gepubliceerd op 06 oktober 2005
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 november 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, tot vaststelling van het bedrag en de wijze van toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen
3 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 november 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, tot vaststelling van het bedrag en de wijze van toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 oktober 1983, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, tot wijziging van de beslissing van 29 juli 1964 van het Nationaal Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 24 juli 1984, inzonderheid op artikel 2 van de statuten, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1987, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 april 1988;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 17 november 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, tot vaststelling van het bedrag en de wijze van toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 december 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Koninklijk besluit van 24 juli 1984, Belgisch Staatsblad van 11 augustus 1984.
Koninklijk besluit van 12 april 1988, Belgisch Staatsblad van 25 mei 1988.
Bijlage Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 november 1999 Vaststelling van het bedrag en de wijze van toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen (Overeenkomst geregistreerd op 29 mei 2000 onder het nummer 55041/CO/126)
Artikel 1.Bij toepassing van artikel 2 van de statuten vastgesteld bij de beslissing van 29 juli 1964, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van zijn statuten, laatst gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1987, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 12 april 1988, worden, ten laste van het fonds, de volgende aanvullende sociale voordelen toegekend : 1. een getrouwheidspremie;2. een sociaal voordeel aan de leden van een representatieve werknemersorganisatie;3. een aanvullende werkloosheidsvergoeding;4. een aanvullende vergoeding voor gelijkgestelde dagen voor economische of technische werkloosheid, tijdelijke werkloosheid wegens overmacht, arbeidsongeschiktheid en verlof om dwingende redenen;5. een bijzondere vergoeding aan de werklieden bij collectief ontslag;6. een aanvullende vergoeding aan de slachtoffers van een arbeidsongeval;7. een aanvullende vergoeding bij langdurige ziekte;8. een vergoeding aan de gepensioneerde werklieden;9. een vergoeding aan de weduwe(naar) van een gepensioneerde arbeider(ster);10. een vergoeding aan de werklieden die, tengevolge van een fysische handicap, lange tijd volledig arbeidsongeschikt zijn;11. een vergoeding aan de weduwe(naar) van een fysisch gehandicapte;12. een bijzondere tegemoetkoming toe te kennen aan sommige bejaarde werknemers die elke beroepsactiviteit hebben stopgezet en die noch het sectorieel conventioneel brugpensioen, noch de anciënniteitstoeslag in uitvoering van het koninklijk besluit van 13 januari 1989 betreffende de toekenning van een anciënniteitstoeslag aan oudere werklozen (Belgisch Staatsblad van 19 januari 1989) kunnen genieten. Deze aanvullende sociale voordelen worden toegekend aan de werklieden tewerkgesteld in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking.
Met "werklieden" worden de werklieden en werksters bedoeld. HOOFDSTUK I. - Getrouwheidspremie
Art. 2.Een getrouwheidspremie wordt toegekend aan de werklieden die tewerkgesteld waren in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking in een periode gelegen tussen 1 juli 1998 en 30 juni 2000.
Art. 3.Voor de jaren 1999 en 2000 wordt de getrouwheidspremie berekend op basis van 8,55 pct. van de onbegrensde brutolonen aan 108 pct. verdiend in de ondernemingen gedurende de periodes van 1 juli 1998 tot 30 juni 1999 en tussen 1 juli 1999 tot 30 juni 2000.
Art. 4.Het bedrag van de getrouwheidspremie wordt berekend op de brutolonen aan 108 pct. vermeld op de driemaandelijkse aangifte voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Het minimumbedrag per betalingsmandaat is vastgesteld op 1 000 BEF. Wanneer de getrouwheidspremie 1 000 BEF niet bereikt, wordt er geen betalingsmandaat opgemaakt.
Art. 5.Voor iedere rechthebbende maakt het fonds een persoonlijke titel op. De titels worden vóór 5 december van het jaar waarvoor het voordeel is verschuldigd gestuurd aan de werkgevers waarbij de werkman in dienst is of was. De werkgever overhandigt de titel, onmiddellijk na ontvangst, aan de rechthebbende.
Deze titels vermelden de onbegrensde brutolonen, verdiend bij de betrokken werkgever.
Art. 6.De getrouwheidspremie is uitbetaalbaar vanaf 10 december van het jaar waarvoor het voordeel verschuldigd is. De titel blijft geldig gedurende één jaar.
Art. 7.De rechthebbenden die lid zijn van één van de representatieve interprofessionele werknemersorganisaties die op nationaal niveau zijn verbonden en die in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking zijn vertegenwoordigd, leggen hun titel, ter betaling voor, aan hun werknemersorganisatie. De andere rechthebbenden dienen hun titel rechtstreeks bij het fonds in.
Art. 8.De titels die ter betaling worden aangeboden na 15 december van het jaar dat volgt op het jaar waarop de titel slaat, zijn niet meer geldig. HOOFDSTUK II. - Sociaal voordeel aan de leden van een representatieve werknemersorganisatie
Art. 9.Een sociaal voordeel wordt toegekend aan de in de ondernemingen van de sector stoffering en houtbewerking tewerkgestelde werklieden die het recht verworven hebben op de getrouwheidspremie zoals voorzien in hoofdstuk I, artikel 2 en artikel 3 van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst en/of aan de werklieden verbonden door een arbeidsovereenkomst aan een onderneming van de sector stoffering en houtbewerking, die opgeroepen zijn onder de wapens en/of aan langdurige arbeidsongeschikten en/of aan de arbeiders getroffen door een arbeidsongeval en die lid zijn van één van de representatieve interprofessionele werknemersorganisaties die op nationaal niveau verbonden zijn en die in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking zijn vertegenwoordigd.
Art. 10.De toepassingsmodaliteiten, alsmede het bedrag van dit sociaal voordeel, worden jaarlijks vastgesteld door het paritair beheerscomité van het fonds voor bestaanszekerheid, en ter goedkeuring voorgelegd aan het paritair comité. HOOFDSTUK III. - Aanvullende werkloosheidsvergoeding
Art. 11.Opening van het recht § 1. Een aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt toegekend aan de arbeiders zodra zij, bij toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de werkloosheidsverzekering, recht hebben op werkloosheidsuitkeringen of wachtuitkeringen.
Om recht te hebben op deze vergoeding moeten zij in het bezit zijn van een kaart van rechthebbende en voor de aanvang van de periode van werkloosheid in dienst zijn geweest van een onderneming uit de sector van de stoffering en de houtbewerking.
De arbeider die in een periode gelegen tussen het einde van zijn arbeidsovereenkomst en de aanvang van de werkloosheid, zijn jaarlijkse vakantie neemt of arbeidsongeschikt is, wordt geacht aan deze laatste voorwaarde te beantwoorden. § 2. De kaart van rechthebbende voor en dienstjaar wordt door de administratie van het fonds uitgereikt aan de arbeiders die minstens 130 bezoldigde dagen bewijzen tijdens het refertejaar.
Onder "dienstjaar" wordt verstaan : de periode van 1 januari tot en met 31 december van het kalenderjaar dat volgt op de einddatum van het refertejaar.
Onder "referte jaar" wordt verstaan : de periode van 1 juli tot en met 30 juni van het jaar onmiddellijk voorafgaand aan het dienstjaar.
Onder "bezoldigde" dagen wordt verstaan : de gewerkte dagen, de dagen gedekt door het gewaarborgd weekloon (eerste zeven dagen), klein verlet, compensatiedagen wegens arbeidsduurvermindering, inhaalrustdagen voor overuren, betaalde feestdagen en syndicaal verlof.
