gepubliceerd op 20 november 2001
Koninklijk besluit betreffende de federale politieraad
3 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit betreffende de federale politieraad
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op de artikelen 6 en 7;
Gelet op het advies van de inspecteur-generaal van Financiën van 7 september 2001;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de dringende noodzaak om zo vlug mogelijk over te gaan tot de aanwijzing van de leden van de federale politieraad;
Overwegende immers dat de effectieve uitoefening van de bevoegdheden van de federale politieraad inzake de evaluatie van de werking en de organisatie van de federale politie en van de lokale politiediensten, absoluut noodzakelijk is voor de begeleiding van het hervormingsproces van de politiediensten;
Overwegende dat de federale politie opgericht is sinds 1 januari 2001 en de lokale politiediensten dat moeten zijn vóór 1 januari 2002;
Overwegende dat het uiterst belangrijk is dat de federale politieraad wordt geïnstalleerd vóór de oprichting van de lokale politiediensten, teneinde, vanaf het begin, deel te nemen aan het evaluatieproces;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 26 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Voor dit besluit wordt verstaan onder 1° de raad : de federale politieraad;2° de wet : de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. HOOFDSTUK II. - Werkwijze van de raad
Art. 2.De raad verleent op eigen initiatief of op vraag van de Minister van Binnenlandse Zaken of van Justitie advies over de werking en de organisatie van de federale en van de lokale politie.
Art. 3.De voorzitter roept de raad bijeen telkens wanneer dit vereist is en met een minimum van tweemaal per jaar.
De voorzitter verzendt de uitnodigingen voor de vergadering ten laatste 14 dagen op voorhand. Bij de uitnodiging voegt hij de agenda evenals alle nuttige stukken.
In geval van dringende noodzakelijkheid kan de in het vorige lid bepaalde termijn worden teruggebracht tot 7 dagen.
De voorzitter roept de Raad eveneens bijeen telkens minstens vijf leden hierom verzoeken of wanneer de Minister van Binnenlandse Zaken of de Minister van Justitie bij de Raad een verzoek om advies indienen.
De Raad vergadert enkel rechtsgeldig indien minstens de helft van de leden aanwezig is waaronder een burgemeester en hetzij de procureur-generaal, de federale procureur of de procureur des konings.
Art. 4.In geval van dringende noodzakelijkheid kunnen stukken die tijdens de vergadering het voorwerp van bespreking uitmaken later worden toegezonden, doch ten laatste 3 dagen voor de aanvang van de vergadering.
Art. 5.Met het oog op de behandeling van specifieke punten op de agenda, kan de Raad desgewenst experts uitnodigen. HOOFDSTUK III. - Uitoefening van de bevoegdheden
Art. 6.De raad zorgt ervoor dat hij zijn werkzaamheden zodanig organiseert dat de algemene adviesbevoegdheid niet in de weg staat aan het tijdig uitbrengen van de verplichte.
Art. 7.§ 1. In de gevallen waarin de wet voorziet in een verplicht advies van de federale politieraad, verzoekt de bevoegde Minister de Raad om advies. De aanvraag bevat alle stukken die voor de Raad nodig zijn om advies te kunnen uitbrengen.
Wanneer het advies wordt gevraagd krachtens artikel 7, eerste lid van de wet, in het kader van de uitoefening door de raad van zijn algemene adviesbevoegdheid, vermeldt de aanvraag eveneens de termijn waarbinnen het advies moet worden uitgebracht. Deze termijn mag niet korter zijn dan 14 dagen indien het advies een benoemingsprocedure betreft en een maand in elk ander geval. In geval van dringende noodzakelijkheid kunnen deze termijnen worden ingekort, zonder evenwel minder te mogen bedragen dan respectievelijk 7 of 14 dagen. Wanneer geen advies wordt verstrekt binnen de gestelde termijn, dan wordt eraan voorbijgegaan. § 2. De besluitvorming gebeurt bij consensus. Over die zaken waar geen consensus kan bereikt worden, zal gestemd worden. Met uitzondering van de gemotiveerde adviezen bedoeld in de artikelen 7, tweede lid en 107, eerste lid van de wet, bestaat het advies uit de diverse geuite meningen, indien geen meerderheid wordt gehaald.
Art. 8.De leden van de raad kunnen beroep doen op de medewerkers beschikbaar binnen hun dienst om de adviezen voor te bereiden.
Voor het voorbereiden van de adviezen, kan de Raad punctuele opdrachten geven aan de algemene inspectie van de federale en de lokale politie en aan andere bevoegde diensten van zowel de federale politie als van de lokale politie, voor zover de Minister van Binnenlandse Zaken of de Minister van Justitie, elkeen binnen het kader van zijn respectievelijke bevoegdheden, hier zijn voorafgaand akkoord aan gegeven heeft.
De raad kan ook, op eigen initiatief of op verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken en Justitie, werkgroepen oprichten om een advies rond een specifieke problematiek voor te bereiden. Voor deelname aan deze werkgroepen kan hij de bijstand vragen van iedere dienst of expert die ter zake over deskundigheid beschikt.
Art. 9.De Raad verzamelt de nodige gegevens met het oog op de evaluatie van de uitvoering van het nationaal veiligheidsplan en kan zich hiervoor richten tot de verschillende politiediensten.
De Raad verzendt haar evaluatierapporten aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie. HOOFDSTUK IV. - Secretariaat
Art. 10.De administratie van de Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie wordt belast met het secretariaat van de raad.
Het secretariaat is inzonderheid belast met alle formele aspecten die kaderen in de werking van de raad. HOOFDSTUK V. - Eindbepalingen
Art. 11.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 12.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 november 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN