Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 september 2017
gepubliceerd op 11 september 2017

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 houdende oprichting van een Commissie voor boekhoudkundige normen en van het Koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2017013141
pub.
11/09/2017
prom.
03/09/2017
ELI
eli/besluit/2017/09/03/2017013141/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 SEPTEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 houdende oprichting van een Commissie voor boekhoudkundige normen en van het Koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat de Regering aan U voorlegt, beoogt de wijziging van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 tot oprichting van een Commissie voor Boekhoudkundige Normen en het koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen.

Het koninklijk besluit dat de Regering U ter ondertekening voorlegt, beoogt voormelde besluiten te wijzigen ten gevolge van de uitbreiding van de bevoegdheden van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen middels de wijziging van artikel III.93 van het Wetboek van Economisch Recht, die voorziet in de oprichting van een afzonderlijk College in de schoot van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen dat tot taak heeft via Individuele Beslissingen inzake Boekhoudrecht vragen te beantwoorden die haar op formele wijze worden gesteld. Deze bevoegdheidsuitbreiding noopt tot een aanpassing van het oprichtingsbesluit van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen, waarbij tevens de regels die momenteel zijn vervat in het ministerieel besluit van 26 oktober 2009 tot goedkeuring van het huishoudelijk reglement van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen van 17 december 2008 worden opgenomen en waar nodig aangepast aan de vernieuwde structuur en bevoegdheid van de Commissie. Daarnaast beoogt het koninklijk besluit dat de Regering U ter ondertekening voorlegt, eveneens ter uitvoering van voormelde wijziging van artikel III.93 van het Wetboek van Economisch Recht, enerzijds de invoering in voormeld oprichtingsbesluit van een aantal nieuwe bepalingen die de installatie en de bevoegdheid van het College regelen alsook de procedure voor het aanvragen van een Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht, en anderzijds, voor wat betreft de financiering van de Commissie, een aanpassing van het koninklijk besluit van 16 juni 1994.

ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING Artikelen 1 en 2 Deze artikelen behoeven geen commentaar.

Artikel 3 Dit artikel wijzigt artikel 2 van het oprichtingsbesluit inzake de samenstelling van de Commissie.

Het is de bedoeling dat de door de bevoegde ministers gekozen leden van het College een bewezen uitmuntende kennis hebben van het Belgisch boekhoudrecht.

Wat betreft de samenstelling van de Commissie is de Regering tevens van mening dat het, gelet op de band die bestaat tussen het fiscaal recht en het boekhoudrecht, noodzakelijk is dat met oog op de samenstelling van het College dat zal instaan voor de Individuele Beslissingen inzake Boekhoudrecht, minstens één lid van de Commissie een collegelid is van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in Fiscale Zaken die door de minister van Financiën kan worden aangeduid om te zetelen in het betrokken College.

De leden van de Commissie worden overeenkomstig artikel III.92 WER benoemd bij in ministerraad overlegd Koninklijk Besluit.

Artikel 4 Dit artikel vervangt artikel 4 van het oprichtingsbesluit. De Regering stelt voor om artikel 4 van het oprichtingsbesluit van de Commissie met betrekking tot de taken van de Voorzitter aan te passen zodat de Voorzitter van de Commissie tevens de Voorzitter is van het op te richten College. Dienovereenkomstig worden de taken van de Voorzitter op eenzelfde wijze uitgebreid naar het College. Dit maakt het mogelijk voor de Voorzitter om er over te waken dat de gedragslijnen van de Commissie en het College met elkaar in overeenstemming blijven.

Artikel 5 Dit artikel vervangt artikel 5 van het oprichtingsbesluit onder meer met betrekking tot de zitpenningen en de verplaatsingskosten. Een terugbetaling van de reiskosten is immers niet meer voorzien in het koninklijk besluit van 21 februari 2010 dat de presentiegelden bepaalt voor de leden. Het koninklijk besluit van 21 februari 2010 heeft het koninklijk besluit van 15 maart 1979 houdende toekenning van presentiegelden en een vergoeding van reiskosten aan de voorzitter en de leden van de Commissie opgeheven.

Tevens bevat dit artikel een passus die onder meer beoogt dat aan een lid geen de presentiegeld kan worden toegekend indien dit lid slechts een deel van de vergadering bijwoont. Een schriftelijke beraadslaging geeft bijvoorbeeld evenmin aanleiding tot het toekennen van presentiegelden.

Artikel 6 Dit artikel voert een artikel 5/1 in waarin de werking van het wetenschappelijk secretariaat wordt geregeld. Het wetenschappelijk secretariaat wordt samengesteld en geleid door de Voorzitter die er tevens deel van uitmaakt. De FOD Economie dient te voorzien in voldoende en geschikte lokalen voor de werking van de Commissie, het College en het wetenschappelijk secretariaat. Het wetenschappelijk secretariaat werkt ter ondersteuning van zowel de opdracht van de Commissie als van het College. De Voorzitter kan beslissen dat de leden van het wetenschappelijk secretariaat deelnemen aan de vergaderingen van de Commissie en het College. Zij beschikken in voorkomend geval niet over stemrecht. Zij hebben tijdens de beraadslagingen een raadgevende inbreng.

Artikel 7 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Artikel 8 Dit artikel vervangt artikel 6 van het oprichtingsbesluit en regelt de bijeenroeping van de vergaderingen met de bijhorende agenda, het vereiste quorum en de terbeschikkingstelling van de vergaderdocumenten.

Een afwezig lid kan aan een ander lid een schriftelijke volmacht geven voor een bepaalde stemming. Dit houdt in dat het afwezige lid de volmacht schriftelijk bevestigt aan de Voorzitter en daarbij aangeeft of deze het al dan niet eens is met een bepaald ontwerp.

Artikel 9 Vermits de vergaderregels voor de Commissie zijn samengebracht in een afzonderlijk artikel, wordt artikel 7 van het oprichtingsbesluit opgeheven.

Artikelen 10 en 11 Deze artikelen strekken tot invoeging van een artikel 7/1 en een artikel 7/2 in het oprichtingsbesluit met betrekking tot de besluitvormingsprocedure van de Commissie. In principe gebeurt deze bij consensus. Indien de Voorzitter echter oordeelt dat dergelijke consensus niet kan worden bereikt, kan hij een advies ter stemming voorleggen. Als een advies of aanbeveling kadert in de ontwikkeling van de boekhoudkundige doctrine of de principes van een regelmatige boekhouding krachtens artikel III.93, eerste lid, 2° van het Wetboek van Economisch Recht, volstaat geen gewone meerderheid, maar dient een tweederdemeerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden te worden bereikt; dit wil zeggen twee derde van de stemmen die op de beraadslaging aanwezig of vertegenwoordigd zijn; hetgeen niet noodzakelijk betekent dat minstens twee derde van alle leden aanwezig moet zijn.

