om de motieven van het uit de rekken halen te verduidelijken en de beoordeling te helpen maken van het al dan niet oneerlijke karakter ervan, trouwens noodzakelijk dat de afnemer zijn leverancier voorafgaandelijk en schriftelijk informeert. De praktijk die erin bestaat om landbouw- en voedingsproducten uit de rekken te halen of hiermee te dreigen, zonder de leverancier hierover voorafgaandelijk schriftelijk te informeren, moet bijgevolg als een in alle omstandigheden verboden agressieve marktpraktijk beschouwd worden.

De afnemer moet dus voortaan de leverancier altijd voorafgaandelijk verwittigen, en de reden opgeven waarom hij overgaat tot het uit de rekken halen van de producten. Immers, bij een dergelijke eenzijdige handeling tussen handelspartners moet de leverancier kunnen reageren.

De formulering van de Nederlandse tekst van deze bepaling is, op aangeven van de Raad van State, trouwens verduidelijkt om duidelijk te maken dat ook de motivering voorafgaandelijk schriftelijk moet worden medegedeeld.

Art. 2, 2° : Verbod tot het automatisch aanrekenen door de afnemer van schadevergoedingen en interesten.

Economisch sterkere kopers factureren soms automatisch extra bedragen als schadevergoeding voor het niet nakomen van overeengekomen verplichtingen, zoals de levertijd, onvoldoende kwaliteit van de goederen of schade tijdens het transport, zonder hun leverancier de kans te geven om te reageren. Het gaat hier niet om het compenseren van wederzijds verschuldigde bedragen. Deze laatste hypothese wordt behandeld in punten 3° en 4° ° hieronder.

Dergelijke automatisch aangerekende bedragen volgen uit de contractvoorwaarden die werden overeengekomen tussen de partijen, of in veel gevallen opgelegd door de economisch sterkere partij. Het spreekt voor zich dat de naleving van de overeengekomen voorwaarden essentieel is.

De Raad van State vroeg zich af of het enkel om schadevergoedingen, interesten, boetes in het kader van een leveringsovereenkomst gaat.

Aangezien het ook hier om oneerlijke marktpraktijken kan gaan in de relatie tussen de afnemer en de leverancier, gaat het hier niet enkel om een tekortkoming aan een leveringsovereenkomst. Het kan hier ook gaan om het automatisch aanrekenen van schadevergoedingen en interesten indien de leverancier andere overeenkomsten niet naleeft of buitencontractueel aansprakelijk zou zijn.

In de praktijk worden verder automatisch vergoedingen aangerekend, zonder enige reden of grondslag. Dergelijke praktijken dienen verboden te worden, vandaar dit ruime toepassingsgebied.

Artikel 5.88 van het Burgerlijk Wetboek regelt de schadebedingen. Er is dus sprake van een schadebeding wanneer de partijen op voorhand de potentiële schade ramen die uit de niet-uitvoering van de overeenkomst zou kunnen voortvloeien (artikel 5.88, § 1, eerste zin, van het Burgerlijk Wetboek). In elk geval mogen schadebedingen niet buitensporig zijn en mogen ze niet kennelijk onevenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden, zoals artikel VI.91/5, 8°, van het WER het voorziet. Bovendien moeten ze aan de transparantievereiste voldoen. Dit wil zeggen dat duidelijk moet bedongen worden welke schadevergoeding en interesten verschuldigd zijn, vanaf welk moment.

De brc Onrechtmatige Bedingen stelde in een advies van 17 november 2022 "inzake bepaalde clausules in de agro-voedingsketen naar aanleiding van de Oekraïnecrisis" (zie de pagina's 16 en 17 van dit advies, te raadplegen via de website van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven) vast dat schadebedingen, waarvan de transparantie en het vergoedend karakter vaak in vraag konden worden gesteld, in veel gevallen automatisch werden toegepast.

Hoewel het correct is dat de bedoeling van schadebedingen er juist in bestaat om op voorhand overeen te komen welke schadevergoeding in welke omstandigheden verschuldigd zal zijn, dient er een belangrijke nuance aangebracht te worden: schadebedingen kunnen enkel redelijkerwijs gevorderd worden van de tegenpartij indien een contractuele tekortkoming toerekenbaar is aan deze medecontractant. In overeenkomsten tussen ondernemingen is het vaak het geval dat de omstandigheden tot gevolg kunnen hebben dat de wanprestatie of gebrekkige prestatie niet toerekenbaar zijn aan de schuldenaar van de prestatie, en hij dat risico dat de oorzaak was van bijvoorbeeld de oorzaak van de vertraging ook totaal niet bemeesterde. Het behoort dan ook tot de gemeenrechtelijke minimale vereisten dat een schuldeiser niet automatisch een schadebeding mag aanrekenen aan zijn tegenpartij, maar dat hij eerst een voorafgaande schriftelijke rechtvaardiging moet geven van de inbreuk en de schade die het gevorderde bedrag rechtvaardigt.

