gepubliceerd op 29 juni 2007
Koninklijk besluit tot uitbreiding van de lijst van de deelnemers aan effectenafwikkelingssystemen zoals bedoeld in artikel 2, § 2, van de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen
3 JUNI 2007. - Koninklijk besluit tot uitbreiding van de lijst van de deelnemers aan effectenafwikkelingssystemen zoals bedoeld in artikel 2, § 2, van de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van Koninklijk besluit kan worden toegelicht op de volgende wijze : 1. De wet van 28 april 1999 (hierna de « Wet ») houdende omzetting van Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (hierna de « Richtlijn ») bevat in zijn artikel 2, §2 de lijst van de deelnemers aan dergelijke systemen. Bovendien bepaalt dit artikel 2 in zijn §5, 2°, dat de Koning de lijst van deelnemers aan deze systemen kan uitbreiden, onder de voorwaarden voorzien in het artikel 2 van de Richtlijn. 2. Het onderhavige ontwerp van Koninklijk besluit heeft tot doel om de lijst van deelnemers aan de effectenafwikkelingssystemen beoogd in het artikel 2, §2 van de Wet uit te breiden tot de niet-financiële deelnemers aan dergelijke systemen. In overeenstemming met het artikel 2, b) van de Richtlijn, zijn niet-financiële deelnemers, in hun hoedanigheid van deelnemers, per definitie belast met het nakomen van de financiële verplichtingen die resulteren uit de overboekingsopdrachten gegeven binnen het systeem.
Het artikel 2, b) van de Richtlijn vereist eveneens dat een dergelijke uitbreiding van de bescherming geboden door de Wet tot de niet-financiële deelnemers aan effectenafwikkelingssystemen wordt gerechtvaardigd in het licht van het systeemrisico.
De Belgische effectenafwikkelingssystemen, in het bijzonder het systeem uitgebaat door Euroclear Bank, maken inderdaad geen enkel onderscheid tussen financiële en niet-financiële deelnemers. De toegangscriteria die toelaten om het statuut van deelnemer te verwerven en te behouden zijn identiek, ongeacht de aard van de betrokken instelling. Alle deelnemers hebben potentieel toegang tot dezelfde diensten zonder dat enige specifieke beperking wordt opgelegd aan de niet-financiële deelnemers.
Bepaalde van deze niet-financiële deelnemers, in het bijzonder bij de multinationale ondernemingen, houden overigens een volume aan titels in bewaring in de boeken van Euroclear Bank dat belangrijker is dat het volume gehouden door sommige financiële deelnemers, en zij kunnen dus transacties van aanzienlijk hoge bedragen doorvoeren.
Het kan dan ook niet worden uitgesloten dat het in gebreke blijven van een van de niet-financiële deelners een systeemrisico inhoudt, waarbij andere deelnemers in de onmogelijkheid worden gebracht om hun eigen verplichtingen na te komen. De uitbreiding van de bescherming van de Wet tot dergelijke deelnemers kan dus worden verantwoord om redenen van systeemrisico.
In hun advies, hebben de Europese Centrale Bank en de Raad van State een aantal opmerkingen gemaakt in verband met het beperkt karakter van het kader van de voorgestelde uitbreiding. De Raad van State merkt onder andere op dat in de ontworpen bepaling onder de deelnemers « elke (...) rechtspersoon die rechtstreeks deelneemt aan een effectenafwikkelingssysteem » wordt begrepen, zonder dat nadere voorwaarden worden gesteld ».
De Regering wenst nochtans voorafgaand op te werken dat de Richtlijn niet oplegt dergelijke uitbreiding te omkaderen door voorwaarden, noch in het bijzonder de deelnemers die van de uitbreiding genieten te onderwerpen aan een toezichtsregime vergelijkbaar met dat van de in de Richtlijn aangeduide deelnemers (bijvoorbeeld de crediet-instellingen), zoals de Europese Centrale Bank vvorstelt.
Enkel het bestaan van van een systeemrisico, behoorlijk aangetoond in het onderhavige geval, wordt door de Richtlijn als voorwaarde van een dergelijke uitbreiding gesteld.