Voorbeeld : 130 bezoldigde dagen bewezen door de arbeider, tussen 1 juli 1998 en 30 juni 1999 : kaart van rechthebbende geldig vanaf 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000. § 3. Afwijkingen 1. In dienst tijdens het refertejaar 1.1. Voor de arbeider die in dienst treedt tijdens het refertejaar en aan de voorwaarden onder § 1 voldoet, doch niet aan de voorwaarden onder § 2, wordt het recht op aanvullende vergoeding geopend vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal tijdens hetwelk de 130 bezoldigde dagen worden bereikt.
Deze regeling is van toepassing vanaf 1 juli 1999 voor iedere arbeider die in dienst treedt vanaf deze zelfde datum.
Voorbeeld : de arbeider treedt in dienst op 5 oktober 1999 en bewijst 130 bezoldigde dagen op 1 april 2000. Opening van het recht : vanaf 1 juli 2000. 1.2. Het bewijs van de 130 bezoldigde dagen wordt geleverd aan de hand van de door de werkgever ingevuld inlichtingenblad, waarvan het model wordt vastgesteld door het beheerscomité van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de stoffering en de houtbewerking". 2. Arbeiders die de 130 bezoldigde dagen niet kunnen bewijzen tijdens het refertejaar, maar die een loopbaan bewijzen in de sector van de stoffering en de houtbewerking De arbeiders die voldoen aan de voorwaarden onder artikel 11, § 1, doch niet aan de voorwaarden onder § 2, kunnen het recht op de aanvullende uitkering openen, onder de hiernavermelde voorwaarden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De samenstelling van de loopbaan wordt berekend van datum tot datum. De loopbaan wordt bewezen op 1 januari van ieder dienstjaar. 3. Deeltijdse tewerkstelling tijdens het refertejaar Voor de arbeider die deeltijds tewerkgesteld was tijdens het refertejaar en niet voldoet aan de voorwaarden bepaald onder artikel 11, § 2 kan de kaart van rechthebbende worden toegekend onder de hiernavolgende voorwaarden : 1) de deeltijdse arbeid is ten minste gelijk aan 50 pct.van een voltijdse betrekking in de onderneming; 2) voor de periode van deeltijdse tewerkstelling bewijst de arbeider een aantal dagen dat, omgezet naar een voltijdse tewerkstelling, wel ten minste een eindresultaat van 130 bezoldigde dagen tijdens de gehele referteperiode oplevert. Voorbeeld : - arbeider werkt 32 uren per week van 1 juli 1998 tot en met 30 juni 1999; - de voltijdse betrekking : 40 uren per week; - aantal bewezen dagen (of uren gedeeld door 8) = 104; - formule van omzetting : 104/32 x 40 = 130 dagen.
Art. 12.Vergoedbare dagen § 1. Het aantal vergoedbare dagen is vastgesteld op 130 per dienstjaar in de regeling van 6 vergoedbare dagen per week. Wordt bij volledige werkloosheid gedurende het eerste dienstjaar het maximum aantal te vergoeden dagen niet uitgeput, dan wordt het saldo overgedragen naar het volgende dienstjaar. § 2.Voor een arbeider tewerkgesteld in een deeltijds uurrooster op het ogenblik dat hij werkloos wordt gesteld, wordt het aantal vergoedbare dagen berekend conform de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de werkloosheidsuitkeringen. § 3. Na uitputting van het maximum aantal vergoedbare dagen tijdens het eerste jaar van volledige werkloosheid, kan de volledig uitkeringsgerechtigde werkloze gedurende een tweede dienstjaar aanspraak maken op het maximum aantal vergoedbare dagen zoals voorzien in artikel 12, § 1. Hij moet hiervoor gedurende ten minste 10 jaar tewerkgesteld zijn geweest in een onderneming die ressorteert onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking. Deze 10 jaren moeten zich situeren in de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de werkloosheid en van deze 10 jaren moet hij ten minste 5 jaren effectieve prestaties bewijzen.
Deze voorwaarde moet vervuld zijn bij de aanvang van de werkloosheid. § 4. De toekenning van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt gedurende maximum 2 maanden opgeschort wanneer de werkloze op initiatief van de RVA of op eigen initiatief ingeschakeld wordt in een tewerkstellingsprogramma van de overheid. Dit geldt eveneens voor de werkloze die met de bedoeling om aan de werkloosheid te ontsnappen een betrekking aanvaardt. Tijdens deze schorsingsperiode(s) heeft de betrokken arbeider/ster geen recht op de aanvullende werkloosheidsvergoeding.
Indien de arbeider na deze schorsingsperiode(s) opnieuw werkloos wordt, kan hem het overblijvend saldo van de 130 vergoedbare dagen worden toegekend, na aftrek van het aantal dagen waarvan hij/zij van het fonds voor bestaanszekerheid van een andere sector een aanvullende werkloosheidsvergoeding zou hebben ontvangen.
Art. 13.Uitsluitingen § 1. De arbeider kans slechts aanspraak maken op de aanvullende vergoeding werkloosheid (volledig of gedeeltelijk) in de mate dat hij ook recht heeft op de wettelijke wachtvergoeding of werkloosheidsvergoeding (volledig of gedeeltelijk). § 2. De arbeider die werkloosheidsuitkeringen wegens conventioneel brugpensioen geniet, heeft geen recht op de aanvullende vergoeding zoals bepaald in dit hoofdstuk.
Hetzelfde geldt voor de arbeider die een anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen kan genieten in uitvoering van het koninklijk besluit van 13 januari 1989 (Belgisch Staatsblad van 19 januari 1989). § 3. De aanvullende werkloosheidvergoeding wordt niet toegekend op de dagen waarvoor de arbeider recht heeft op : - een loon; - verbrekingsvergoeding; - vakantiegeld; - uitkeringen van ziekteverzekeringen, arbeidsongeval, beroepsziekte; - een overbruggingsuitkering toegekend door het "Fonds Sluiting van ondernemingen"; - een vergoeding toegekend door een ander fonds voor bestaanszekerheid.
Art. 14.Bedrag en toekenningsvoorwaarden § 1. Het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van deze vergoeding worden door het Paritair Comité voor der stoffering en de houtbewerking vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.
Sedert 1 januari 1998, bedraagt de vergoeding 166 BEF per dag. § 2. Om de uitbetaling van de aanvullende werkloosheidsvergoeding te krijgen : - richten de rechthebbenden die lid zijn aan één van de bij artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, zich tot hun werknemersorganisatie die de hoofdwerkloosheidsuitkeringen heeft uitbetaald; - dienen de andere rechthebbenden bij het fonds voor bestaanszekerheid een daartoe door het fonds voorgeschreven dossier en een attest van de werkloosheidskas in.
Art.14bis. Toepassingsdatum Dit hoofdstuk is van toepassing voor ieder werkloosheidsdag die zich situeert na 31 december 1999. HOOFDSTUK IV. - Aanvullende vergoeding voor gelijkgestelde dagen voor economische of technische werkloosheid, tijdelijke werkloosheid wegens overmacht, arbeidsongeschiktheid en verlof om dwingende redenen
Art. 15.Er wordt een aanvullende vergoeding voor gelijkgestelde dagen voor economische of technische werkloosheid, tijdelijke werkloosheid wegens overmacht, arbeidsongeschiktheid en verlof om dwingende redenen uitbetaald aan de werklieden, tewerkgesteld in de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking.