Het kan dus niet zo zijn dat een onderneming automatisch een tekortkoming aan zijn medecontractant toerekent die niet noodzakelijkerwijs aan hem te wijten is. De andere partij moet altijd op de hoogte worden gebracht van de reden waarom hem schadevergoeding wordt aangerekend of waarom het schadebeding dat in het contract is opgenomen, wordt geactiveerd. Om die reden wordt een voorafgaande schriftelijke verantwoording van de inbreuk en van de schade opgelegd, die overgemaakt moet worden aan de leverancier voordat de afnemer de schadevergoeding en interest kan aanrekenen. De invoeging van de bepaling onder artikel 2, 2°, van het voorgestelde besluit wil dan ook iedere mogelijke onduidelijkheid hierover wegnemen en de toepassingsvoorwaarden van deze bedingen verduidelijken.

Het gaat hier, en in de bepalingen onder artikel 2, 3°, en 2, 4°, van het voorgestelde besluit, om verduidelijkingen van de principes inzake schadebedingen (artikel 5.88, § 1, van het Burgerlijk Wetboek) en de ingebrekestelling (artikel 5.231 van het Burgerlijk Wetboek). Het is niet de bedoeling om af te wijken van artikel 5.88, § 1, van het Burgerlijk Wetboek.

Er is immers sprake van een schadebeding wanneer men op voorhand de potentiële schade raamt die uit de niet-uitvoering van de overeenkomst zou kunnen voortvloeien, zodat geen bewijs nodig is van de geleden schade. Maar daarnaast volgt ook uit artikel 5.231 van het Burgerlijk Wetboek dat aan iedere sanctie wegens niet-nakoming een ingebrekestelling moet voorafgaan.

Het is verder een principe van openbare orde dat schadebedingen een vergoedend karakter moeten hebben, en dat het niet om strafbedingen mag gaan (zie artikel 5.88, § 2, van het Burgerlijk Wetboek). Door deze voorafgaande verplichting tot rechtvaardiging van de schade wordt een soort controle op dit vergoedend karakter ingevoerd, wat dan een bevestiging van artikel 5.88 van het Burgerlijk Wetboek inhoudt.

Tenslotte, hoewel een schadebeding altijd bepaalbaar moet zijn, zal ze in de praktijk veelal concreet berekend worden in functie van de tekortkoming en bijvoorbeeld de termijn van niet-tijdige levering.

Deze bepalingen betekenen dus geen afwijking of uitholling van artikel 5.88, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, maar willen het juist verduidelijken. Om daarover geen onduidelijkheid te laten bestaan, is op suggestie van de Raad van State uitdrukkelijk bepaald dat deze bepalingen gelden onverminderd de toepassing van artikel 5.88 van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 2, 3° : Verbod tot eenzijdige schuldvergelijking door de afnemer van vergoedende bedragen zonder voorafgaandelijke schriftelijke verantwoording Er kan vooreerst opgemerkt worden dat het bij deze praktijk, net zoals in artikel 2, 4°, van het voorgestelde besluit niet enkel gaat om eenzijdige schuldvergelijking in het kader van een leveringsovereenkomst, maar om iedere praktijk van eenzijdige schuldvergelijking in de verhoudingen tussen enerzijds de afnemers en anderzijds de leveranciers waarvan de jaarlijkse omzet 350 000 000 euro niet overschrijdt in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen.

Zoals reeds herhaaldelijk aan bod is gekomen, kunnen partijen schadebedingen vaststellen en zijn deze in principe rechtmatig indien zij beantwoorden aan de minimale vereisten inzake de geoorloofdheid van dergelijke bedingen, in het bijzonder transparantie en overwegend vergoedend karakter. Er kan, naast de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (artikel 5.88 van het Burgerlijk Wetboek), in dat opzicht gewezen worden op artikel VI.91/2 van het WER (transparantie) en artikel VI.91/5, 8°, van het WER (grijze lijst, bepaling inzake schadebedingen).