Gelet op het publieke belang van de belangrijke thematische adviezen dient dergelijk advies steeds voorafgegaan te worden door een publieke consultatie. Dit wil zeggen dat dergelijk advies eerst in ontwerp op de website van de Commissie wordt gepubliceerd zodat iedere belangstellende desgewenst zijn of haar opmerkingen kenbaar kan maken aan de Commissie.

Indien een advies wordt goedgekeurd bij stemming, wordt het afwijkend standpunt van het tegenstemmend lid of de tegenstemmende leden steeds nominatief gepubliceerd. Deze nominatieve vermelding strekt ertoe de nodige transparantie aan de dag te leggen bij de besluitvorming van de Commissie.

Een rechtstreeks belang duidt op een situatie waarbij het betrokken lid of een bloed- of aanverwant een direct belang heeft bij een beslissing. Het belang waarvan sprake moet in de ruime zin worden opgevat, en kan zowel van materiële aard als van morele aard zijn.

Een indirect of zijdelings belang geldt als de beslissing van belang is voor een partij waarmee het lid op een of andere wijze verbonden is. Zo zal het lid zich bijvoorbeeld moeten onthouden als de Commissie een beslissing dient te nemen bij de adviesfunctie rond het afwijkingsbeleid als bedoeld in artikel 125, § 1 W.Venn. wanneer het lid op een of andere wijze verbonden is met de betrokken onderneming.

Dit zal, nog steeds bij wijze van voorbeeld, het geval zal zijn als dit lid adviezen verleent aan de betrokken onderneming of als dit lid op een of ander wijze verbonden is met een partij die dergelijke diensten levert.

Als de Commissie een advies aflevert met een algemene draagwijdte, wordt geacht geen sprake te zijn van een persoonlijk belang. Wanneer een situatie zoals behandeld in een advies met algemene strekking ook voorkomt bij een onderneming waarmee het lid op één of andere wijze verbonden is, moet bijgevolg geen persoonlijk belang worden gemeld.

Aangezien elk lid van het College tevens lid is van de Commissie, gelden bovenstaande regels mutatis mutandis voor het College.

Deze bepaling strekt ertoe de goede werking van de CBN te verzekeren.

Een te strikte toepassing van de regels inzake de belangenconflicten kan er immers toe leiden dat de Commissie geen beroep kan doen op leden die over voldoende praktijkervaring beschikken bij het tot stand komen van adviezen met algemene draagwijdte, wat in tegenspraak zou zijn met de gewilde gediversifieerde samenstelling van de Commissie uit alle geledingen van het werkveld (bijvoorbeeld personen die lid zijn van de Instituten IAB, BIBF en IBR, fiscale rulingdienst, personeelsleden FOD Financiën, personeelsleden NBB en FSMA, VBO, UNIZO, ...). Deze bepaling moet dus in de geest van voornoemde doelstelling worden gelezen en kan uiteraard geen aanleiding geven tot misbruik waarbij, via een advies met algemene draagwijdte, een concreet individueel geval zou worden geregeld.

In dergelijk geval kan men niet spreken van een advies met algemene draagwijdte. Een advies met algemene draagwijdte is abstract van aard waardoor wordt bijgedragen tot de ontwikkeling van de leer van het boekhouden en het bepalen van de beginselen van een regelmatige boekhouding.

Tevens wordt voorzien in de mogelijkheid van een schriftelijke procedure tot goedkeuring van een advies.

Artikel 12 Dit artikel strekt tot de invoeging van een artikel 7/3 dat de verspreiding van de adviezen van de Commissie regelt. De Commissie verspreidt deze via haar verslag, haar website en ieder ander kanaal dat zij bepaalt.

Artikel 13 Dit artikel beoogt de vervanging van artikel 8 van het oprichtingsbesluit.

Net zoals dit momenteel het geval is kan door de Commissie een beroep worden gedaan op deskundigen. Artikel 8 regelt nu meer in detail de wijze waarop deskundigen bij de werkzaamheden van de Commissie kunnen worden betrokken. De werkgroepen die worden gevormd kunnen enkel aan de Commissie rapporteren en kunnen op geen enkele wijze zelf adviezen afkondigen of verspreiden. De adviezen van de werk- of studiegroepen aan de Commissie zijn niet bindend voor de Commissie.

De Commissie bepaalt de agenda van de werkgroepen, dit om te vermijden dat deze werkgroepen een zelfstandig leven zouden leiden in plaats van een ondersteunende functie ten dienste van de Commissie.

Artikel 14 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Artikel 15 Dit artikel voorziet artikel 11 van het oprichtingsbesluit van een nieuwe tekst met betrekking tot het uitdrukken van het standpunt van de Commissie. Dit houdt onder meer in dat over formele aangelegenheden waarover de Commissie zich heeft uitgesproken, enkel de Voorzitter de Commissie kan vertegenwoordigen.

Artikel 16 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Artikel 17 Dit artikel voegt in het oprichtingsbesluit een hoofdstuk 3 in, bevattende de artikelen 12 tot en met 17, tot regeling van de installatie van een College in de schoot van de Commissie met het oog op het afleveren van Individuele Beslissingen inzake Boekhoudrecht zoals bepaald in artikel III. 93 van het Wetboek van Economisch Recht.

Naast de vier leden, elk door de bevoegde minister aangeduid, maakt de Voorzitter van de Commissie lid uit van dit College, met name als Voorzitter van dit College, en dit teneinde de eenheid van gedragslijn binnen de Commissie en het College te bewaken. Het College dient dus de adviezen van de Commissie te volgen. Het College vraagt advies aan de Commissie in die gevallen waar geen wettelijke of reglementaire bepalingen voorhanden zijn en de Commissie nog geen advies heeft over gegeven. Het College kan de Commissie tevens advies vragen indien het College van oordeel is dat de bestaande adviezen ontoereikend, onvolledig of voor wijziging vatbaar zijn, of indien het College van oordeel is te moeten afwijken van het door de Commissie ingenomen algemeen geldende standpunt. In die gevallen behandelt de Commissie de vraag van het College bij hoogdringendheid.