Art. 16.De toepassingsmodaiteiten, alsmede het bedrag van deze aanvullende vergoeding worden jaarlijks vastgesteld door het paritair beheerscomité van het fonds voor bestaanszekerheid, en ter goedkeuring voorgelegd aan het paritair comité. HOOFDSTUK V. - Bijzondere vergoeding aan de werklieden bij collectief ontslag
Art. 17.§ 1. De aanvullende werkloosheidsvergoeding ten laste van het fonds wordt aan de werklieden, die recht hebben op de vergoeding verschuldigd bij collectief ontslag, bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op 8 mei 1973 in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het collectief ontslag, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 6 augustus 1973, toegekend als volgt : de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en de normale werkloosheidsuitkeringen wordt bij werkloosheid in geval van collectief ontlag gedekt door de aanvullende werkloosheidsvergoeding toegekend door het fonds.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt met ingang van 1 januari 1997 het begrip "collectief ontslag" zoals beschreven in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 8 mei 1973 van de Nationale Arbeidsraad uitgebreid tot de ontslagen om economische redenen die in een ononderbroken periode van 120 dagen een bij voormelde collectieve arbeidsovereenkomst bepaald aantal werknemers betreft.
Wanneer de helft van het verschil niet wordt gedekt door de bedoelde uitkering, betaalt het fonds aan de werklieden het verschuldigde bedrag op basis van de nodige bewijsstukken. § 2. De aanvullende werkloosheidsvergoeding ten laste van het fonds wordt eveneens toegekend aan de werklieden tewerkgesteld in ondernemingen met minder dan 20 werknemers op voorwaarde dat : - tenminste 6 werknemers worden ontslagen in de tijdspanne bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 mei 1973, indien de onderneming tussen 12 en 20 werknemers tewerkstelt; - tenminste de helft van de werknemers worden ontslagen in de tijdspanne bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 mei 1973, indien de onderneming minder dan 12 werknemers tewerkstelt.
Mits voorlegging van het bewijs dat de werklieden wel degelijk recht hebben op de "vergoeding wegens collectief ontslag" en in zover zij werkloos blijven gedurende een periode van vier maanden welke aanvangt daags na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst of eventueel daags na het verstrijken van de periode welke door een opzeggingsvergoeding is gedekt, blijft het fonds de aanvullende werkloosheidsvergoeding uitbetalen tot op het einde van bedoelde periode.
Dit neemt niet weg dat belanghebbende het recht behoudt op de aanvullende werkloosheidsvergoeding voor de jaarlijkse periode voorzien in geval van werkloosheid die geen betrekking heeft op een collectief ontslag.
Art. 18.De rechthebbenden dienen de aanvraag tot toekenning van de bedoelde vergoeding in bij het fonds op een daartoe bestemd formulier.
Art. 19.De bepalingen van de artikelen 17 en 18 zijn alleen van toepassing op de werklieden die getroffen zijn door collectief ontslag en genieten van werkloosheidsuitkeringen.
Art. 20.De laatste werkgever blijft evenwel de vergoeding verschuldigd voor een periode van vier maanden zoals voorzien in het koninklijk besluit van 6 augustus 1973 voor de volgende gevallen : a. de werkloze werklieden die om redenen onafhankelijk van hun wil uit het genot van de werkloosheidsuitkeringen zijn gesloten;b. de werklieden die een nieuwe betrekking bekleden waar zij een loon ontvangen dat lager ligt dan het loon dat zij voordien verdienden;c. de werklieden die een beroepsopleiding, ingericht of erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, doorlopen en een vergoeding ontvangen die lager ligt dan het loon dat zij voordien verdienden. Voor deze gevallen is de vergoeding gelijk aan : geval a : de helft van het verschil tussen het netto-loon en de werkloosheidsvergoeding waarop de werkman had kunnen aanspraak maken; gevallen b en c : de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en het totaal van de netto-inkomsten verkregen uit hoofde van de nieuwe betrekking of van de beroepsopleiding. HOOFDSTUK VI. - Aanvullende vergoeding aan de slachtoffers van een arbeidsongeval
Art. 21.Een aanvullende vergoeding wordt toegekend aan de werklieden die door een arbeidsongeval tijdens het werk of op de weg naar en van het werk zijn getroffen.
Art. 22.De in artikel 21 beoogde aanvullende vergoeding wordt toegekend vanaf de eenendertigste kalenderdag.
Enkel de normale activiteitsdagen geven aanleiding tot de betaling van een aanvullende vergoeding.
Art. 23.De vergoeding wordt berekend door het fonds, na de werkhervatting of na uitputting van het totaal aantal dagen door het fonds voorzien in geval van ononderbroken periode van arbeidsongeschiktheid.
Art. 24.Het aantal te vergoeden dagen is vastgesteld op 200 dagen per arbeidsongeval.
Art. 25.Het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van deze vergoeding worden door het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.
Sedert 1 januari 1998, is het bedrag vastgesteld op 144 BEF per dag, vermeerderd met het sociaal voordeel voorzien in artikel 10.
Art. 26.De rechthebbenden dienen de aanvraag tot toekenning van de bedoelde aanvullende vergoeding in bij het fonds op een daartoe bestemd formulier.
De rechthebbenden die lid zijn van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties dienen hun aanvraag in door toedoen van hun werknemersorganisatie.
De andere rechthebbenden dienen hun aanvraag rechtstreeks bij het fonds in.
Art. 27.Voor de rechthebbenden die de aanvraag hebben ingediend door toedoen van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties geschiedt de betaling door toedoen van hun werknemersorganisatie; voor de anderen geschiedt de betaling rechtstreeks door het fonds.
Art. 28.Bij dodelijk ongeval, overkomen tijdens het werk of op de weg naar en van het werk, wordt een forfaitaire vergoeding van 150 000 BEF, verhoogd met een forfaitaire vergoeding van 20 000 BEF per kind waarvoor gezinsvergoeding wordt genoten, aan de rechthebbenden van het slachtoffer betaald.
Aan de slachtoffers van een arbeidsongeval, met als gevolg een blijvende arbeidsongeschiktheid van 66 pct. en meer, wordt een eenmalige vergoeding toegekend van 20 000 BEF verhoogd met 15 000 BEF per kind waarvoor gezinsvergoeding wordt genoten. HOOFDSTUK VII. - Aanvullende vergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid
Art. 29.Opening van het recht § 1. Een aanvullende vergoeding wordt toegekend aan de arbeiders die langdurig arbeidsongeschikt zijn, zodra zij, bij toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering de uitkeringen hebben genoten wegens arbeidsongeschiktheid. Arbeidsongeval, beroepsziekte en het kraamverlof (15 weken) worden bijgevolg van dit voordeel uitgesloten.
Om recht te hebben op deze vergoeding, moeten deze arbeiders verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst met een werkgever van de sector stoffering en houtbewerking bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, en moeten zij ten minste 130 bezoldigde dagen in de sector tijdens de laatste vijf jaar kunnen bewijzen. § 2. Onder "bezoldigde dagen" wordt verstaan : de gewerkte dagen, de dagen gedekt door gewaarborgd weekloon (eerste 7 dagen), klein verlet, compensatiedagen wegens arbeidsduurvermindering, inhaalrustdagen voor overuren, betaalde feestdagen en dagen van syndicaal verlof. § 3. Afwijkingen De periode gedurende dewelke de arbeider in de onderneming als uitzendkracht wordt tewerkgesteld door de curator, aangesteld bij het gerechtelijk akkoord of faillissement van een werkgever van de sector van de stoffering en de houtbewerking, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met het "verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst" zoals omschreven in de eerste alinea.