Om de afnemers te beschermen tegen eenzijdige niet verantwoorde schuldvergelijking door de afnemer van schadevergoeding en interesten, is er beslist om de schuldvergelijking te verbieden die eenzijdig en zonder voorafgaande schriftelijke verantwoording is verwezenlijkt. Er is sprake van schuldvergelijking wanneer de wederzijdse verplichtingen tenietgaan ten belope van het laagste bedrag of de laagste hoeveelheid. Er kan in dit opzicht verwezen worden naar de regeling van schuldvergelijking in het Burgerlijk Wetboek, namelijk de artikelen 5.254 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.

Het opleggen van een voorafgaandelijk geschrift in hoofde van de afnemer zal de leverancier overigens toelaten om desgevallend de schuldvergelijking te betwisten. Dezelfde redenering kan hier gemaakt worden als bij artikel 2, 2°, van het voorgestelde besluit : enkel als het om een aan de schuldenaar toerekenbare tekortkoming gaat, kan een schadebeding toegepast worden, en het is een minimumvereiste om de tegenpartij eerst te informeren over de tekortkoming en de verantwoording te geven van de toepassing van een schadebeding en van de compensatie die zal worden verricht. Automatische compensatie is dus niet mogelijk.

Het gaat in deze bepaling enkel om de schuldvergelijking met schadebedingen. Mechanismen waarbij de prijs wordt aangepast naar gelang van bijvoorbeeld de kwaliteit bij de aankoop van rauwe melk, welke bovendien wettelijk zijn, vallen hier niet onder.

Art. 2, 4° : Verbod van eenzijdige schuldvergelijking van niet vergoedende boetebedingen door de afnemer

Artikel 5.88 van het Burgerlijk Wetboek omkadert op strikte wijze de schadebedingen en verbiedt pure "boeteclausules". Dit is het gevolg van een principearrest van het Hof van Cassatie van 17 april 1970 (Cass. 17 april 1970, Arr. Cass., 1970, 954) waar werd geoordeeld dat "een beding dat geen vergoeding beoogt van de schade die redelijkerwijze verwacht mocht worden bij wanprestatie, in strijd is met de openbare orde en derhalve nietig is". Er kan ook verwezen worden naar artikel VI.91/5, 8°, van het WER, dat stelt dat "behoudens bewijs van het tegendeel vermoed onrechtmatig te zijn de bedingen die ertoe strekken in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de andere partij, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die kennelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden".

In haar advies van 17 november 2022 "inzake bepaalde clausules in de agro-voedingsketen naar aanleiding van de Oekraïnecrisis" (hoger geciteerd), heeft de brc Onrechtmatige Bedingen in de eerste plaats onderlijnd dat aangerekende bedragen enkel een schadevergoedend karakter mogen hebben, maar ook dat een partij geen private straffen, met name boetes zonder vergoedend karakter, mag aanrekenen aan de tegenpartij. Zuivere boetebedingen, m.a.w. zonder band met een zelfs potentiële schade zijn dus in strijd met de openbare orde.

Ondanks het feit dat niet vergoedende bedingen niet toegelaten zijn, komt de automatische schuldvergelijking van niet-vergoedende straffen soms in de praktijk voor in de landbouwsector. Om de leveranciers te beschermen, is besloten om de schuldvergelijking met boetes die geen automatisch vergoedend karakter hebben uitdrukkelijk te verbieden voor de overeenkomsten in de agrovoedingsketen, en om iedere dubbelzinnigheid hieromtrent weg te nemen.

Artikel 3.Grijze lijst van oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen De grijze lijst van oneerlijke marktpraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen (artikel VI.109/6 van het WER) wordt aangevuld met de volgende bepalingen: 1° het verbod in hoofde van de afnemer om producten van de leverancier te kopen tegen een prijs die lager ligt dan zijn productiekosten;2° de toepassing van de imprevisieleer in de overeenkomsten (verbod tot het weigeren van heronderhandeling in geval van onvoorzienbare omstandigheden). 1° Het verbod voor de afnemer om producten te kopen tegen een prijs lager dan zijn productiekost

Artikel VI.116 van het WER verbiedt verkoop "tegen een prijs die niet ten minste gelijk is aan de prijs waartegen de onderneming het goed heeft gekocht of die de onderneming zou moeten betalen in geval van herbevoorrading", rekening houdend met eventuele kortingen die de medecontractant heeft verkregen of toegekend.