Van de leden van het College moet minstens één lid tevens collegelid zijn van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in Fiscale Zaken. De Regering acht dit laatste onontbeerlijk gelet op de nauwe band die bestaat tussen het boekhoudrecht en het fiscaal recht en in het bijzonder omwille van de primauteit van het boekhoudrecht op het fiscaal recht.

In het nieuwe artikel 13 wordt de oproeping tot samenkomst van het College en het vereiste quorum met inbegrip van de distributie van de voorbereidende documenten geregeld. Het artikel voorziet tevens in een schriftelijke procedure voor zover alle leden van het College het daarmee eens zijn.

Een rechtstreeks belang duidt op een situatie waarbij het betrokken lid of een bloed- of aanverwant een direct belang heeft bij een beslissing. Het belang waarvan sprake moet in de ruime zin worden opgevat, en kan zowel van materiële aard als van morele aard zijn.

Een indirect of zijdelings belang geldt als de beslissing van belang is voor een partij waarmee het lid op een of andere wijze verbonden is. Zo zal het lid zich bijvoorbeeld moeten onthouden als de Commissie een beslissing dient te nemen bij de adviesfunctie rond het afwijkingsbeleid als bedoeld in artikel 125, § 1 W.Venn. wanneer het lid op een of andere wijze verbonden is met de betrokken onderneming.

Dit zal, nog steeds bij wijze van voorbeeld, het geval zal zijn als dit lid adviezen verleent aan de betrokken onderneming of als dit lid op een of ander wijze verbonden is met een partij die dergelijke diensten levert.

Met samenwonende partner worden zowel de feitelijk als wettelijke samenwonenden bedoeld.

Het nieuwe artikel 14 regelt de maximale geldigheidsduur van een Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht. Deze bedraagt in principe vijf jaar doch kan in specifieke gevallen voor een langere termijn gelden (bijvoorbeeld ingeval van een leasingovereenkomst gesloten voor een langere termijn).

Het artikel regelt tevens de gevallen waarin een Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht niet langer geldig is.

Het nieuwe artikel 15 regelt de meerderheid die noodzakelijk is opdat een Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht kan worden afgeleverd door het College.

Het nieuwe artikel 16 bepaalt dat het College gehouden is de adviezen van de Commissie toe te passen. Het regelt ook de het geval waarin het College een Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht dient te nemen, terwijl er geen advies is van de Commissie.

Het nieuwe artikel 17 regelt de communicatie van het College aan derden.

Artikel 18 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Artikel 19 Dit artikel wijzigt artikel 1 van het koninklijk besluit 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen. Deze bijdrage aan de Commissie voor Boekhoudkundige Normen stijgt van 2,23 euro naar een totaalbedrag van 3.40 euro. Door het wegvallen van de vergoeding voorzien in artikel 133, § 10 van het Wetboek van Vennootschappen blijft de stijging praktisch beperkt tot 0,67 euro per jaarrekening.

Zodoende blijft dit bedrag onder het wettelijk maximum van 3,72 euro zoals bepaald in artikel III.93 van het Wetboek van Economisch Recht.

Dit bedrag dateert van de Wet van 6 augustus 1993 houdende sociale en diverse bepalingen en is sindsdien niet geïndexeerd, hoewel de wet deze mogelijkheid voorziet.

Het bedrag van 2,23 euro was het resultaat van de omzetting van bedragen uitgedrukt in Belgische franken naar bedragen in euro, met een afronding naar beneden, voor wat betreft de bijdragen van ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen door het koninklijk besluit van 25 januari 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 september 1983 tot uitvoering van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen, het koninklijk besluit van 12 september 1983 tot bepaling van de minimumindeling van een algemeen rekeningstelsel en het koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen.

De verhoging van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten bedraagt in totaal slechts 0,67 EUR per neergelegde jaarrekening. De reden voor deze, weliswaar beperkte, kostprijsverhoging is het mogelijk maken van de organisatie van een extra dienstverlening aan het bedrijfsleven.

Artikel 20 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Artikel 21 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Economie, K. PEETERS De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT De Minister van K.M.O.'s, D. DUCARME

ADVIES 60.689/1 VAN 19 JANUARI 2017 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT WIJZIGING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 21 OKTOBER 1975 HOUDENDE OPRICHTING VAN EEN COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN EN VAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 16 JUNI 1994 TOT VASTSTELLING VAN DE BIJDRAGE VAN DE ONDERNEMINGEN IN DE WERKINGSKOSTEN VAN DE COMMISSIE VOOR BOEKHOUDKUNDIGE NORMEN' Op 19 december 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie en Consumenten verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 19 januari 2017, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 houdende oprichting van een Commissie voor boekhoudkundige normen en van het koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor boekhoudkundige normen '.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 12 januari 2017.

De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Patricia De Somere, staatsraden, Marc Rigaux en Michel Tison, assessoren, en Wim Geurts, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Paul Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 19 januari 2017. 1. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Bij de wet van 12 december 2016 (1) werd de bevoegdheid van de Commissie voor boekhoudkundige normen uitgebreid met de taak om "door middel van een Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht vragen te beantwoorden betreffende de toepassing van de wettelijke bepalingen van het Belgisch Boekhoudrecht die onder de bevoegdheid van de Commissie vallen" (2).Met het oog op het uitoefenen van deze nieuwe taak wordt de Koning opgedragen in de schoot van de Commissie voor boekhoudkundige normen (hierna : de Commissie) een afzonderlijk College in te stellen.

Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt er in hoofdzaak toe de koninklijke besluiten die de oprichting (3) en de financiering (4) van de Commissie regelen, aan te passen aan de voornoemde bevoegdheidsuitbreiding. 3. De ontworpen regeling kan worden geacht rechtsgrond te vinden in de artikelen III.93 en III.93/1, § 5, van het Wetboek van economisch recht.

In het voornoemde artikel III.93 wordt de Koning belast met het instellen van de Commissie en van een afzonderlijk College in de schoot ervan. In artikel III.93/1, § 5, van hetzelfde wetboek, wordt de Koning ermee belast om te bepalen wie de leden van het College dient voor te dragen, om die leden te benoemen en de nadere werking van het College te regelen, om de materies en de bepalingen vast te stellen waarvoor het treffen van een Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht niet aangewezen of zonder uitwerking is, om nadere regels op te stellen met betrekking tot de termijn "waarvoor een individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht kan worden gegeven", en om aan te duiden wanneer dergelijke beslissing ophoudt te bestaan.