Bovendien, zoals geopperd door de Raad van State, is de Regering van mening dat aan deze bezwaren tegenmoetgekomen wordt in de mate waarin : 1° de in België aangeduide systemen al hun deelnemers aan strikte toegangsvoorwaarden onderwerpen;2° deze systemen, en bijgevolg hun toegangspolitiek (de bepaling van de toegangsvoorwaarden evenals hun concrete toepassing), aan het toezicht ( « Oversight ») van de Nationale Bank van België en aan het prudentieel toezicht van de CBFA zijn onderworpen. Bijgevolg is de voorgestelde uitbreiding in de praktijk voldoende omkaderd om de financiële stabiliteit van de betrokken systemen te verzekeren. 3. Op grond van de aan de Koning gedelegeerde bevoegdheid, wordt voorgesteld om het artikel 2, §2 op volgende wijze aan te vullen : « Als deelnemer wordt tevens beschouwd elke andere rechtspersoon die rechtstreeks deelneemt aan één van de effectenafwikkelingssystemen zoals bedoeld in artikel 2, § 1, b), van de wet van 28 april 1999, op voorwaarde dat ten minste drie deelnemers aan dit systeem behoren tot één van de categorieën als bedoeld in artikel 2, § 2, eerste lid, van de wet van 28 april 1999.» 4. In zijn advies, stelt de Raad van State voor, op basis van artikel 11, § 1, lid 2 van de Richtlijn, een nieuw artikel 1 toe te voegen aan het onderhavige ontwerpbelsuit dat vermeldt dat het ontwerpbesluit aan de tenuitvoerlegging van deze richtlijn meewerkt. Artikel 11, § 1, lid 2 van de Richtlijn voorziet dat, wanneer de lidstaten de bepalingen van de Richtlijn aannemen, wordt in die bepalingen naar de Richtlijn verwezen of wordt hierna verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen.
De Regering is van mening dat aan die bepaling wordt nagekomen door de verwijzing aan de Richtlijn in de titel van het ontwerpbesluit.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-eersteminister en Minister van Financiën, D. REYNDERS
Advies 42.436/2 van 28 maart 2007 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 6 maart 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot uitbreiding van de lijst van de deelnemers aan effectenafwikkelingssystemen zoals bedoeld in artikel 2, § 2, van de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingeneneffectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen », heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1/, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
I. Strekking van het ontwerp 1. Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (1) (hierna te noemen richtlijn 98/26/EG) beoogt de zogeheten « systeemrisico's » als gevolg van deelneming aan systemen van uitvoering van betalingen of effectentransacties.In het licht daarvan strekt de richtlijn ertoe de risico's verbonden aan de insolventie of aan de liquidatie van een deelnemer aan een zodanig systeem te beperken. Te dien einde beoogt ze de juridische problemen die specifiek verbonden zijn aan die situaties op te lossen (2).
Richtlijn 98/26/EG beoogt meer bepaald de veiligheid te garanderen van de overboekingsopdrachten betreffende een geldbedrag en van de opdrachten tot het overboeken van rechten op of de belangen in effecten (artikel 2, a), eerste streepje, en artikel 2, i), van richtlijn 98/26/EG).
Richtlijn 98/26/EG legt overeenkomstig haar strekkinggemeenschappelijke regels vast ter bescherming van de interveniënten in geval van insolventie of liquidatie van een deelnemer aan de voornoemde systemen. Ze schrijft aldus voor dat : - overboekingsopdrachten ingevoerd vóór het tijdstip waarop een insolventieprocedure is geopend ten aanzien van een deelnemer, alsmede eventuele daaruit voortvloeiende verrekeningen niet worden aangetast door die procedure (artikel 3, lid 1, van richtlijn 98/26/EG); - een overboekingsopdracht niet mag worden herroepen zodra hij is ingevoerd in het afwikkelingssysteem (artikel 5 van richtlijn 98/26/EG); - de zakelijke zekerheden die door een deelnemer gesteld zijn ten gunste van een systeem, niet worden aangetast door door het openen van een insolventieprocedure van die deelnemer (artikel 9 van richtlijn 98/26/EG).
