Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 mei 1999
gepubliceerd op 23 juni 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 46, 71, 137, 154 en 175 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012362
pub.
23/06/1999
prom.
03/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/03/1999012362/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 MEI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 46, 71, 137, 154 en 175 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996 en de wetten van 13 maart 1997 en 13 februari 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 46, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 december 1996 en 9 maart 1999, 71, 137, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 januari 1993, 25 mei 1993, 22 november 1995, 22 december 1995, 9 juni 1997 en 8 augustus 1997, 154, en 175, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1994, 12 augustus 1994 en 4 april 1995;

Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut van sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat nieuwe wettelijke bepalingen inzake tijdelijke werkloosheid in werking getreden zijn op 1 januari 1999; dat zo snel mogelijk uitvoeringsmaatregelen dienen genomen te worden ten einde, enerzijds de administratieve formaliteiten te vereenvoudigen, en anderzijds een meer doeltreffende controle te verzekeren en de wetgeving beter te laten respecteren; dat deze bepalingen zo snel mogelijk ter kennis dienen gebracht te worden van de administraties belast met de uitvoering ervan en van de werknemers en de werkgevers zodat deze nieuwe bepalingen binnen de gestelde termijnen in werking zouden kunnen treden, rekening houdend met inzonderheid de omvang van de voorbereidende administratieve werkzaamheden;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 46, § 2, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt aangevuld met het volgende lid : « De mobiliteitsvergoeding die toegekend wordt aan de werkman die ressorteert onder het paritair comité van het bouwbedrijf, wordt niet als loon beschouwd, indien zij betrekking heeft op een dag waarvoor de werkman die het werk niet kan aanvatten, krachtens de uitvoeringsbesluiten van artikel 27, tweede lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, geen recht heeft op loon. ».

Art. 2.Artikel 71 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende leden : « De werknemer die tijdelijk werkloos wordt gesteld ingevolge een schorsing van de arbeidsovereenkomst krachtens de artikelen 50 of 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, moet de in het eerste lid vermelde verplichtingen in ieder geval naleven vanaf de dag die overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten van voormeld artikel 50 of van voormeld artikel 51, § 3quater, aan de Rijksdienst werd medegedeeld als de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst.

De tijdelijk werkloze die de verplichtingen van het eerste lid niet kan naleven aangezien de werkgever de controlekaart niet heeft overhandigd, moet onmiddellijk contact opnemen met het werkloosheidsbureau door middel van een telefonisch contact, een telefaxbericht of een persoonlijke aanmelding, ten einde een vervangende controlekaart te bekomen. ».

Art. 3.Artikel 137 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 januari 1993, 25 mei 1993, 22 november 1995, 22 december 1995, 9 juni 1997 en 8 augustus 1997, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 4. In afwijking van § 1, 2°, overhandigt de werkgever die ressorteert onder het paritair comité van het bouwbedrijf uit eigen beweging aan zijn werklieden : 1° vóór de aanvang van elke maand, een nominatieve controlekaart inzake tijdelijke werkloosheid, ter beschikking gesteld door het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf;2° bij het einde van een maand tijdens dewelke de uitvoering van de arbeidsovereenkomst effectief geschorst werd zoals bedoeld in § 1, 2°, een « bewijs van tijdelijke werkloosheid »;dit bewijs wordt in dubbel afgeleverd in de gevallen bedoeld in artikel 133, § 1, 4° en 5°.

De werkgever die ingevolge de recente indienstname van de werkman nog niet in het bezit is van de kaart bedoeld in het eerste lid, 1°, overhandigt aan de werkman vóór de aanvang van de arbeid een niet-nominatieve genummerde controlekaart voor de maand van indiensttreding en, in de door de Minister bepaalde gevallen, voor de daaropvolgende maand. De Minister bepaalt aan wie de werkgever het nummer van deze kaart mededeelt, alsmede de wijze waarop de mededeling geschiedt.