Onderzoek van de tekst Aanhef 4. Mede rekening houdend met hetgeen sub 3 is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond voor de ontworpen regeling, kan voor het eerste lid van de aanhef van het ontwerp worden volstaan met de volgende redactie : "Gelet op het Wetboek van economisch recht, artikel III.93, vervangen bij de wet van 12 december 2016, en artikel III.93/1, § 5, ingevoegd bij de wet van 12 december 2016;". 5. Het is niet zinvol in de aanhef de wijzigingen te vermelden die in het verleden zijn aangebracht in de te wijzigen besluiten (5).Aan het einde van het tweede lid van de aanhef moet derhalve de zinsnede ", laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 houdende oprichting van een Commissie voor boekhoudkundige normen" worden geschrapt. 6. Aangezien de ontworpen regeling tevens strekt tot het wijzigen van het koninklijk besluit betreffende de financiering van de Commissie moet, onmiddellijk na het lid van de aanhef waarin wordt gerefereerd aan het koninklijk besluit van 21 oktober 1975, een lid worden toegevoegd, luidende : "Gelet op het koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor boekhoudkundige normen;". 7. In het lid van de aanhef waarin melding wordt gemaakt van het advies van de Raad van State dient te worden verwezen naar het huidige advies en moet tevens worden gerefereerd aan de correcte bepaling van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.Het betrokken lid dient derhalve te luiden : "Gelet op advies 60.689/1 van de Raad van State, gegeven op 19 januari 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;".

Artikel 1 8. De Nederlandse tekst van artikel 1 van het ontwerp moet worden vervolledigd met de vermelding van het jaartal van het te wijzigen koninklijk besluit van 21 oktober "1975".De Nederlandse tekst van het opschrift van titel 1 dient op dezelfde wijze te worden aangevuld.

Artikel 2 9. In het ontworpen artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 wordt bepaald dat de Commissie een "autonome instelling" is.Uit de door de gemachtigde verstrekte toelichting kan worden afgeleid dat de stellers van het ontwerp door middel van die omschrijving rechtspersoonlijkheid willen verlenen aan de Commissie.

Het verlenen van rechtspersoonlijkheid is evenwel zaak van de wetgever, zodat de betrokken omschrijving niet in het om advies voorgelegde ontwerp kan worden behouden. 10. In het ontworpen artikel 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 worden de taken van de Commissie opgesomd.Indien het de bedoeling is om deze taakomschrijving, die al in artikel III.93, § 1, van het Wetboek van economisch recht, voorkomt, te hernemen in het ontwerp, verdient het ter wille van de rechtszekerheid aanbeveling om de wettelijke taakomschrijving woordelijk over te nemen, hetgeen nu niet het geval is. De stellers van het ontwerp doen er dan tevens goed aan om een verwijzing op te nemen naar de betrokken wetsbepaling ("Met toepassing van artikel III.93, § 1, van het Wetboek van economisch recht heeft zij tot taak :..."). Op die wijze wordt vermeden dat er onzekerheid ontstaat omtrent de plaats van de overgenomen wetsbepalingen in de hiërarchie der normen.

Artikel 3 11. Naar analogie van de Franse tekst en in overeenstemming met de bedoeling van de stellers van het ontwerp, zoals uiteengezet in het verslag aan de Koning, vervange men in de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 2, vierde lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 (artikel 3, 2°, van het ontwerp), het woord "boekhoudrecht" door de woorden "Belgisch boekhoudrecht".12. In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 2, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 (artikel 3, 2°, van het ontwerp), schrijve men "gedurende een tijdsspanne van twaalf maanden de helft van de vergaderingen niet heeft bijgewoond,". Artikel 4 13. In het ontworpen artikel 4, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 wordt bepaald dat de "Commissie" in naam van de "Commissie" de bijdrage van de Nationale Bank van België in ontvangst neemt.Op die wijze voegt de ontworpen bepaling niets toe aan wat al voortvloeit uit artikel III.93/2, § 1, in fine, van het Wetboek van economisch recht ("en maakt haar over aan de Commissie"). Daarenboven is het overbodig en weinig zinvol te bepalen dat de "Commissie" voor het ontvangen van de betrokken bijdrage optreedt in naam van de "Commissie". Vraag is derhalve of het niet veeleer de bedoeling is om in de ontworpen bepaling te vermelden dat de bijdrage door de "Voorzitter" in ontvangst wordt genomen in naam van de "Commissie".

Naar het zeggen van de gemachtigde is dit laatste wel degelijk de bedoeling zodat de tekst van de ontworpen bepaling in zie zin moet worden aangepast.

Artikel 5 14. In tegenstelling tot wat in de Franse tekst van het ontworpen artikel 5 van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 het geval is, waarin telkens de term "rémunération" wordt gebruikt, worden in de Nederlandse tekst van die bepaling de termen "bezoldiging" en "vergoeding" door elkaar gebruikt.Ook in de Nederlandse tekst zou voor een eenvormige terminologie moeten worden geopteerd.

Artikel 6 15. In het ontworpen artikel 5/1, derde lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 wordt bepaald dat de Voorzitter "kan beslissen de leden van het wetenschappelijk secretariaat te laten deelnemen aan de vergaderingen van de Commissie en van het College". In het verslag aan de Koning wordt evenwel vermeld dat de leden van het wetenschappelijk secretariaat deelnemen aan de vergaderingen van de Commissie en het College, dus blijkbaar zonder dat daartoe een beslissing in die zin vereist is van de Voorzitter. Deze discordantie tussen beide teksten moet worden verholpen.

Artikel 8 16. In verband met de schriftelijke volmacht, bedoeld in het ontworpen artikel 6, vierde lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975, wordt in het verslag aan de Koning het volgende vermeld : "Een afwezig lid kan aan een ander lid een schriftelijke volmacht geven voor een bepaalde stemming.Dit houdt in dat het afwezige lid de volmacht schriftelijk bevestigt aan de Voorzitter en daarbij aangeeft of deze het al dan niet eens is met een bepaald ontwerp." Indien het effectief de bedoeling is dat het afwezige lid in zijn schriftelijke volmacht tevens zou worden verplicht om aan te geven of hij het al dan niet eens is met een bepaald ontwerp, zou die verplichting in de tekst van het ontwerp moeten worden opgenomen.