Deze bepaling is niet van toepassing op voedselproducenten, aangezien zij geen leverings- of bevoorradingsprijs hebben waarnaar kan worden verwezen om te bepalen of een verkoop met verlies heeft plaatsgevonden.

Geen enkele marktdeelnemer kan worden gedwongen een economische activiteit uit te oefenen waarbij hij zijn kosten niet terugverdient.

Vooral in de landbouwsector zijn de kostprijzen echter zeer volatiel en afhankelijk van een groot aantal factoren waarmee rekening zou kunnen worden gehouden bij het ontwikkelen van indicatoren van kosten van productie, zoals het type product, landbouwmethoden, klimatologische omstandigheden, prijsbepalende factoren, enz. De kostprijs van de veeteelt is bijvoorbeeld sterk afhankelijk van de voederprijs, die van maand tot maand kan schommelen. Evenzo worden sommige grondstoffen verkocht op basis van de prijs op de termijnmarkt (suiker, granen, enz.), die dus niet bekend is op het moment dat het contract wordt afgesloten, enkele maanden voor de levering. Het komt regelmatig voor dat de overeengekomen prijs de werkelijke productiekosten niet meer dekt.

Hierdoor wordt het verlies van het ene jaar vaak gecompenseerd door de winst van het volgende jaar. In sommige gevallen kan het voor de leverancier economisch zinvol zijn om zijn productie met verlies te verkopen in plaats van deze te vernietigen. Door deze praktijk/bepaling toe te voegen aan de grijze lijst in artikel VI.109/6, behoudt de leverancier het recht om ervoor te kiezen zijn producten met verlies te verkopen en wordt zijn onderhandelingspositie ten opzichte van zijn koper versterkt. Het is aan de leverancier om het bestaan van deze onrechtmatige praktijk/beding aan te tonen in het licht van zijn productiekosten.

De Raad van State heeft aanbevolen om het begrip "productiekost" te verduidelijken. De productiekosten omvatten alle kosten die verbonden zijn aan de productie van het betrokken product, zowel variabel (voeding voor de dieren, meststoffen, zaden, ...) als vast (werken door derden, afschrijvingen, salarissen, ...). Ze zouden ook rekening moeten houden met de geïmputeerde kosten (beloning van het familiale werk, van de aarde en van het kapitaal) aangezien het erom gaat de globale rentabiliteit van een landbouwactiviteit te beoordelen.

Zoals uit deze beschrijving naar voor komt, gaat het hierbij zowel om directe als indirecte kosten. De directe kosten betreffen alle kosten die rechtstreeks verband houden met het produceren van het betrokken landbouw- en voedingsproduct. De indirecte kosten omvatten alle algemene werkingskosten die de onderneming moet dragen hiertoe.

De aanbeveling van de Raad van State om dit begrip uitdrukkelijk in het dispositief van het voorgestelde besluit te definiëren kan evenwel niet worden gevolgd. Het begrip "productiekost" is vooral een economisch begrip, welke moeilijk op exhaustieve wijze te definiëren is in een reglementaire tekst. Bovendien moet de nodige flexibiliteit per brancheorganisatie in acht worden genomen.

De bepaling van indices voor productiekosten specifiek aan iedere filière wordt momenteel verricht door een werkgroep bestaande uit de vertegenwoordigers van de betrokken sectoren en economisten. Dit omvat de invoering van "prijzentunnels" per sector (dierlijk en plantaardig), gebaseerd op transparantere rentabiliteitsindexen, opgesteld in samenwerking met de regionale overheden en het Ketenoverleg. Eenmaal deze indices het voorwerp uitmaken van een akkoord binnen een brancheorganisatie, zullen ze de referentie zijn om te bepalen of een verkoop is verricht beneden de productiekost. In elk geval zijn die indices gemiddelden waarnaar de landbouwers die geen lid zijn van de betrokken brancheorganisaties kunnen verwijzen indien ze van mening zijn dat ze hun producten verkopen aan lagere kosten dan hun reële productiekosten.

De brancheorganisatie in de landbouw kan gedefinieerd worden als een interprofessionele organisatie die alle schakels van een gegeven landbouwfilière verenigt (rundvlees, varkensvlees, pluimvee, granen, suiker, aardappel, groenten, fruit...). De officiële erkenning van de interprofessionele landbouworganisaties valt onder de bevoegdheid van de gewesten.

Het gaat hier om de brancheorganisatie zoals bedoeld in artikel 157 van Verordening (EG) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (de zogenaamde "GMO"-Verordening).