Voor de toepassing van de richtlijn moeten onder « deelnemer » onder meer verstaan worden de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen, de overheidsinstanties en de lichamen die afwikkelingsrekeningen beschikbaar stellen via welke overboekingsopdrachten worden afgewikkeld (artikel 2, b), eerste alinea, artikel 2, d), en artikel 2, f), van richtlijn 98/26/EG). 2. De voornoemde richtlijn is omgezet bij een wet van 28 april 1999 (3).Artikel 2, § 2, van die wet bepaalt op welke personen die wet van toepassing is overeenkomstig de hierboven aangehaalde bepalingen.
Artikel 2, b), tweede alinea, van richtlijn 98/26/EG bepaalt evenwel dat indien een systeem uitsluitend effectentransacties als bedoeld in artikel 2, i), tweede streepje, van dezelfde richtlijn uitvoert, de lidstaten kunnen bepalen dat ondernemingen waarvoor die richtlijn a priori niet geldt maar die niettemin in dat systeem deelnemen, beschouwd kunnen worden als « instellingen » in de zin van artikel 2, eerste alinea, b), van diezelfde richtlijn.
Een zodanige uitbreiding strekt ertoe dat die ondernemingen de bescherming kunnen genieten die de materiële bepalingen van de richtlijn bieden. De desbetreffende ondernemingen die zouden worden aangemerkt als een instelling in de zin van artikel 2, b), van richtlijn 98/26/EG zouden krachtens artikel 2, f), van diezelfde richtlijn voor de toepassing van de artikelen 3, 7 en 9 van dezelfde richtlijn immers erkend worden als een « deelnemer » aan het betrokken systeem.
Artikel 2, b), tweede alinea, van richtlijn 98/26/EG is facultatief.
De meeste lidstaten hebben dat artikel niet ten uitvoer gelegd.
II. Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. In het eerste lid moet de verwijzing naar de voornoemde wet van 28 april 1999 als volgt worden gesteld : « Gelet op de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, inzonderheid op artikel 2, § 1, b), gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 augustus 1999, 20 december 2000, 22 december 2003 en 5 maart 2006, op artikel 2, § 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, en op artikel 2, § 5, 2/;». 2. In het derde lid moet worden vermeld dat het advies van de Raad van State gegeven is met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1/, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, daar het advies is aangevraagd op deze basis, en niet op de voet van artikel 84, § 1, eerste lid, 2/.3. In het vierde lid van de aanhef van het ontwerp wordt verwezen naar het advies van de Nationale Bank van België (hierna te noemen : de NBB).Uit de toelichtingen verstrekt door één van de gemachtigden van de minister blijkt dat de NBB is geraadpleegd omtrent het bestaan van een systeemrisico, waarvan de constatering krachtens artikel 2, b), tweede alinea, van richtlijn 98/26/EG onotbeerlijk is opdat de bescherming voortvloeiend uit deze richtlijn kan worden uitgebreid tot niet-financiële instellingen.
Dat advies is gebaseerd op de artikelen 8 en 12 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België. Zoals de gemachtigde erkent, leggen die bepalingen evenwel geenszins de verplichting op dat de NBB geraadpleegd wordt omtrent voorontwerpen van besluit met betrekking tot effectenafwikkeling. Bijgevolg is er geen grond om in de aanhef van het ontwerpbesluit te verwijzen naar dat advies. 4. Er is geen grond om in het vijfde lid te verwijzen naar het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (hierna te noemen : de CBFA).Geen enkele bepaling schreef de raadpleging van de Commissie immers voor. Volgens één van de gemachtigden van de minister heeft ze trouwens geen enkel advies verstrekt. 5. In het zesde lid van de aanhef van het ontwerp wordt verwezen naar het advies van de Europese Centrale Bank (hierna te noemen : de ECB), dat is verstrekt op 5 juli 2006.De vraag rijst of die vermelding behouden moet blijven.