Niet-naleving van die verplichting zou dan immers gevolgen hebben voor de geldigheid van de volmacht.

Artikel 10 17. Luidens het ontworpen artikel 7/1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 wordt door middel van de publicatie van een adviesontwerp (6) aan elke belangstellende de kans gegeven om "binnen een bepaalde termijn te reageren".Het is de vraag of niet in het ontwerp moet worden bepaald hoeveel die termijn bedraagt of door wie of op welke wijze deze zal worden vastgesteld. 18. Het ontworpen artikel 7/1, derde lid (7), van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975, luidt : "Als een adviesontwerp wordt goedgekeurd bij meerderheidsstemming, wordt het met redenen omkleed afwijkend standpunt van een betrokken lid of betrokken leden, opgenomen met vermelding van de naam van dit lid of van deze leden." Gelet op de toelichting die in dit verband wordt verstrekt in het verslag aan de Koning, wordt ter overweging gegeven om ter wille van de duidelijkheid aan het einde van het aangehaalde lid te schrijven ", wordt het met redenen omkleed afwijkend standpunt van het betrokken lid of de betrokken leden, met vermelding van zijn of hun naam, opgenomen in het advies en mee gepubliceerd met dit laatste". 19. In het verslag aan de Koning wordt vermeld dat "als de Commissie een advies aflevert met een algemene draagwijdte, (...) geen sprake [is] van een persoonlijk belang". Deze uitzondering op de verbodsbepaling van het ontworpen artikel 7/1, vierde lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975, zou in de tekst van de betrokken bepaling moeten worden geëxpliciteerd.

Artikel 12 20. Het ontworpen artikel 7/3 van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 betreft de verspreiding van de "adviezen" en de "aanbevelingen" van de Commissie "via haar website en jaarverslag alsook via de media die zij bepaalt".De vraag rijst op welke wijze de publicatie van de "adviesontwerpen", bedoeld in het ontworpen artikel 7/1 (artikel 10 van het ontwerp), zal gebeuren. In voorkomend geval kan de wijze van publicatie van de adviesontwerpen in de laatstgenoemde bepaling worden aangegeven.

Artikel 13 21. Ter wille van de terminologische eenvormigheid vervange men in de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 8, eerste lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975, het woord "experten" door het woord "deskundigen". Artikel 17 22. Artikel 17 van het ontwerp strekt ertoe om een hoofdstuk 3, "Het College", in te voegen in het koninklijk besluit van 21 oktober 1975. Het nieuwe hoofdstuk omvat - zoals correct is weergegeven in de inleidende zin van artikel 17 - de "artikelen 12 tot en met 17". Het verslag aan de Koning dient op dit punt te worden gecorrigeerd daar erin wordt melding gemaakt van het nieuwe hoofdstuk 3 "bevattende de artikelen 12 tot en met 22". In de Franse tekst schrijve men bovendien in de inleidende zin van dat artikel : "Dans le même arrêté, il est inséré,...".

Ontworpen artikel 13 23. Het ontworpen artikel 13, vierde lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 luidt : "Het is de leden van de Commissie verboden aanwezig te zijn bij een beraadslaging over zaken waarbij zij een persoonlijk belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk belang hebben." Deze bepaling roept twee vragen op.

In de eerste plaats kan de vraag worden opgeworpen of de desbetreffende verbodsbepaling niet veeleer tot de leden van het College moet zijn gericht dan - in meer algemene zin - tot de leden van de Commissie.

Daarnaast moet worden vastgesteld dat de aangehaalde verbodsbepaling redactioneel afwijkt van de vergelijkbare bepaling van het ontworpen artikel 7/1, vierde lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 (artikel 10 van het ontwerp), die is gericht tot de leden van de Commissie (8). Indien het de bedoeling is om op dit punt een verschillende regeling tot stand te brengen voor de leden van de Commissie en die van het College verdient het aanbeveling om die bedoeling nader toe te lichten in het verslag aan de Koning. Indien geen afwijkende regeling wordt beoogd, dient er te worden op toegezien dat de beide bepalingen op dezelfde wijze worden geredigeerd. Naar het zeggen van de gemachtigde zou het wel degelijk de bedoeling zijn om in een identieke bepaling te voorzien ten aanzien van zowel de leden van de Commissie als de leden van het College en zou daarbij voor "de strengste regels" worden geopteerd.

Ontworpen artikel 14 24. In het ontworpen artikel 14, tweede lid, 3° en 4°, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 wordt melding gemaakt van "bepalingen van het gemeenschapsrecht" ("dispositions du droit commun") (9).In zover dit overeenstemt met de bedoeling van de stellers van het ontwerp lijkt nu van "bepalingen van het Unierecht" ("dispositions du droit de l'Union") melding te moeten worden gemaakt. 25. In het ontworpen artikel 14, vierde lid, van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 heeft de zinsnede "[e]lke aanvraag ingediend bij een overheid" een zeer ruime draagwijdte.Vraag is of niet veeleer specifieke aanvragen in bijvoorbeeld de fiscaalrechtelijke sfeer worden bedoeld. Hierover om nadere toelichting verzocht, deelde de gemachtigde mee dat wordt gedoeld op elke aanvraag met eenzelfde strekking die verband kan houden met de door het College toegekende Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht die wordt ingediend bij een binnenlandse of buitenlandse overheid tijdens de periode gedurende dewelke de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht wordt toegepast. De tekst van de ontworpen bepaling zou in die zin moeten worden gespecificeerd.

Artikel 19 26. Het ontworpen artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 juni 1994 dient aan te vangen als volgt : "De bijdrage bedoeld in artikel III.93/2, § 1, van het Wetboek van economisch recht, bedraagt ...".

De griffier, W. Geurts.