Art. 30.De aanvullende vergoeding § 1. De in artikel 29 beoogde aanvullende vergoeding wordt toegekend vanaf de 31ste kalenderdag vanaf de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid. § 2. Voor het bepalen van de aanvangsdatum van een periode van arbeidsongeschiktheid worden de begrippen "hervalling", "dezelfde arbeidsongeschiktheid" of "andere arbeidsongeschiktheid" gehanteerd zoals in de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 met betrekking tot de ziekte-en invaliditeitsverzekering.
Art. 31.Ogenblik van de berekening De vergoeding wordt berekend door het fonds voor bestaanszekerheid, na de werkhervatting of na uitputting van het totaal aantal dagen door het fonds voorzien in geval van ononderbroken periode van arbeidsongeschiktheid.
Art. 32.Vergoedbare periode § 1. De vergoedbare periode van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 365 kalenderdagen, verminderd met de 30 eerste kalenderdagen van de arbeidsongeschiktheid.
Deze periode wordt verlengd met de periode van jaarlijkse vakantie waarop de arbeider bij de aanvang van of gedurende zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft.
De vergoedbare periode blijft doorlopen voor iedere arbeidsongeschiktheid waarvan het recht werd geopend voor het einde van de arbeidsovereenkomst.
De gelijkstelling zoals bedoeld bij artikel 29, § 3 geldt eveneens voor de toepassing van deze paragraaf. § 2. Het aantal vergoedingen per arbeidsongeschiktheid kan maximum 6 per week bedragen en 287 per arbeider. § 3. De vergoeding kan niet gecumuleerd worden met : - loon; - verbrekingsvergoeding; - vakantiegeld; - werkloosheiduitkeringen; - aanvullende vergoeding brugpensioen; - of ieder andere vergoeding vanwege het fonds voor bestaanszekerheid.
Art. 33.Bedragen § 1. De vergoeding van de hierna vermelde periode bedraagt : - vanaf de 31ste kalenderdag na de aanvang van de arbeidsongeschiktheid tot en met de 150ste kalenderdag : 166 BEF per vergoedbare dag; - vanaf de 151ste kalenderdag na de aanvang van de arbeidsongeschiktheid tot en met de 365ste kalenderdag : 196 BEF per vergoedbare dag.
Voormelde bedragen worden verhoogd met het sociaal voordeel, zoals bepaald in artikel 10 en met de aanvullende vergoeding zoals bepaald in artikel 16. § 2. Deeltijdse tewerkstelling Wanneer een arbeider deeltijds is tewerkgesteld bij de aanvang der arbeidsongeschiktheid, wordt de aanvullende vergoeding volgens een van de volgende formules berekend : a) dagbedrag x aantal werkdagen per week/5 dagen = BEF per dag gedurende het maximaal aantal dagen b) deeltijdse tewerkstelling =... pct. van een voltijdse. Dan wordt de dagvergoeding vermenigvuldigt met dit percentage § 3. Gedeeltelijke werkhervatting Indien een arbeider met instemming van de medisch adviseur van het ziekenfonds het werk gedeeltelijk hervat, vertegenwoordigt de aanvullende vergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid een percentage van het dagbedrag dat overeenstemt met de overblijvende graad van arbeidsongeschiktheid.
Voorbeeld : - betrokkene werd ziek op 16 november 1999; - hij is voor 100 pct. werkonbekwaam voor de periode van 16 november 1999 tot en met 27 mei 2000; - van 28 mei 2000, mag hij dor de medische adviseur van het ziekenfonds het werk gedeeltelijk hervatten namelijk voor 40 pct.; - vanaf 28 mei 2000, ontvangt betrokkene 60 pct. van het totale dagbedrag.
Art. 34.Aanvraag De rechthebbenden die langer dan 30 kalenderdagen arbeidsongeschikt zijn geweest en hiervoor ziekte- en invaliditeitsuitkeringen hebben genoten, dienen hun aanvraag tot toekenning van de aanvullende vergoeding in bij het fonds, op een daartoe bestemde formulier.
De rechthebbenden die lid zijn van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties dienen hun aanvraag in door toedoen van hun werknemersorganisatie. De andere rechthebbenden dienen hun aanvraag rechtstreeks in bij het fonds.
Art. 35.Uitbetaling Voor de rechthebbenden die de aanvraag hebben ingediend door toedoen van een van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties geschiedt de uitbetaling ook door toedoen van de werknemersorganisatie. Voor de andere rechthebbenden betaalt het fonds het verschuldigde bedrag rechtstreeks uit aan de rechthebbende.
Art. 35bis.Toepassingsdatum Hoofdstuk VII gaat in op 1 juli 1999 voor alle periodes van arbeidsongeschiktheid die vanaf deze datum een aanvang nemen. HOOFDSTUK VIII. -Vergoeding aan gepensioneerden (NB : Dit hoofdstuk is nog enkel van toepassing voor de gepensioneerden van wie het recht inging voor 1 juli 1997 en op wie de overgangsregeling beschreven onder artikel 49, § 2 moet worden toegepast)
Art. 36.Een vergoeding wordt toegekend aan de gepensioneerde werklieden die tijdens hun beroepsloopbaan tewerkgesteld zijn geweest in een onderneming die ressorteert onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking.
De gepensioneerden die de vergoeding genieten in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 april 1983 (einddatum 1 januari 1987) tot vaststelling van het bedrag en de wijze van toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1987, respectievelijk algemeen verbindend verklaard bij de koninklijke besluiten van 20 oktober 1983 en 25 april 1988, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 15 december 1983 en van 25 juni 1988 en de werknemers die op rustpensioen gegaan zijn vóór 1 januari 1988, behouden het genot van de vergoeding zoals voorzien in de voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst. De bijzondere gevallen als gevolg van de wijzigingen aan de collectieve arbeidsovereenkomst kunnen worden voorgelegd aan het paritair beheerscomité.
Art. 37.Kunnen aanspraak maken op deze vergoeding, de werklieden die de leeftijd hebben bereikt van ten minste 60 jaar en een rustperiode genieten hun toegekend overeenkomstig het rust- en overlevingspensioen voor werknemers zoals zij vanaf 1 januari 1991 in voege zijn.
Art. 38.De vergoeding wordt als volgt vastgesteld : § 1. Voor een tewerkstelling van 5 jaar of meer in een onderneming van de stoffering en houtbewerking, maar van minder dan 10 jaar, en op voorwaarde dat de laatste werkgever een werkgever van de sector stoffering en houtbewerking was, wordt een vergoeding uitbetaald volgens onderstaande schaal : 5 volledige jaren : 5 000 BEF 6 volledige jaren : 7 000 BEF 7 volledige jaren : 9 000 BEF 8 volledige jaren : 11 000 BEF 9 volledige jaren : 13 000 BEF § 2. Een tewerkstelling in een onderneming van de stoffering en houtbewerking van 10 en meer volledige jaren, maar minder dan 21 volledige jaren die zich dienen te situeren in de laatste 25 jaar vóór de (brug)pensionering en ten vroegste op de leeftijd voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het sectorieel brugpensioen, geeft recht op een vergoeding van 20 000 BEF. § 3. Bij een tewerkstelling in een onderneming van de stoffering en houtbewerking van meer dan 20 volledige jaren, wordt een vergoeding toegekend volgens onderstaande schaal : 21 volledige jaren : 21 000 BEF 22 volledige jaren : 22 000 BEF 23 volledige jaren : 23 000 BEF 24 volledige jaren : 24 000 BEF 25 volledige jaren : 25 000 BEF Het maximum bedrag wordt vastgesteld op 25 000 BEF. De tewerkstelling, zoals vermeld dient zich te situeren in de laatste 30 jaar vóór de (brug) pensionering en ten vroegste op de leeftijd voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het sectorieel brugpensioen. § 4. Voor een tewerkstelling in de sector van minder dan 5 volledige jaren, wordt geen vergoeding uitbetaald. § 5. Er wordt geen vergoeding toegekend voor de periode van gelijkstelling buiten de arbeidsovereenkomst (bijvoorbeeld brugpensioen, volledige werkloosheid, enz.).