Er moet aan herinnerd worden dat de afdeling wetgeving de stellers van het ontwerp verzoekt te verwijzen naar de raadpleging van de Europese Commissie indien zulks vereist is (4). Deze werkwijze moet worden uitgebreid tot de raadpleging van de ECB wanneer deze verplicht is.
De verwijzing naar het advies van de ECB geeft dus geen aanleiding tot opmerkingen.
Dispositief Artikel 1 (nieuw) Overeenkomstig artikel 11, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 98/26/EG moet in een (nieuw) artikel 1 worden vermeld dat het ontwerpbesluit meewerkt aan de tenuitvoerlegging van deze richtlijn (5).
Artikel 1 (dat artikel 2 wordt) 1. Met het oog op de juridische duidelijkheid en de overeenstemming met de gebruiken op het gebied van de wetgevingstechniek dient de inleidende zin als volgt te worden geredigeerd : « Artikel 2, § 2, van de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2000, wordt aangevuld als volgt : ».2. In het verslag aan de Koning voorafgaand aan het ontwerp wordt het systeemrisico verantwoord met toepassing van artikel 2, b), tweede alinea, van richtlijn 98/26/EG. De ontworpen bepaling beperkt de uitbreiding in kwestie ook tot iedere rechtspersoon die « rechtstreeks deelneemt » aan een effectenafwikkelingssysteem, in het verlengde van het onderscheid dat wordt gemaakt in artikel 2, f) en g), van de voornoemde richtlijn.
Tot slot beperkt het ontwerp de uitbreiding tot de deelnemingen aan één van de « effectenafwikkelingssystemen zoals bedoeld in artikel 2, § 1, b), van de wet van 28 april 1999 ». Aldus sluit het aan bij de preciseringen opgenomen in artikel 2, b), tweede alinea, en i), tweede streepje, van richtlijn 98/26/EG. Omtrent twee punten geeft het ontwerp evenwel aanleiding tot opmerkingen : -de vraag of de voorgenomen uitbreiding voldoende omlijst is (punt 3 hierna); -de verwijzing naar de « categorieën als bedoeld in artikel 2, § 2 van de (voornoemde) wet van 28 april 1999 » (punt 4 hierna). 3.1. De ECB merkt in haar advies van 5 juli 2006 op dat richtlijn 98/26/EG een uitgebreide juridische bescherming invoert en dat ze bijgevolg alleen betrekking zou moeten hebben op de betalingen en de overboekingsopdrachten van deelnemers die door hun aard, hun activiteiten of hun statuten het voordeel van een zodanige bescherming verdienen. De ECB merkt in die context op dat krachtens artikel 2, b), eerste alinea, van richtlijn 98/26/EG de normale begunstigden van de beschermende regelgeving die de richtlijninvoertdeoverheidsinstanties of lichamen onderworpen aan een toezichtsregeling zijn. Om redenen van financiële stabiliteit en van bescherming tegen systeemrisico's is de ECB van oordeel dat iedere rechtspersoon die krachtens artikel 2, b), tweede alinea, van de richtlijn het voordeel kan genieten van de uitbreiding van de bescherming voortvloeiend uit die richtlijn, vooraf zou moeten voldoen aan voorwaarden vergelijkbaar met die welke door het effectenafwikkelingssysteem worden opgelegd aan de overheidsinstanties of lichamen onderworpen aan een toezichtsregeling, opdat ze als directe deelnemer kunnen worden aanvaard en die hoedanigheid kunnen behouden. De ECB is voorts van oordeel dat de nationale autoriteiten zich ervan moeten vergewissen dat de uitbreiding alleen wordt toegestaan aan rechtspersonen die niet van die aard zijn dat ze de reputatie en de financiële stabiliteit van het desbetreffende afwikkelingssysteem kunnen schaden.