De voorzitter, M. Van Damme. (1) Wet van 12 december 2016 `tot wijziging van het wetboek van economisch recht, wat de bevoegdheid van de commissie voor boekhoudkundige normen betreft'. (2) Artikel III.93, § 2, van het Wetboek van economisch recht. (3) Koninklijk besluit van 21 oktober 1975 `houdende oprichting van een Commissie voor boekhoudkundige normen'.(4) Koninklijk besluit van 16 juni 1994 `tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor boekhoudkundige normen'.(5) Beginselen van de wetgevingstechniek.Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, aanbeveling 30, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be). (6) Het verdient aanbeveling om, naar analogie van de Franse tekst, waarin melding wordt gemaakt van een "projet d'avis", de term "ontwerpadvies" te gebruiken.(7) De stellers van het ontwerp dienen erop toe te zien dat de indeling in leden van het ontworpen artikel 7/1 van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 - maar ook van nog andere bepalingen van het ontwerp - typografisch voldoende duidelijk is en bovendien identiek in de Nederlandse en de Franse tekst.(8) In het ontworpen artikel 7/1, vierde lid, wordt melding gemaakt van een "rechtstreeks" of "zijdelings" persoonlijk belang.(9) In de Franse tekst zou van "dispositions du droit communautaire" melding moeten worden gemaakt. 3 SEPTEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 houdende oprichting van een Commissie voor boekhoudkundige normen en van het koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor boekhoudkundige normen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van economisch recht, de artikelen I.5 en III.82 tot en met III.95, ingevoerd bij de wet van 17 juli 2013 houdende invoeging van Boek III "Vrijheid van vestiging, dienstverlening en algemene verplichtingen van de ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek III en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek III, in boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht;

Gelet op het Wetboek van economisch recht, artikel III.93, vervangen bij de wet van 12 december 2016, en artikel III.93/1, § 5, ingevoegd bij de wet van 12 december 2016;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 houdende oprichting van een Commissie voor boekhoudkundige normen;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor boekhoudkundige normen;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 29 juni 2016;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 11 juli 2016;

Gelet op advies 60.689/1 van de Raad van State, gegeven op 19 januari 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Economie, de Minister van Financiën, de Minister van Middenstand, en de Minister van Justitie, en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL 1. - Aanpassingen aan het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 houdende oprichting van een Commissie voor Boekhoudkundige Normen

Artikel 1.Er wordt in het Koninklijk besluit van 21 oktober 1975 houdende oprichting van een Commissie voor Boekhoudkundige Normen een hoofdstuk 1 ingevoegd dat de artikelen 1 tot en met 5/1 omvat, met als opschrift : "HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen".

Art. 2.Artikel 1 van hetzelfde besluit; gewijzigd door het koninklijk besluit van 3 april 2006, wordt vervangen als volgt : "Er wordt een Commissie voor Boekhoudkundige Normen opgericht.

Haar zetel is gevestigd in het arrondissement Brussel-Hoofdstad. Met toepassing van artikel III.93, § 1, van het Wetboek van economisch recht heeft zij tot taak : 1° de regering en het Parlement op hun verzoek of uit eigen beweging, van advies te dienen;2° door middel van adviezen en aanbevelingen bij te dragen tot de ontwikkeling van de leer van het boekhouden en de beginselen te bepalen van een regelmatige boekhouding. Het verstrekken van Individuele Beslissingen inzake Boekhoudrecht (afgekort : IBB) zoals bedoeld in artikel III.93/1, eerste paragraaf van het Wetboek van economisch recht behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van het College vermeld in artikel III.93, tweede paragraaf van datzelfde wetboek.".

Art. 3.Artikel 2 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 april 2013, wordt aangevuld met vier leden luidende : "De dubbele lijsten dienen telkens te bestaan uit één Nederlandstalig en één Franstalig kandidaat-lid.

De minister van Financiën moet er op toezien dat minstens één lid dat behoort tot de hogere ambtenaren van de belastingbesturen en minstens één lid dat deel uitmaakt van het College dat overeenkomstig artikel 26 van de wet van 24 december 2002 belast is met de leiding van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken bij de Federale Overheidsdienst Financiën, opgericht bij koninklijk besluit van 13 augustus 2004, deel uitmaken van de Commissie.

De voorgedragen leden van de Commissie dienen over een bewezen uitmuntende kennis van het Belgisch boekhoudrecht te beschikken.

Indien een lid van de Commissie of van het College gedurende een tijdspanne van twaalf maanden de helft van de vergadering niet heeft bijgewoond, is hij van rechtswege ontslagnemend. De Voorzitter brengt daarvan de minister van Economie op de hoogte die de procedure in de vervanging van het betrokken lid dient te voorzien conform respectievelijk artikel 2 en artikel 12.".

Art. 4.Artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 3 april 2006, wordt vervangen als volgt : "De Voorzitter van de Commissie wordt door Ons benoemd onder haar leden, op voorstel van de minister van Economie, de minister van Financiën, de minister van Justitie en de minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft. Hij wordt in die hoedanigheid benoemd voor een hernieuwbare periode van zes jaar.

De Voorzitter van de Commissie is tevens de Voorzitter van het College zoals bedoeld in artikel III.93, tweede paragraaf van het Wetboek van economisch recht.

De Voorzitter presideert de vergaderingen van de Commissie en het College en bereidt ze voor. Hij ziet toe op de redactie van de notulen en zorgt voor de uitvoering van de beslissingen van de Commissie en het College.

Hij staat in voor het dagelijks bestuur van de Commissie en het College en neemt hiervoor de nodige maatregelen. Hij kan het dagelijks bestuur delegeren aan een lid van het wetenschappelijk secretariaat van de Commissie.

De Voorzitter staat in voor de organisatie van het wetenschappelijk secretariaat. De Commissie neemt de bijdrage van de Nationale Bank van België bedoeld in artikel III.93/2, eerste paragraaf van het Wetboek van economisch recht in ontvangst.

Indien de Voorzitter tijdelijk verhinderd is, wordt hij vervangen door een lid door hem aangeduid, en indien dit niet is gebeurd, door het lid met de grootste anciënniteit en, in geval van gelijke anciënniteit, door het oudste lid van de Commissie respectievelijk het College.".

Art. 5.Artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 3 april 2006, wordt vervangen als volgt : "De vergoeding van de Voorzitter en van de leden van de Commissie wordt door Ons bepaald op voorstel van de minister van Economie.

Indien de Voorzitter vanuit een andere administratie of instelling naar de Commissie wordt gedetacheerd, worden de kosten van de detachering door de Commissie terugbetaald. In dat geval ontvangt de Voorzitter geen vergoeding ten laste van de Commissie, behoudens wanneer de kosten van de detachering lager zijn dan de vergoeding bedoeld in het voorgaande lid, in welk geval de vergoeding daarmee verminderd wordt.

Het recht op vergoeding van de leden van de Commissie ontstaat naar aanleiding van het bijwonen van de volledige vergadering.".