Art. 39.De rechthebbenden die reeds eenzelfde vergoeding ontvangen uitbetaald door een ander fonds voor bestaanszekerheid dan dat van de stoffering en de houtbewerking, ontvangen maximum de vergoeding bedoeld in artikel 38, verminderd met de vergoeding die zij aldus reeds hebben ontvangen.
Art. 40.De rechthebbenden dienen de aanvraag tot toekenning van de bedoelde vergoeding in bij het fonds op een daartoe bestemd formulier.
De rechthebbenden die lid zijn van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, dienen hun aanvraag in door toedoen van hun werknemersorganisatie.
De andere rechthebbenden dienen hun aanvraag rechtstreeks bij het fonds in.
Art. 41.De uitkering van de vergoeding gebeurt door het fonds. Voor het jaar van pensionering, wordt de vergoeding uitbetaald naar verhouding van 1/12 van het totaal jaarbedrag per maand van pensionering.
De uitbetalingsmodaliteiten worden door het paritair beheerscomité bepaald.
Voor de rechthebbenden die hun aanvraag hebben ingediend door toedoen van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, geschiedt de betaling door toedoen van hun werknemersorganisatie; voor de anderen geschiedt de betaling rechtstreeks door het fonds.
Art. 42.De rechthebbenden die de vergoeding een eerste maal hebben ontvangen, moeten de daaropvolgende jaren geen nieuwe aanvraag indienen. In de maand januari, stuurt het fonds voor bestaanszekerheid aan diegenen die reeds deze vergoeding ontvingen, een formulier "hernieuwing".
Naargelang het geval, overhandigt de rechthebbende het ondertekend formulier "hernieuwing" aan de werknemersorganisatie of rechtstreeks aan het fonds.
Zo bij ontvangst van het formulier "hernieuwing", de rechthebbende overleden is, moet(en) de weduwe(naar) of erfgena(a)m(en) bij het formulier een uittreksel van de akte van overlijden voegen.
Indien de rechthebbende gepensioneerde overleden is voor 1 januari, vervalt het recht op de vergoeding. HOOFDSTUK VIIIbis. - Vergoeding aan gepensioneerden (algemene regeling van toepassingsdatum vanaf 1 juli 1997)
Art. 43.Een vergoeding wordt toegekend aan de gepensioneerde werklieden die tijdens hun beroepsloopbaan tewerkgesteld zijn geweest in een onderneming die ressorteert onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking.
Art. 44.§ 1. 1°. Om het recht te openen op deze vergoeding dienen de werklieden gelijktijdig aan de volgende voorwaarden te voldoen : - hun laatste werkgever ressorteert onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking; - ten minste de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt; - een rustpensioen genieten overeenkomstig de wettelijke bepalingen betreffende het rust-en overlevingspensioen voor werknemers; - ten minste 10 volledige jaren tewerkstelling in het arbeidersstatuut bewijzen in een onderneming uit de sector van de stoffering en de houtbewerking, tijdens de periode van 30 jaar voorafgaand aan de rustpensioenleeftijd.
Met "tewerkstelling" wordt bedoeld : de effectief gepresteerde dagen en daaraan gelijkgestelde dagen. 2° Bij afwijking van wat voorafgaat, kunnen ook bedienden het recht op een vergoeding openen op voorwaarde dat : 1.zij alle onder § 1, 1° gestelde voorwaarden vervullen; 2. zij tijdens de periode van 10 jaar die voorafgaat aan hun pensionering het statuut van bediende verwerven bij de werkgever waar zij voordien het arbeidersstatuut hadden. § 2. Wanneer het recht is geopend, wordt de loopbaan bepaald die in aanmerking komt voor het vaststellen van het jaarbedrag.
De loopbaan van de werknemer waarmee wordt rekening gehouden is gelijk aan de som van alle volledige jaren tewerkstelling bij een werkgever (meerdere werkgevers) die ressorteert (ressorteren) onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking.
Volledige jaren worden gerekend van datum tot datum.
Voor onvolledige jaren wordt de volgende deling toegepast : x/220, waarbij x gelijk is aan de som van alle bezoldigde en gelijkgestelde dagen in de 5 dagen week.
Wanneer het resultaat van deze deling opnieuw resulteert in een breuk, wordt het afgerond als volgt : 0,5 of meer = 1; minder dan 0,5 = 0. § 3. Voor de toepassing van § 1 en § 2 komen als "gelijkgestelde" dagen in aanmerking de dagen van schorsing van de arbeidsovereenkomst, zoals vermeld in artikelen 16,17,18 en 19 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie voor loonarbeiders. Periodes buiten de arbeidsovereenkomst worden niet gelijkgesteld.
Art. 45.De vergoeding § 1. Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld aan de hand van de bewezen loopbaan als arbeider in de sector.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Voor het begrip van "volledig jaar" wordt verwezen naar hetgeen bepaald is in artiktel 44, § 2. § 3. De vergoeding wordt de eerste maal uitbetaald op het einde van de maand juni van het volgend jaar volgend op het jaar waarin het wettelijk rustpensioen een aanvang nam.
De eerste uitbetaling wordt geproratiseerd naar verhouding van 1/12de per maande pensionering van het voorgaande jaar. § 4. De vergoeding zoals voorzien in arikel 45, § 1 wordt de daaropvolgende jaren uitgekeerd op het einde van de maand juni en dit totdat 15 volledige vergoedingen werden uitbetaald. § 5. De vergoeding is slechts verschuldigd aan de werklieden die op 30 juni van ieder jaar waarin de vergoeding wordt uitbetaald, nog in leven zijn.
Art. 46.Aanvraag § 1. De rechthebbenden dienen de aanvraag tot toekenning van bedoelde vergoeding in op een daartoe bestemd formulier.
De rechthebbenden die lid zijn van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, dienen hun aanvraag in via deze werknemersorganisatie.
De andere rechthebbenden dienen hun aanvraag rechtstreeks in bij het fonds voor bestaanszekerheid. § 2. Hernieuwing De rechthebbenden die de vergoeding reeds een eerste maal ontvingen, moeten de daaropvolgende jaren geen nieuwe aanvraag indienen. In de loop van het eerste kwartaal ontvangen zij van het fonds een formulier "hernieuwing" hetwelk ingevuld teruggestuurd wordt aan hun werknemersorganisatie of rechtstreeks aan het fonds voor bestaanszekerheid.
Een attest "leven" dient te worden bijgevoegd.
Het paritair beheerscomité kan echter beslissen over te stappen naar een geautomatiseerd systeem van hernieuwing.
Art. 47.Uitbetaling § 1. Voor de rechthebbenden die hun aanvraag hebben ingediend via één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, geschiedt de betaling door toedoen van hun werknemersorganisatie, voor de anderen gebeurt de betaling rechtstreeks door het fonds. § 2. Erfgenamen die aanspraak maken op de betaling van de in het vermogen van de overledenen begrepen vergoeding, dienen het formulier "aanvraag" of "hernieuwing" ter staving volgende attesten te voegen : - een uittreksel uit de acte van overlijden; - bewijs van hun hoedanigheid van erfgenaam of van gevolmachtigde van de erfgenamen.