Deze bepaling geldt onverminderd bepalingen uit het recht van de Europese Unie, zoals bijvoorbeeld Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten, waarin de sector van de suiker wordt verplicht om met interprofessionele akkoorden te werken die als kader dienen voor individuele overeenkomsten.

De term leverancier beoogt zowel de landbouwer als tussenpersonen die agrovoedingsproducten verwerken.

Er kan verduidelijkt worden dat het verbod in hoofde van de afnemer om producten van de leverancier te kopen aan een prijs beneden zijn productiekosten op het moment van de contractsluiting beoordeeld moet worden. Het is op dat ogenblik dat de schatting van de productiekosten plaats moet vinden. Zo zal, zelfs indien gedurende de overeenkomst, de productiekosten naar boven of naar beneden evolueren en de door de afnemer vooraf bepaalde prijs of overeengekomen prijsformule voortaan lager liggen dan de nieuwe productiekosten, de leverancier niet kunnen inroepen dat de afnemer zijn producten gekocht heeft aan een prijs die lager is dan zijn nieuwe productiekosten. Niettemin behoudt de leverancier het recht om van de afnemer te vragen om de overeenkomst te heronderhandelen indien de voorwaarden van uitvoering zo veranderd zijn dat deze buitensporig bezwarend is geworden en dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist. Om zich ervan te verzekeren dat deze mogelijkheid kan ingeroepen worden, is er beslist om een punt 8) (cfr. infra) toe te voegen aan artikel VI.109/6, eerste lid, van het WER. Artikel 3, 2° : Toepassing van de imprevisieleer in overeenkomsten (verbod van het weigeren tot heronderhandeling door één van de partijen in geval van verandering van omstandigheden ) Het gaat er hier om, om aan de lijst van praktijken die verondersteld worden oneerlijk te zijn, de weigering door één van de partijen toe te voegen om opnieuw over het contract te onderhandelen wanneer de voorwaarden voor de uitvoering ervan zodanig zijn gewijzigd dat de uitvoering buitensporig bezwarend is geworden en redelijkerwijs niet kan worden geëist.

Het doel van deze toevoeging is om ervoor te zorgen dat de partijen opnieuw over het contract onderhandelen wanneer voldaan is aan de voorwaarden voor de toepassing van de theorie van onvoorzienbaarheid, zoals uiteengezet in artikel 5.74 van het Burgerlijk Wetboek. Deze voorwaarden, opgesomd in dit artikel, zijn de volgende: 1° een wijziging in de omstandigheden maakt de uitvoering van de overeenkomst buitensporig bezwarend, zodat zij redelijkerwijs niet kan worden gevergd;2° de wijziging was bij het sluiten van de overeenkomst niet te voorzien; 3° de wijziging niet te wijten is aan de schuldenaar in de zin van artikel 5.225 van het Burgerlijk Wetboek; 4° de schuldenaar heeft dit risico niet op zich genomen. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, mogen de partijen niet weigeren om opnieuw over de overeenkomst te onderhandelen of het onderhandelingsproces uitstellen. Vanaf het moment waarop een partij een verzoek tot heronderhandeling van de voorwaarden van een overeenkomst heeft ingeleid, moet de andere hierop binnen een redelijke termijn antwoorden. Er mag wel onderlijnd worden dat er geen resultaatsverbintenis op de partijen rust. Met andere woorden, de partijen hoeven niet noodzakelijk tot een akkoord komen.

Zoals de Raad van State terecht opmerkt, gaat het niet om een dwingende regel, maar om een bepaling van de grijze lijst, van praktijken die vermoed worden oneerlijk te zijn behoudens tegenbewijs.

Het vermoeden dat de weigering tot heronderhandeling bij imprevisie een oneerlijke marktpraktijk is, kan dus worden weerlegd indien kan aangetoond worden dat daaromtrent eerder op duidelijke en ondubbelzinnige wijze werd overeengekomen tussen de leverancier en de afnemer. Deze bepaling betekent dus geen afwijking van artikel 5.74 van het Burgerlijk Wetboek maar biedt evenzeer de mogelijkheid om bij akkoord hiervan af te wijken.

Artikelen 4 en 5.

Om de sector voldoende tijd te gunnen om zich aan deze nieuwe vereisten te conformeren, treedt het voorgestelde besluit in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad voor de leveringsovereenkomsten gesloten, hernieuwd of gewijzigd na deze datum (artikel 4). Er wordt in een overgangstermijn van zes maanden voor de bestaande overeenkomsten voorzien (artikel 5).