Art. 6.In hetzelfde besluit wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidende : "Het wetenschappelijk secretariaat wordt samengesteld door de Voorzitter. De Voorzitter staat aan het hoofd van het wetenschappelijk secretariaat en heeft er de leiding van. De leden van het wetenschappelijk secretariaat worden aangesteld in overeenstemming met de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

De lokalen van de Commissie worden door de FOD Economie ter beschikking gesteld.

De vergaderingen van de Commissie en het College worden voorbereid door de Voorzitter met de hulp van het wetenschappelijke secretariaat.

Aan één van de leden van het wetenschappelijk secretariaat kan door de Voorzitter de functie van secretaris-generaal worden gegeven. De Voorzitter kan de leiding over het wetenschappelijk secretariaat delegeren aan de secretaris-generaal. De Voorzitter kan beslissen de leden van het wetenschappelijk secretariaat te laten deelnemen aan de vergaderingen van de Commissie en van het College. Zij hebben echter geen stemrecht."

Art. 7.Na artikel 5/1 wordt in hetzelfde besluit een hoofdstuk 2 ingevoegd dat de artikelen 6 tot en met 11 omvat, met als opschrift : "HOOFDSTUK 2. - De Commissie".

Art. 8.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "De Commissie vergadert op bijeenroeping van de Voorzitter. De oproeping daartoe vermeldt de agenda van de vergadering, die door de Voorzitter wordt opgesteld. Behalve in geval van hoogdringendheid beslist door de Voorzitter, zal deze uitnodiging ten minste vijf werkdagen voor de vergadering verstuurd worden.

De leden kunnen tot ten laatste acht werkdagen voor de aanvang van de vergadering agendapunten aanbrengen. De Voorzitter kan het agendapunt aanvaarden dan wel de agendering ervan voorleggen aan de Commissie.

Op het moment van de uitnodiging worden tevens de documenten voor de te behandelen punten ter beschikking van de leden gesteld. Bijkomende documenten worden, in voorkomend geval, later maar vóór de vergadering ter beschikking van de leden gesteld.

De Commissie beraadslaagt alleen dan geldig als ten minste negen leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Een afwezig lid kan aan een ander lid een schriftelijke volmacht geven voor een bepaalde stemming. Deze schriftelijke volmacht wordt ten laatste bij aanvang van de vergadering aan de Voorzitter bezorgd. De volmacht dient in elk geval te vermelden of het lid het al dan niet eens is met een bepaald ontwerp. Elk lid kan slechts voor twee andere leden een schriftelijke volmacht indienen.".

Art. 9.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 10.In hetzelfde besluit wordt een artikel 7/1 ingevoegd, luidende : "De Commissie beslist in principe in consensus. Indien dit niet mogelijk blijkt en indien de Voorzitter daartoe het initiatief neemt, beslist ze bij eenvoudige meerderheid. Bij staking van stemmen is de stem van de Voorzitter doorslaggevend. De aanbevelingen en adviezen geformuleerd krachtens artikel III.93, eerste paragraaf, 2° van het Wetboek van economisch recht worden echter uitgebracht met een tweederdemeerderheid van de aanwezige of vertegenwoordigde leden. Voor de berekening van de vereiste meerderheid worden de onthoudingen niet meegeteld. De aanbevelingen en adviezen van de Commissie zijn gemotiveerd.

De publicatie van elk advies wordt systematisch voorafgegaan door de publicatie van een ontwerpadvies zodat elke belangstellende de kans heeft binnen een door de Commissie bepaalde termijn te reageren. Deze termijn bedraagt minimum 10 werkdagen.

Als een ontwerpadvies wordt goedgekeurd bij meerderheidsstemming, wordt het met redenen omkleed afwijkend standpunt van het betrokken lid of de betrokken leden, met vermelding van zijn of hun naam, opgenomen in het advies en mee gepubliceerd met dit laatste.

Het is de leden van de Commissie verboden aanwezig te zijn bij een beraadslaging over zaken waarbij zij een rechtstreeks of zijdelings persoonlijk belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een rechtsreeks persoonlijk belang hebben.

Als de Commissie een advies met algemene draagwijdte aflevert, is er geen sprake van een persoonlijk belang".

Art. 11.In hetzelfde besluit wordt een artikel 7/2 ingevoegd, luidende : "Als een dringende beslissing dient genomen te worden en het onmogelijk blijkt om op korte termijn een voldoende aantal leden te laten vergaderen of als, als gevolg van een vergadering, een nieuwe versie van een adviesontwerp of ontwerp van aanbeveling aan de leden moet voorgelegd worden, kan de Voorzitter beslissen de leden schriftelijk te raadplegen.

In geval van schriftelijke procedure wordt aan de leden minstens twee werkdagen toegekend om hun standpunt te bepalen.

De Voorzitter zal een vergadering van de Commissie beleggen als ten minste vier leden schriftelijk melden dat ze niet akkoord gaan met het adviesontwerp of ontwerp van aanbeveling dat hun werd bezorgd.".

Art. 12.In hetzelfde besluit wordt een artikel 7/3 ingevoegd, luidende : "De Commissie verspreidt haar adviezen, ontwerpadviezen en aanbevelingen via haar website en jaarverslag alsook via de media die zij bepaalt.".

Art. 13.Artikel 8 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 3 april 2006, wordt vervangen als volgt : "De Commissie mag in haar schoot werk- en studiegroepen oprichten; ze mag de hulp van deskundigen en het advies van derden vragen. Deze deskundigen kunnen toegelaten worden tot de vergaderingen van de Commissie indien de Commissie aldus beslist. Zij hebben echter geen stemrecht.

De werkgroepen worden opgericht bij beslissing van de Commissie na beraadslaging conform de artikelen 6 en 7/1. Werkgroepen kunnen enkel opgericht worden voor de voorbereiding van thematische of bijzonder complexe adviezen of voor de voorbereiding van wetgeving of specifieke reglementering. De Commissie bepaalt de agenda van de werkgroepen.

In elke werkgroep zetelen ten minste twee Commissieleden of één Commissielid en één lid van het wetenschappelijk secretariaat. Een Commissielid of een lid van het wetenschappelijk secretariaat neemt het voorzitterschap waar.