In de ontworpen bepaling wordt onder de deelnemers echter onder meer « elke (...) rechtspersoon » begrepen die rechtstreeks deelneemt aan een effectenafwikkelingssyteem, zonder dat nadere voorwaarden worden gesteld. Bovendien geeft de voornoemde wet van 28 april 1999 geen definitie van de bedoelde systemen en van de minimale regels van de overeenkomsten waarin deze bestaan. Zij wijkt aldus af van het kader uitgestippeld door richtlijn 98/26/EG. De afdeling wetgeving had zulks reeds opgemerkt in haar advies 28.723/2, dat op 18 januari 1999 verstrekt is omtrent het ontwerp dat de desbetreffende wet is geworden. Bovendien organiseert deze wet evenmin een sprecifieke procedure van erkenning van de systemen die voldoen aan de criteria vastgelegd in de richtmijn (6).
Voorts blijkt uit onderzoek naar de nationale maatregelen van omzetting van richtlijn 98/26/EG dat in Groot-Brittannië de Financial Markets and Insolvency (Settlement Finality) Regulations 1999 de deelneming van andere ondernemingen in een effectenafwikkelingssysteem afhankelijk stelt van een beslissing van een instantie (artikel 8).
Een wet d.d. 12 janauri 2001 (7) (artikel 34-2) van het Groothertogdom Luxemburg daarentegen stelt andere ondernemingen ambtshalve gelijk met de klassieke deelnemers aan de afwikkelingssystemen, mits de voorwaarden worden nageleefd die rechtstreeks zijn overgenomen uit artikel 2, b), tweede alinea, van richtlijn 98/26/EG. Ook in Zweden worden de « andere rechtspersonen » van meet af aan opgenomen in de categorie van de « deelnemers » (artikel 8 van de Act on systems for settlement of obligations on the financial market) (8). Het onderzochte ontwerp is dus vergelijkbaar met de Luxemburgse en de Zweedse wetgeving. In het Groothertogdom Luxemburg echter is de wetgeving inzake de erkenning van de afwikkelingssystemen (artikel 34 en volgende) uitgebreider dan in België. 3.2. Eén van de gemachtigden van de minister merkt evenwel op dat de effectenafwikkelingssystemen, zoals Euroclear Bank, staan onder het toezicht ( »oversight ») van de NBB. Die systemen bepalen hun werkingsregels onder de controle van de NBB. Aldus controleert ze de voorwaarden voor toegang die de systemen aan de deelnemers opleggen, onder meer op het stuk van de solventie; vervolgens houdt ze toezicht op de toepassing van die regels.
Het toezicht van de NBB is gebaseerd op artikel 8, eerste en tweede lid, van de voornoemde wet van 22 februari 1998. De artikelen 22 en 23 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten preciseren de bevoegdheid van de NBB ten aanzien van de systemen van afwikkeling en verrekening van effecten met betrekking tot transacties op gereglementeerde markten.
In de praktijk hebben centrale banken in samenwerking met de International Organization of Securities Commissions (IOSCO) aanbevelingen uitgewerkt die gevolgd moeten worden doorde effectenafwikkelingssystemen. Die aanbevelingen bevatten onder meer minimale toegangscriteria. In het verlengde van die aanbevelingen hebben de ECB en het Comité van Europese Effectenregelgevers normen inzake de verrekening en de afwikkeling van effectentransacties (Standards for Securities Clearing and Settlement) aangenomen die de voornoemde aanbevelingen verder uitdiepen en versterken.
In feite oefent de NBB haar controle uit op basis van de voornoemde criteria. Ze kan aanbevelingen richten aan de door haar gecontroleerde afwikkelingssystemen. Die aanbevelingen zijn niet dwingend, maar de NBB kan zo nodig zorgen voor de openbaarmaking ervan. Daar een zodanige openbaarmaking ernstige gevolgen kan hebben, mag het ontradend effect ervan niet onderschat worden.
De CBFA ten slotte oefent krachtens de voornoemde artikelen 22 en 23 van de wet van 2 augustus 2002 prudentiële controle uit op de systemen in kwestie. 3.3. Ook al kan in het verlengde van het voornoemde advies 28.723/2 betreurd worden dat de regelgevende omlijsting te summier is, de regering heeft met recht kunnen beschouwen dat aan de bezwaren van de CBFA tegemoetgekomen was door de hierboven omschreven context.