Art. 48.Cumul § 1. De rechthebbenden die reeds éénzelfde vergoeding ontvagen, uitbetaald door een ander fonds voor bestaanszekerheid dan dat van de stoffering en de houtbewerking, ontvangen maximum de vergoeding bedoeld in artikel 45, verminderd met de vergoeding die zij reeds ontvangen. § 2. Sinds 1 januari 1990 bestaat er een overéénkomst tussen het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" en het "Fonds voor bestaanszekerheid van de stoffering en de houtbewerking", voor werknemers die beurtelings werden tewerkgesteld bij werkgevers ressorterend onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, hetzij onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf.
Art. 49.Toepassingsdatum § 1. De vergoeding, zoals omschreven in dit hoofdstuk, wordt toegekend aan de rechthebbenden van wie het wettelijk rustpensioen een aanvang nam van 1 juli 1997. § 2. Op de gepensioneerden die de vergoeding genieten in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 november 1995 en op de werknemers die op rustpensioen gegaan zijn voor 1 juli 1997 is volgende overgangsregime van toepassing : - de gepensioneerden van wie het recht op de vergoeding geopend werd voor 1985, ontvangen in 1998 uitzonderlij nog éénmaal het bedrag waarop zij ingevolge de toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 november 1995 recht konden laten gelden; - de gepensioneerden van wie het recht op de vergoeding geopend werd in de periode vanaf 1 januari 1985 tot en met 30 juni 1997, ontvangen jaarlijks het bedrag waarop zij ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 november 1995 recht konden laten gelden, tot wanneer zij aldus 15 keer de jaarlijkse vergoeding hebben ontvangen.
Daarna vervalt het individueel recht op de vergoeding.
Voor het overige blijven alle beschikkingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 november 1995 volledig van toepassing op deze gepensioneerden. HOOFDSTUK IX. - Vergoeding aan de weduwe(naar) van een gepensioneerde werkman - (NB : Dit hoofdstuk is enkle nog van toepassing voor de weduwe(naar) wiens echtgeno(o)t(e) overleed voor 1 juli 1997 en op wie de overgangregeling beschreven onder artikel 59, § 1 van toepassing is)
Art. 50.Een vergoeding wordt toegekend aan de weduwe(naar) van een gepensioneerde werkman die tijdens zijn beroepsloopbaan tewerkgesteld geweest is in een onderneming die ressorteert onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking.
Wordt beschouwd als weduwe(naar), de rechthebbende volgens de criteria van de wettelijke bepalingen betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders.
De voorziene vergoeding wordt voor de eerste maal toegekend in het jaar dat volgt op dat van het overlijden van de gepensioneerde.
Art. 51.Opdat de weduwe(naar) de vergoeding, voorzien in artikel 43, zou kunnen genieten, moet de gepensioneerde vóór het overlijden rechthebbende zijn op de vergoeding aan gepensioneerden.
Art. 52.De weduwe(naar) kan eveneens aanspraak maken op de vergoeding : - indien de overledene aanspraak kon maken op de vergoeding aan gepensioneerden, doch deze eerste aanvraag niet heeft ingediend; - in geval van overlijden van de rechthebbende tussen 55 jaar en 60 jaar (vrouwen) en 60 jaar en 65 jaar (mannen), doch ten vroegste op het tijdstip dat de normale pensioengerechtigde leeftijd van de overledene zou zijn bereikt (60 jaar voor de vrouwen en 65 jaar voor de mannen).
Art. 53.Het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van deze vergoeding worden door het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.
Het bedrag is vastgesteld op 60 pct. van de vergoeding toegekend aan de gepensioneerde.
Art. 54.De rechthebbenden dienen de aanvraag tot toekenning van de bedoelde vergoeding in bij het fonds, op een daartoe bestemd formulier.
Wanneer de overledene lid was van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, wordt de aanvraag ingediend door toedoen van zijn werknemersorganisatie.
De andere rechthebbenden dienen hun aanvraag rechtstreeks bij het fonds in.
Art. 55.De uitkering van de vergoeding gebeurt door het fonds. De uitbetalingsmodaliteiten worden door het paritair beheerscomité bepaald.
Wanneer de aanvraag werd ingediend door toedoen van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, geschiedt de betaling door toedoen van hun werknemersorganisatie; voor de anderen geschiedt de betaling rechtstreeks door het fonds.
Art. 56.De rechthebbenden die de vergoeding een eerste maal hebben ontvangen, moeten de daaropvolgende jaren geen nieuwe aanvraag indienen.
In de maand mei stuurt het fonds voor bestaanszekerheid aan diegenen die reeds deze vergoeding ontvingen, een formulier "hernieuwing".
Naargelang het geval, overhandigt de rechtverkrijgende het ondertekend formulier "hernieuwing" aan de werknemersorganisatie of rechtstreeks aan het fonds.
Zo bij ontvangst van het formulier "hernieuwing", de rechthebbende weduwe(naar) overleden is, moet(en) de erfgena(a)m(en) bij het formulier een uittreksel van de akte van overlijden voegen.
Indien de rechthebbende weduwe(naar) overleden is voor 1 januari, vervalt het recht op de vergoeding. HOOFDSTUK IXbis. - Vergoeding aan de weduwe(naar) van een gepensioneerde arbeider(ster) (NB : Algmene regeling van toepassing vanaf 1 juli 1997)
Art. 57.§ 1. Een vergoeding wordt toegekend aan de weduwe(naar) van een gepensioneerde arbeider(ster). De gepensioneerde moet op het ogenblik van het overlijden rechthebbende zijn op de vergoeding in toepassing van artiktel 44, § 1.
De vergoeding bedraagt 30 000 BEF en is persoonsgebonden. § 2. Daarnaast ontvangt de weduwe(naar) van een gepensioneerde arbeider(ster), overleden tijdens het jaar voorafgaand (dit is het refertejaar) aan het jaar van de uitbetaling, nog de volgende vergoeding : X/12de van het volledig bedrag dat de gepensioneerde nog zou hebben ontvangen indien hij op de datum van uitbetaling van de vergoeding aan gepensioneerden nog in leven zou zijn geweest.
X komt overeen met het aantal volledige maanden dat de gepensioneerde nog heeft geleefd tijdens het refertejaar. § 3. Bij ontstentenis van een weduwe(naar) vervalt het recht op de vergoeding.
Art. 58.§ 1. De vergoeding zoals bepaald in dit hoofdstuk wordt toegekend aan de weduwe(naar) wier (wiens) echtgeno(o)t(e) overleed na 30 juni 1997. § 2. De in artikel 57 bedoelde vergoeding is eenmalig en wordt uitgekeerd in de loop van het kwartaal volgend op de datum waarop het overlijden ter kennis van het fonds wordt gebracht zoals voorzien in artikel 60. § 3. De vergoeding is persoonsgebonden. Het recht op de vergoeding vervalt indien de begunstigde weduwe(naar) overlijdt voor de voorziene uitbetalingsdatum.
Art. 59.§ 1.Ten aanzien van de weduwe(naar) die een vergoeding genoot in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 november 1995, wordt de volgende overgangsregeling toegepast : - in 1998 : uitkering van 60 pct. van het door hun overleden echtgeno(o)t(e) verworven bedrag (= zelfde bedrag zoals verschuldigd in 1997); - in 1999 : uitkering van 40 pct. van het door hun overleden echtgeno(o)t(e) verworven bedrag (= zelfde bedrag zoals verschuldigd in 1997); - in 2000 : uitkering van 20 pct. van het door hun overleden echtgeno(o)t(e) verworven bedrag (= zelfde bedrag zoals verschuldigd in 1997).