De werkgever overhandigt op vraag van de werkman, in geval van verlies of diefstal van de in het eerste lid, 1°, of de in het tweede lid bedoelde kaart, een niet-nominatieve genummerde controlekaart geldend als duplicaat. De Minister bepaalt aan wie de werkgever het nummer van deze kaart mededeelt, alsmede de wijze waarop de mededeling geschiedt.

Het in het vorige lid bedoelde duplicaat kan slechts leiden tot de betaling van uitkeringen nadat de directeur van het werkloosheidsbureau hiertoe toestemming verleent. De directeur houdt bij het verlenen van zijn toestemming rekening met de aanwijzingen van goede of kwade trouw en met het feit of het verlies een al dan niet repetitief karakter vertoont.

De in het eerste lid bedoelde werkgever mag de werkman slechts tewerkstellen nadat hij heeft vastgesteld of laten vaststellen dat deze op zijn controlekaart melding heeft gemaakt van de arbeidsprestaties die tijdens de beschouwde dag in zijn dienst worden verricht. Deze bepaling geldt evenwel slechts in de periode te rekenen vanaf de dag die overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten van artikel 50 of van artikel 51, § 3quater, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, aan de Rijksdienst werd medegedeeld als de eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst tot op het einde van de betrokken kalendermaand.

De in onderhavige paragraaf bedoelde werkgever wordt vrijgesteld van de in § 3 bedoelde verplichting.

In geval van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in toepassing van artikel 28, 1°, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt toepassing gemaakt van de bepaling van § 1, 2°. ».

Art. 4.Artikel 154 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld met het volgende lid : « De vorige leden zijn niet toepasselijk op de tijdelijk werkloze, bedoeld in artikel 71, vierde lid, die onmiddellijk contact heeft opgenomen met het werkloosheidsbureau, doch nog niet in het bezit is van een vervangende controlekaart aangezien de aangifte niet gepaard ging met een persoonlijke aanmelding. ».

Art. 5.Artikel 175, 1°, a), van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « , die nagelaten heeft het nummer van de controlekaart en de daarbij horende gegevens overeenkomstig het uitvoeringsbesluit van artikel 137, § 4, tweede of derde lid mede te delen, terwijl hij daartoe verplicht was of die, tijdens de periode bedoeld in artikel 137, § 4, vijfde lid, een werkman die op zijn controlekaart geen melding heeft gemaakt van de arbeidsprestaties, heeft tewerkgesteld. ».

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 1999.

Art. 7.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944. Wet van 14 juli 1951, Belgisch Staatsblad van 16 december 1951.

Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961.

Wet van 16 april 1963, Belgisch Staatsblad van 23 april 1963.

Wet van 11 januari 1967, Belgisch Staatsblad van 14 januari 1967.

Wet van 10 oktober 1967, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967.

Koninklijk besluit nr. 13 van 11 oktober 1978, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1978.

Koninklijk besluit nr. 28 van 24 maart 1982, Belgisch Staatsblad van 26 maart 1982.

Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985.

Wet van 30 december 1988, Belgisch Staatsblad van 5 januari 1989.

Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992.

Wet van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994.

Koninklijk besluit van 14 november 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996.

Wet van 13 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1997.

Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.

Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991.

Koninklijk besluit van 11 januari 1993, Belgisch Staatsblad van 21 januari 1993.

Koninklijk besluit van 25 mei 1993, Belgisch Staatsblad van 28 mei 1993.

Koninklijk besluit van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 1 april 1994.

Koninklijk besluit van 12 augustus 1994, Belgisch Staatsblad van 1 september 1994.

Koninklijk besluit van 4 april 1995, Belgisch Staatsblad van 12 mei 1995.

Koninklijk besluit van 22 november 1995, Belgisch Staatsblad van 8 december 1995.

Koninklijk besluit van 22 december 1995, Belgisch Staatsblad van 13 januari 1996.

Koninklijk besluit van 13 december 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996.

Koninklijk besluit van 9 juni 1997, Belgisch Staatsblad van 21 juni 1997.

Koninklijk besluit van 8 augustus 1997, Belgisch Staatsblad van 9 september 1997.

Koninklijk besluit van 9 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 19 maart 1999.

^