Bij de huidige stand van de informatie waarover de afdeling wetgeving beschikt, moet derhalve geconcludeerd worden dat dat het openstellen van afwikkelingssystemen voor « elke rechtspersoon » niet onverenigbaar lijkt met de strekking van richtlijn 98/26/EG. Aangezien de ECB twijfel geuit heeft over de vraag of het ontwerp de financiële stabiliteit veilig kan stellen van de afwikkelingssystemen in kwestie, verdient het aanbeveling dat de regering die bezwaren ondervangt in het verslag aan de Koning, teneinde ten volle te voldoen aan de verplichting voortvloeiend uit artikel 2, b), tweede alinea, van richtlijn 98/26/EG, krachtens hetwelk een lidstaat die deze bepaling ten uitvoer legt, zijn beslissing moet verantwoorden in het licht van de systeemrisico's. 4. Artikel 2, b), tweede alinea, van richtlijn 98/26/EG stelt de toepassing van de bepalingen ervan op niet-financiële deelnemers afhankelijk van de specifieke voorwaarde « dat ten minste drie andere deelnemers aan dit systeem (van effectenafwikkeling) onder de in de eerste alinea genoemde categorieën vallen ».Deze alinea somt de « instellingen » op die meewerken aan de betalings-en afwikkelingssystemen. Uit de verwijzing naar deze alinea vloeit voort dat artikel 2, b), tweede alinea, van richtlijn 98/26/EG voorschrijft dat ten minste drie deelnemers aan het systeem een kredietinstelling moeten zijn, een beleggingsonderneming, een overheidsinstantie of onderneming met overheidsgarantie, of nog, een kredietinstelling of een beleggingsonderneming met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap.
De ontwerptekst stelt zijnerzijds als voorwaarde voor de uitbreiding van de regeling tot de niet-financiële instellingen dat ten minste drie deelnemers aan dit systeem behoren tot « één van de categorieën als bedoeld in artikel 2, § 2, van de wet van 28 april 1999 ». Volgens artikel 2, § 2, vallen evenwel eveneens onder het begrip deelnemer de afwikkelende instanties in de zin van artikel 2, d), van richtlijn 98/26/EG. Zulks wordt, voor zover nodig is, bevestigd door de parlementaire voorbereiding van deze bepaling (9).
Dat de afwikkelende instanties begrepen worden onder de deelnemers, vloeit voort uit artikel 2, f), van de voornoemde richtlijn en doet op zich geen problemen rijzen.
Daarentegen is de algemene verwijzing, in het ontwerp, naar alle categorieën van deelnemers bedoeld in artikel 2, § 2, van de wet niet bestaanbaar met de restrictievere bewoordingen van artikel 2, b), tweede alinea, van richtlijn 98/26/EG. Als gevolg van deze verwijzing zou die regeling immers kunnen worden uitgebreid tot systemen die slechts één afwikkelende instantie en twee « instellingen » tellen in plaats van minimaal drie.
Daartegen zou tevergeefs kunnen worden opgeworpen dat artikel 2, a), van richtlijn 98/26/EG verhindert dat de erin voorgeschreven garanties toepassing vinden op aldus samengestelde systemen. Zoals reeds is opgemerkt, vermeldt de wet immers niet de definitie van het systeem omschreven in dit artikel.
Een gemachtigde van de minister is het ermee eens dat de verwijzing in de ontworpen bepaling derhalve beperkt wordt tot artikel 2, § 2, eerste lid, van de wet. 5. De ontworpen bepaling vormt geen harmonieus geheel met artikel 2, § 2, van de wet.Het zou wenselijk zijn te preciseren : « Als deelnemer wordt tevens beschouwd elke andere rechtspersoon die rechtstreeks deelneemt aan één van de effectenafwikkelingssystemen (...) ».