In 2001, vervalt het recht voor deze rechthebbenden volledig. § 2. De vergoeding is persoonsgebonden. Het recht op de vergoeding vervalt indien de begunstigde weduwe(naar) overlijdt voor de voorziene uitbetalingsdatum.
Art. 60.De rechthebbende dient een aanvraag in bij het fonds op een daartoe bestemd formulier.
Indien de overleden gepensioneerde was aangesloten bij één van de in arikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, dan wordt de aanvraag via zijn/haar respectieve organisatie ingediend, de anderen dienen hun aanvraag rechtstreeks in bij het fonds voor bestaanszekerheid.
Art. 61.De vergoeding wordt uitbetaald : - hetzij via de werknemersorganisatie die de aanvraag heeft ingediend; - hetzij rechtstreeks aan de betrokkene die de aanvraag rechtstreeks indiende.
Art. 62.De rechthebbenden waarvan sprake in artikel 59, § 1,volgen tijdens de overgangsperiode, voor het verkrijgen van de vergoeding, dezelfde procedure als die voorzien voor de gepensioneerden in artikel 39, § 2. HOOFDSTUK X. - Vergoeding aan de werklieden die tengevolge van een fysische handicap, lange tijd volledig arbeidsongeschikt zijn
Art. 63.Een vergoeding wordt toegekend aan de werklieden van de ondernemingen welke ressorteren onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking die, als gevolg van een fysische handicap, lange tijd volledig arbeidsongeschikt zijn.
Art. 64.Kunnen aanspraak maken op deze vergoeding, de werklieden die de volgende voorwaarden vervullen : 1. het bewijs leveren van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 pct., ongeacht hun leeftijd, mits voorlegging van een attest van de controlerende geneesheer van de mutualiteit of verzekeringsmaatschappij.
De werkloze werklieden die de anciënniteitstoeslag genieten zoals voorzien in het koninklijk besluit van 13 januari 1989 kunnen geen aanspraak maken op de vergoeding aan fysisch gehandicapten; 2. het bewijs leveren dat hun laatste werkgever onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteerde;3. het bewijs leveren dat zij, gedurende de laatste tien jaar die de stopzetting van het werk voorafgaan of sinds het verlaten van de school nergens anders tewerkgesteld zijn geweest dan in één of meer ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren. Alle gevallen van wettelijke schorsing en verbreking van de arbeidsovereenkomst worden, voor de toepassing van dit artikel, met tewerkstelling gelijkgesteld, voor zover deze inactiviteitsjaren de activiteitsjaren niet overtreffen, dit wil zeggen dat de betrokkenen minstens 5 jaren effectieve activiteit moeten bewijzen en dat de andere 5 jaren inactiviteitsjaren in de sector mogen zijn.
Uitzondering wordt gemaakt voor de fysisch gehandicapten die de laatste 10 jaar niet volledig kunnen rechtvaardigen; zij moeten gedurende de 25 jaar die de stopzetting van hun werk voorafgaan, 15 jaar in de sector tewerkgesteld zijn geweest, waarvan minstens 7,5 jaren effectieve activiteit; de andere 7,5 jaren mogen inactiviteitsjaren in de sector zijn; 4. hun rechten op bijkomende vergoedingen, hetzij van werkloosheid, hetzij van ziekte of arbeidsongeval, toegekend door het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de stoffering en de houtbewerking" hebben uitgeput.
Art. 65.Vanaf het ogenblik dat de werknemer zijn brug- of brugrustpensioen neemt, heeft hij geen recht meer op deze vergoeding.
Art. 66.Het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van deze vergoeding worden door het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.
Het bedrag is vastgesteld op 20 000 BEF per jaar.
Art. 67.De rechthebbenden dienen de aanvraag tot toekenning van de bedoelde vergoeding in bij het fonds op een daartoe bestemd formulier in de loop van het dienstjaar dat volgt op dit tijdens hetwelk zij hun rechten op de bijkomende vergoedingen toegekend door het fonds voor bestaanszekerheid, hebben uitgeput.
De rechthebbenden die lid zijn van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, dienen hun aanvraag in door toedoen van hun werknemersorganisatie.
De andere rechthebbenden dienen hun aanvraag rechtstreeks bij het fonds in.
Tot staving van hun aanvraag moeten de rechthebbenden het bewijs leveren dat zij, sinds het begin van de stopzetting van het werk, ononderbroken de hoofduitkeringen voor werkloosheid, ziekte, arbeidsongeval of van het "Fonds voor beroepsziekten", hebben genoten.
Art. 68.De uitkering van de vergoeding gebeurt door het fonds naar verhouding van 1/12 van het totaal jaarbedrag per maand werkelijke ongeschiktheid.
De uitbetalingsmodaliteiten worden door het paritair beheerscomité bepaald.
Voor de rechthebbenden die hun aanvraag hebben ingediend door toedoen van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, geschiedt de betaling door toedoen van hun werknemersorganisatie; voor de anderen geschiedt de betaling rechtstreeks door het fonds.
Art. 69.De rechthebbenden die de vergoeding een eerste maal hebben ontvangen, moeten de daaropvolgende jaren geen nieuwe aanvraag indienen.
In de maand december stuurt het fonds voor bestaanszekerheid aan diegenen die reeds deze vergoeding ontvingen, een formulier "hernieuwing".
Dit hernieuwingsformulier, tot staving van de voortzetting van de werkonbekwaamheid (ziekenfonds, verzekeringsmaatschappij of "Fonds voor beroepsziekten"), moet behoorlijk ingevuld en ondertekend rechtstreeks of door de werknemersorganisatie aan het fonds worden teruggestuurd.
Zo, bij ontvangst van het formulier "hernieuwing", de rechthebbende overleden is, moet(en) de weduwe(naar) of de erfgena(a)m(en) bij het formulier een uittreksel van de akte van overlijden voegen.
Indien de rechthebbende gehandicapte overleden is vóór 1 januari, vervalt het recht op de vergoeding.
Art. 70.Deze vergoeding wordt toegekend tot de oppensioenstelling. HOOFDSTUK XI. - Vergoeding aan de weduwe(naar) van een fysisch gehandicapte (NB : Dit hoofdstuk is enkel nog van toepassing voor de weduwe(naar) van een fysisch gehandicapte wiens echtgeno(o)te overleed voor 1 juli 1997)
Art. 71.Een vergoeding wordt toegekend aan de weduwe(naar) van een fysisch gehandicapte van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking.
Wordt beschouwd als weduwe(naar), de rechthebbende volgens de criteria van de wettelijke bepalingen betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders.
De voorziene vergoeding wordt voor de eerste maal toegekend in het jaar dat volgt op dat van het overlijden van de fysisch gehandicapte.
Art. 72.Opdat de weduwe(naar) de vergoeding voorzien in artikel 71, zou kunnen genieten, moet de gehandicapte vóór het overlijden rechthebbende zijn op de vergoeding aan fysisch gehandicapten.
Art. 73.De weduwe(naar) kan eveneens aanspraak maken op de vergoeding indien de overledene aanspraak kon maken op de vergoeding aan fysisch gehandicapte, doch deze eerste aanvraag niet heeft ingediend.
Art. 74.Het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van deze vergoeding worden door het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.
Het bedrag wordt vastgesteld op 12 000 BEF per jaar.
Art. 75.De rechthebbenden dienen de aanvraag tot toekenning van de bedoelde vergoeding in bij het fonds op een daartoe bestemd formulier.
Wanneer de overledene lid was van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, wordt de aanvraag ingediend door toedoen van hun werknemersorganisatie.