De werkgroepen kunnen enkel rapporteren aan de Commissie. Er wordt periodiek en minstens trimestrieel gerapporteerd aan de Commissie over de stand van zaken van de werkzaamheden van de werkgroepen. Op het einde van de opdracht, wordt een schriftelijk verslag voorgesteld aan de Commissie door de Voorzitter van de werkgroep.

De leden van de werkgroepen en de deskundigen kunnen worden bezoldigd met een zitpenning gelijk aan deze vastgesteld met toepassing van artikel 5 voor de leden van de Commissie.".

Art. 14.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 15.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "Alleen de Voorzitter van de Commissie heeft de bevoegdheid het standpunt van de Commissie uit te drukken of de Commissie te vertegenwoordigen.

Als de Voorzitter verhinderd is, kan hij daartoe een lid van de Commissie of een lid van het wetenschappelijk secretariaat aanduiden.".

Art. 16.Artikel 12 van hetzelfde besluit, dat de uitvoering regelt, wordt vernummerd naar artikel 18.

Art. 17.Na artikel 11 wordt in hetzelfde besluit een hoofdstuk 3 ingevoegd dat de artikelen 12 tot en met 17 omvat, luidende : "HOOFDSTUK 3. - Het College.

Art. 12.Met het oog op het afleveren van Individuele Beslissingen inzake Boekhoudrecht wordt in de schoot van de Commissie door Ons een College geïnstalleerd.

Het College bestaat uit de Voorzitter van de Commissie en vier Collegeleden aangeduid onder de leden van de Commissie : 1° een lid aangeduid door de minister van Economie;2° een lid aangeduid door de Minister van Financiën dat deel uitmaakt van het College dat overeenkomstig artikel 26 van de wet van 24 december 2002 belast is met de leiding van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken bij de Federale Overheidsdienst Financiën, opgericht bij koninklijk besluit van 13 augustus 2004;3° een lid aangeduid door de minister van Justitie;4° een lid aangeduid door de minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft.

Art. 13.Het College vergadert op bijeenroeping van de Voorzitter. De oproeping daartoe vermeldt de agenda van de vergadering, die door de Voorzitter wordt opgesteld. Behalve in geval van hoogdringendheid beslist door de Voorzitter, zal deze uitnodiging ten minste vijf werkdagen voor de vergadering verstuurd worden.

Samen met de uitnodiging worden de documenten voor de te behandelen punten ter beschikking van de leden gesteld. Bijkomende documenten worden, in voorkomend geval, later maar vóór de vergadering ter beschikking van de leden gesteld.

Het College beraadslaagt alleen dan geldig als ten minste vier leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Een afwezig lid kan aan een ander lid een schriftelijke volmacht geven voor een bepaalde stemming. De volmacht dient in elk geval te vermelden of het lid het al dan niet eens is met een bepaald ontwerp. Deze schriftelijke volmacht wordt ten laatste bij aanvang van de vergadering aan de Voorzitter bezorgd. Elk lid kan slechts voor één ander lid een schriftelijke volmacht indienen. De beraadslaging kan, als alle leden van het College daarmee instemmen, op voorstel van de Voorzitter schriftelijk worden gehouden.

Het is de leden van het College verboden aanwezig te zijn bij een beraadslaging over zaken waarbij zij een rechtstreeks of zijdelings persoonlijk belang hebben of waarbij hun echtgenoot of echtgenote, hun samenwonende partner of hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk belang hebben.

Art. 14.Behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag zulks rechtvaardigt, wordt de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar.

De Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht geldt niet langer : 1° indien de voorwaarden waaraan de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht is onderworpen, niet of niet langer vervuld zijn;2° indien blijkt dat de situatie of de verrichtingen door de aanvrager onvolledig of onjuist omschreven zijn, of indien essentiële elementen van de verrichtingen niet werden verwezenlijkt op de door de aanvrager omschreven wijze;3° in geval van wijziging van de bepalingen van het Unierecht of van het interne recht die van toepassing zijn op de door de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht beoogde situatie of verrichting;4° indien blijkt dat het Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht niet in overeenstemming is met de bepalingen van het gemeenschapsrecht of van het interne recht. Bovendien is de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht niet meer geldig wanneer de voornaamste gevolgen van de situatie of de verrichtingen gewijzigd zijn door een of meer ermee verband houdende of erop volgende elementen, die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn toe te schrijven aan de aanvrager.

Elke aanvraag met eenzelfde strekking die verband kan houden met de door het College toegekende Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht ingediend bij een binnenlandse of buitenlandse overheid tijdens de periode gedurende dewelke de Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht wordt toegepast, alsmede elke beslissing die ermee verband houdt, moet onverwijld worden medegedeeld aan het College met het oog op de toepassing van dit artikel.

Art. 15.Het College beslist over een Individuele Beslissing inzake Boekhoudrecht bij eenvoudige meerderheid. De Individuele Beslissingen inzake Boekhoudrecht zijn gemotiveerd.

Art. 16.Het College is gehouden toepassing te maken van de adviezen van de Commissie. Het College vraagt advies aan de Commissie in die gevallen waar geen wettelijke of reglementaire bepaling voorhanden zijn en de Commissie nog geen advies heeft over gegeven. In dat geval behandelt de Commissie deze vraag bij hoogdringendheid.

Art. 17.Alleen de Voorzitter van de Commissie heeft de bevoegdheid het standpunt van het College uit te drukken of het College te vertegenwoordigen.

Als de Voorzitter verhinderd is, kan hij daartoe een lid van het College of een lid van het wetenschappelijk secretariaat aanduiden.".

Art. 18.Na artikel 17 wordt in hetzelfde besluit een hoofdstuk 4 ingevoegd dat artikel 18 omvat, luidende : "HOOFDSTUK 4. - Uitvoering.

Art. 18.De minister van Economische Zaken, de minister van Financiën, de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de Middenstand zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.".

TITEL 2. - Aanpassingen aan het koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen

Art. 19.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 juni 1994 tot vaststelling van de bijdrage van de ondernemingen in de werkingskosten van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 januari 2005, wordt vervangen als volgt : "De bijdrage bedoeld in artikel III.93/2, § 1, van het Wetboek van economisch recht, bedraagt 3,40 euro per jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening die wordt neergelegd.".

Art. 20.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "Dit besluit is van toepassing op de neerleggingen van de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekeningen bij de Nationale Bank van België vanaf 1 mei 2017.".

Art. 21.De minister bevoegd voor Economie wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 september 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT De Minister van K.M.O.'s, D. DUCARME

^