De kamer was samengesteld uit de heer Y. KREINS, kamervoorzitter, Mevr. P. VANDERNOOT, de heer M. BAGUET, staatsraden, de heer G. KEUTGEN, assessor van de afdeling wetgeving, Mevr. B. VIGNERON, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de H. X. DELGRANGE, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht vande H. P. VANDERNOOT. De griffier, B. VIGNERON De voorzitter, Y. KREINS _______ Nota's (1) PB L 166, blz.45. (2) Overwegingen 1, 2 en 4 van de aanhef van richtlijn 98/26/EG;zie ook demededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement overhet Europees verbintenissenrecht, PB C 255, blz. 1. (3) De wet van 28 april 1999 houdende omzetting van richtlijn 98/26/EG van 19 mei1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen eneffectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen. (4) Advies 27.309/4, op 11 maart 1998 verstrekt omtrent een ontwerp van koninklijkbesluit betreffende het bestek van toepassing op de spraaktelefoondienst en deprocedure inzake de toekenning van individuele vergunningen; advies 27.381/4, op 18 maart 1998 verstrekt omtrent een ontwerp van koninklijk besluitbetreffende de aanleg en exploitatie van openbare telecommunicatienetwerken;advies 30.139/4, op 4 december 2000 verstrekt omtrent een ontwerp vanministerieel besluit betreffende het aanleggen en het doen werken van radio-elektrische stations door radioamateurs; advies 32.777/2, op 27 maart 2002verstrekt omtrent een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van hetkoninklijk besluit van 2 juni 1999 houdende de in voetbalstadions na te levenveiligheidsnormen. (5) Advies 38.636/2/V, op 18 juli 2005 verstrekt omtrent een ontwerp van koninklijkbesluit tot wijziging van artikel 2 van de wet van 28 april 1999 houdendeomzetting van Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitievekarakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings-en afwikkelingssystemen en houdende bekendmaking van de lijst van debetalings- en effectenafwikkelingssystemen die geregeld worden door hetBelgisch recht. (6) Omtrent deze constateringen, zie eveneens : Commissie, « Study into theTransposition by Member States of directive 98/26/EEC - Final report », blz.54(http ://ec.europa.eu/internal euro market/payments/docs/ transposition-dir-98-26/main euro en.pdf). (7) Wet van 12 januari 2001 « portant transposition de la directive 98/26/CEconcernant le caractère définitif du règlement dans les systèmes de paiement etde règlement des opérations sur titres dans la loi modifiée du 5 avril 1993relative au secteur financier et complétant la loi du 23 décembre 1998 portantcréation d'une commission de surveillance du secteur financier ».(8) Lag om system för avveckling av förpliktelser pa finansmarknaden, SFS 1999 :1309.(9) Gedr.St. Kamer, 1998-1999, nr. 1-1999, blz. 6.
3 JUNI 2007. - Koninklijk besluit tot uitbreiding van de lijst van de deelnemers aan effectenafwikkelingssystemen zoals bedoeld in artikel 2, § 2, van de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, inzonderheid op artikel 2, § 1, b), gewijzigd door de koninklijke besluiten van 18 augustus 1999, 20 december 2000, 22 december 2003 en 5 maart 2006, op artikel 2, § 2, gewijzigd door het koninklijk besluit van 22 december 2000, en op artikel 2, § 5, 2°;
Gelet op Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, inzonderheid op artikel 2, b), laatste lid;
Gelet op het advies nr. 42.436/2 van de Raad van State, gegeven op 28 maart 2007, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 1° van de gecoordineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op het advies van de Europese Centrale Bank.
Op de voordracht van Onze Vice-eersteminister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 2, § 2, van de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, gewijzigd door het koninklijk besluit van 20 december 2000, wordt aangevuld als volgt : « Als deelnemer wordt tevens beschouwd elke andere rechtspersoon die rechtstreeks deelneemt aan één van de effectenafwikkelingssystemen zoals bedoeld in artikel 2, § 1, b), van de wet van 28 april 1999, op voorwaarde dat ten minste drie deelnemers aan dit systeem behoren tot één van de categorieën als bedoeld in artikel 2, § 2, eerste lid, van de wet van 28 april 1999. »
Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgische Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 3.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 juni 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-eersteminister en Minister van Financiën, D. REYNDERS