Artikel 6.

Dit artikel behoeft geen bijzondere commentaar.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Economie, P.-Y. DERMAGNE De Minister van Middenstand en Landbouw, D. CLARINVAL


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


4 JULI 2024. - Koninklijk besluit tot aanvulling van de lijsten van oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van economisch recht, artikel VI.109/7, eerste lid, ingevoegd bij de wet van 28 november 2021Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/11/2021 pub. 15/12/2021 numac 2021022600 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie 28 NOVEMBER 2021. - Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen en(...) FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer(...) sluiten;

Gelet op het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, gegeven op 29 maart 2024;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O., gegeven op 2 april 2024;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 10 april 2024;

Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikel 6, § 1, van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Gelet op advies 76.469/1 van de Raad van State, gegeven op 6 juni 2024, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Economie, de Minister van Middenstand en Landbouw en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de verhoudingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen, tussen enerzijds de afnemers en anderzijds de leveranciers waarvan de jaarlijkse omzet 350 000 000 euro niet overschrijdt, in de zin van artikel VI.109/4 van het Wetboek van economisch recht.

Art. 2.Onverminderd artikel VI.109/5 van het Wetboek van economisch recht, worden eveneens als oneerlijk beschouwd en verboden overeenkomstig artikel VI.109/8 van het Wetboek van economisch recht, de volgende marktpraktijken: 1° de afnemer dreigt met het oneerlijk uit de rekken halen van de producten van de leverancier, of haalt producten uit de rekken indien de leverancier zijn contractuele of wettelijke rechten uitoefent, en de afnemer haalt producten uit de rekken zonder voorafgaande schriftelijke verantwoording noch mededeling; 2° het automatisch aanrekenen door de afnemer van schadevergoedingen en interesten, zonder voorafgaande schriftelijke rechtvaardiging van de tekortkoming en de schade die het gevorderde bedrag rechtvaardigt, onverminderd de toepassing van artikel 5.88, § 1, van het Burgerlijk Wetboek; 3° de eenzijdige schuldvergelijking door de afnemer van schadevergoedingen en interesten zonder voorafgaande schriftelijke rechtvaardiging van de tekortkoming en de schade die het gevorderde bedrag rechtvaardigt, onverminderd de toepassing van artikel 5.88, § 1, van het Burgerlijk Wetboek; 4° de eenzijdige schuldvergelijking door de afnemer van boetes zonder vergoedend karakter, onverminderd de toepassing van artikel 5.88, § 1, van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 3.Onverminderd VI.109/6, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden eveneens als oneerlijk beschouwd, tenzij zij eerder op duidelijke en ondubbelzinnige wijze zijn overeengekomen in de leveringsovereenkomst of in een daaropvolgende overeenkomst tussen de leverancier en de afnemer, de volgende marktpraktijken: 1° de afnemer koopt zijn producten van de leverancier tegen een prijs die lager ligt dan zijn productiekosten.Voor de toepassing van dit punt worden de productiekosten in rekening genomen op het moment van de aankoop van de producten.

Wanneer de verkoop betrekking heeft op een product waarvoor een index voor productiekosten werd gevalideerd binnen een erkende brancheorganisatie in de zin van artikel 157 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, waarbij zowel de afnemer als de verkoper aangesloten zijn, dient die index als referentie om de productiekosten te bepalen.

Wanneer geen index voor productiekosten werd gevalideerd binnen een erkende brancheorganisatie of wanneer de afnemer, de leverancier, of allebei niet aangesloten zijn bij een erkende brancheorganisatie, worden de productiekosten op individuele basis vastgesteld. 2° de weigering door één van de partijen om het contract opnieuw te onderhandelen wanneer een verandering van omstandigheden zich voordoet, die ontoerekenbaar is aan de partijen bij het contract en die onvoorzienbaar was bij het sluiten van het contract, die de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend maakt zodat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist.

Art. 4.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad voor de leveringsovereenkomsten gesloten, hernieuwd of gewijzigd na deze datum.

Art. 5.De leveringsovereenkomsten die vóór de datum van bekendmaking van dit besluit zijn gesloten, moeten binnen zes maanden na deze datum in overeenstemming worden gebracht met dit besluit.

Art. 6.De minister bevoegd voor Economie, de minister bevoegd voor Middenstand en de minister bevoegd voor Landbouw zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 juli 2024.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie, P.-Y. DERMAGNE De Minister van Middenstand en Landbouw, D. CLARINVAL


^