De andere rechthebbenden dienen hun aanvraag rechtstreeks bij het fonds in.
Art. 76.De uitkering van de vergoeding gebeurt door het fonds. De uitbetalingsmodaliteiten worden door het paritair beheerscomité bepaald.
Wanneer de aanvraag werd ingediend door toedoen van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties, geschiedt de betaling door toedoen van hun werknemersorganisatie; voor de anderen geschiedt de betaling rechtstreeks door het fonds.
Art. 77.De rechthebbenden die de vergoeding een eerste maal hebben ontvangen, moeten de daaropvolgende jaren geen nieuwe aanvraag indienen.
In de maand mei stuurt het fonds voor bestaanszekerheid aan diegenen die reeds deze vergoeding ontvingen, een formulier "hernieuwing".
Naargelang het geval, overhandigt de rechtverkrijgende het ondertekend formulier "hernieuwing" aan de werknemersorganisatie of rechtstreeks aan het fonds.
Zo bij ontvangst van het formulier "hernieuwing" de rechthebbende weduwe(naar) overleden is, moet(en) de erfgena(a)m(en) bij het formulier een uittreksel van de akte van overlijden voegen.
Indien de rechthebbende weduwe(naar) overleden is voor 1 januari, vervalt het recht op de vergoeding. HOOFDSTUK XIbis. - Vergoeding aan de weduwe(naar) van een fysisch gehandicapte (NB : Algemene regeling van toepassing vanaf 1 juli 1997)
Art. 78.Een vergoeding wordt toegekend aan de weduwe(naar) van een fysisch gehandicapte. De fysisch gehandicapte moet op het ogenblik van zijn/haar overlijden rechthebbende zijn op een vergoeding in toepassing van artikel 64.
Wordt beschouwd als weduwe(naar), de rechthebbende volgens de criteria van de wettelijke bepalingen betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders.
Art. 79.De vergoeding bedraagt 20 000 BEF en is persoonsgebonden. Bij ontstentenis van een weduwe(naar), vervalt het recht op de vergoeding.
Art. 80.§ 1. De vergoeding zoals bepaald in dit hoofdstuk wordt toegekend aan de weduwe(naar) wier (wiens) echtgeno(o)t(e) overleed na 30 juni 1997. § 2. De in artikel 79 bedoelde vergoeding is eenmalig en wordt uitgekeerd in de loop van het kwartaal volgend op de datum waarop het overlijden ter kennis van het fonds wordt gebracht zoals voorzien in artikel 60. § 3. De vergoeding is persoonsgebonden. Het recht op de vergoeding vervalt indien de begunstigde weduwe(naar) overlijdt voor de voorziene uitbetalingsdatum.
Art. 81.§ 1. Ten aanzien van de weduwe(naar) die een vergoeding genoot in toepassing van de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 15 november 1995, wordt de volgende overgangsregeling toegepast : - in 1998 : uitkering van 60 pct. van het door hun overleden echtgeno(o)t(e) verworven bedrag (= zelfde bedrag zoals verschuldigd in 1997); - in 1999 : uitkering van 40 pct. van het door hun overleden echtgeno(o)t(e) verworven bedrag (= zelfde bedrag zoals verschuldigd in 1997); - in 2000 : uitkering van 20 pct. van het door hun overleden echtgeno(o)t(e) verworven bedrag (= zelfde bedrag zoals verschuldigd in 1997).
In 2001 vervalt het recht voor deze rechthebbenden volledig. § 2. De vergoeding is persoonsgebonden. Het recht op de vergeoding vervalt indien de begunstigde weduwe(naar) overlijdt voor de voorziene uitbetalingsdatum.
Art. 82.De rechthebbende dient de aanvraag tot toekenning van de bedoelde vergoeding in bij het Fonds op een daartoe bestemd formulier.
Wanneer de overledene lid was van één van de in artikel 7 bedoelde werknemersorganisaties wordt de aanvraag ingediend door toedoen van zijn/haar werknemersorganisatie.
De andere rechthebbenden dienen hun aanvraag rechtstreeks bij het fonds voor bestaanszekerheid in.
Art. 83.De vergoeding wordt uitbetaald : - hetzij via de werknemersorganisatie die de aanvraag heeft ingediend; - hetzij rechtstreeks aan de betrokkene die de aanvraag rechtstreeks indiende.
Art. 84.De rechthebbenden waarvan sprake in artikel 81, § 2 volgen tijdens de overgangsperiode, dezelfde procedure als die voorzien voor de gepensioneerden in artikel 46, § 2. HOOFDSTUK XII. - Bijzondere tegemoetkoming toe te kennen aan sommige bejaarde werknemers die elke beroepsactiviteit hebben stopgezet en die noch het sectorieel conventioneel brugpensioen, noch de anciënniteitstoeslag in uitvoering van het koninklijk besluit van 13 januari 1989 kunnen genieten
Art. 85.De bijzondere tegemoetkoming wordt toegekend vanaf de leeftijd van 50 jaar aan de werknemers die ontslagen worden in een onderneming die ressorteert onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking en die elke beroepsactiviteit definitief stopzetten.
Art. 86.Om de bijzondere tegemoetkoming te genieten, moeten de in artikel 65 bedoelde werknemers aan de volgende voorwaarden voldoen : - volledig uitkeringsgerechtigde werkloze zijn en op het tijdstip van de toekenning de werkloosheidsuitkering genieten; - geen aanvullende vergoeding genieten, uitgekeerd door het fonds voor bestaanszekerheid; - de anciënniteitstoeslag in uitvoering van het koninklijk besluit van 13 januari 1989 betreffende de toekenning van een anciënniteitstoeslag aan oudere werklozen (Belgisch Staatsblad van 19 januari 1989) en het sectorieel brugpensioen niet genieten.
Art. 87.Het bedrag van de bijzondere tegemoetkoming bedraagt 2 000 BEF per maand. Het beheerscomité van het fonds voor bestaanszekerheid stelt het tijdstip en de wijze van betaling vast.
Art. 88.De aanvraag tot toekenning van de bijzondere tegemoetkoming moet worden ingediend bij het fonds voor bestaanszekerheid door toedoen van de syndicale organisaties die de collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend of door de betrokkene rechtstreeks bij middel van een daartoe bestemd formulier. Het beheerscomité van het fonds voor bestaanszekerheid bepaalt de praktische modaliteiten en de procedure die moeten gevolgd worden bij het indienen en het behandelen van de aanvragen tot toekenning. HOOFDSTUK XIII. - Administratiekosten
Art. 89.De administratiekosten voor de aanvullende sociale voordelen worden jaarlijks door het paritair beheerscomité van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de stoffering en de houtbewerking" bepaald. HOOFDSTUK XIV. - Bijzondere gevallen
Art. 90.Alle bijzondere gevallen resulterend uit de toepassing van de hierboven voorziene schikkingen kunnen worden voorgelegd aan het paritair beheerscomité van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de stoffering en de houtbewerking". HOOFDSTUK XV. - Geldigheidsduur
Art. 91.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is voor onbepaalde tijd gesloten en treedt retroactief in werking op 1 januari 1998, uitgenomen voor de artikelen waarvoor een andere toepassingsdatum wordt vermeld.
Zij kan door één der partijen worden opgezegd mits een opzegging van zes maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking.
De organisatie die het initiatief van opzegging neemt, verbindt er zich toe de reden ervan bekend te maken.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1993 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 23 september 1994 (Belgisch Staatsblad van 24 november 1994) en de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 december 1998 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 3 december 2003.
De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE