Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 augustus 2007
gepubliceerd op 20 september 2007

Koninklijk besluit betreffende de preventie en het herstel van milieuschade bij het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2007023299
pub.
20/09/2007
prom.
03/08/2007
ELI
eli/besluit/2007/08/03/2007023299/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 AUGUSTUS 2007. - Koninklijk besluit betreffende de preventie en het herstel van milieuschade bij het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, 1. Doel van het koninklijk besluit Dit koninklijk besluit strekt ertoe de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (1) om te zetten in Belgisch recht voor wat betreft preventie en herstel van milieuschade bij het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten. De Richtlijn streeft preventie en herstel van milieuschade na op basis van het beginsel de "vervuiler betaalt". Hiertoe voert de Richtlijn een administratiefrechtelijk systeem van preventie- en herstelplichten in, die rusten op de exploitant wiens activiteiten milieuschade of een onmiddellijke dreiging van milieuschade veroorzaken. In eerste instantie geldt er voor de exploitant een zelfstandige verplichting om de nodige preventie- en/of herstelmaatregelen te ondernemen. De overheid kan de exploitant ook bevelen de nodige maatregelen te treffen en desnoods - bijv. in geval van verzuim - zelf preventie- en herstelmaatregelen uitvoeren.

De exploitant draagt de kosten van de preventie- en/of herstelmaatregelen. Indien de overheid (noodgedwongen) zelf preventie- en/of herstelmaatregelen uitvoert, verhaalt ze haar kosten op de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt.

De exploitant zal evenwel niet in alle omstandigheden moeten instaan voor de kosten. Dit is het geval wanneer één van de verweermiddelen (de zgn. derdeschadeveroorzaker, de dwingende overheidsinstructie en de permit en state of the art defences) kan worden ingeroepen, van toepassing op herstelmaatregelen.

Het voormeld regime geldt niet voor alle milieuschadetypes die worden veroorzaakt door om het even welke activiteit of gebeurtenis. Zowel wat de schade als wat de schadeveroorzakende activiteit betreft, gelden er beperkingen. Onder de Richtlijn wordt enkel schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, schade aan wateren en bodemschade als milieuschade weerhouden. Ook moet een beroepsactiviteit aan de oorzaak van de milieuschade liggen. In bijlage III van de Richtlijn wordt op indirecte wijze - door verwijzing naar (bijlagen van) andere Europese Richtlijnen - een reeks milieugevaarlijke beroepsactiviteiten opgesomd. Welnu, het regime van preventie- en herstelplichten treedt vooreerst in werking wanneer (een onmiddellijke dreiging voor) schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, schade aan wateren of bodemschade wordt veroorzaakt door de in bijlage III bedoelde beroepsactiviteiten. De exploitanten van deze milieugevaarlijke beroepsactiviteiten dienen hierbij niet noodzakelijk een fout te hebben gemaakt. Tevens vindt de Richtlijn toepassing wanneer de exploitant van een andere (niet in bijlage III genoemde) beroepsactiviteit door fout of nalatigheid schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats of een onmiddellijke dreiging daartoe veroorzaakt.

De Richtlijn zal geen toepassing vinden wanneer de (onmiddellijke dreiging voor) milieuschade het gevolg is van een overmachtsituatie (natuurrampen, oorlog,) of wanneer de milieuschade al binnen de werkingssfeer valt van één van de in bijlage IV en V genoemde internationale aansprakelijkheidsovereenkomsten inzake transport van gevaarlijke stoffen, olieverontreiniging en nucleaire activiteiten.

Tevens werkt de Richtlijn niet retroactief. Tot slot is de Richtlijn niet van toepassing op schade veroorzaakt door een emissie, gebeurtenis of incident die/dat meer dan 30 jaar geleden heeft plaatsgevonden.

De lidstaten dienen één of meerdere overheidsinstanties aan te duiden die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de taken waarin de Richtlijn voorziet.

Nu de bescherming van het milieu - een publiek goed - in eerste instantie door de overheid moet worden ter harte genomen, is ervoor geopteerd derden-belanghebbenden (schadelijders en milieuorganisaties) geen rechtstreekse vorderingsmogelijkheid tegen de milieuverontreiniger te verschaffen. Wel wordt de schadelijders een inspraakmogelijkheid verleend. Meer bepaald, kunnen schadelijders aan de bevoegde overheidsinstantie opmerkingen maken inzake verontreinigingsgevallen en haar verzoeken om maatregelen te treffen.

De betrokkene kan het handelen of het verzuim van de overheid aanvechten via een procedure voor een rechtbank of een andere onafhankelijke en onpartijdige overheidsinstantie.

Wanneer milieuschade de landsgrenzen overschrijdt of dreigt te overschrijden, voorziet de Richtlijn in samenwerkings- en informatieplichten tussen de lidstaten.

Lidstaten kunnen desgewenst strengere bepalingen dan de Richtlijn handhaven of invoeren.

Zoals gezegd zijn de milieugevaarlijke beroepsactiviteiten die onder het objectief aansprakelijkheidsregime van de Richtlijn vallen opgesomd in bijlage III bij de Richtlijn. In bijlage III punt 10 en punt 11 worden verschillende activiteiten met GGO's omschreven : enerzijds het ingeperkt gebruik, met inbegrip van het vervoer, van GGO's, anderzijds de doelbewuste introductie van GGO's, daarin begrepen het vervoer en het in de handel brengen van GGO's.

In de federale bevoegdheidsstudie (2) en het advies van de Raad van State (3) werd aangegeven dat het in de handel brengen van GGO's tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort. Voornaamste aanknopingspunt hiervoor is de bevoegdheid inzake het vaststellen van productnormen (artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1° BWHI). De gewesten worden weliswaar betrokken bij het in de handel brengen van GGO's ingevolge het gemeenschappelijk evaluatiesysteem ingesteld door het Samenwerkingsakkoord van 25 april 1997 (4) en de te volgen procedure voor het in de handel brengen van GGO's als product of in producten zoals geregeld door het koninklijk besluit van 21 februari 2005 (5).

Gezien de federale bevoegdheid op basis van artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1° BWHI, oordeelde de Raad van State dat de federale overheid bevoegd moet worden geacht inzake het voorkomen en herstellen van milieuschade, tot het nemen van preventieve maatregelen en van herstelmaatregelen die betrekking hebben op het enkele feit van het in de handel brengen van GGO's.

Met betrekking tot de doelbewuste introductie in het leefmilieu van GGO's oordeelde de Raad van State dat, aangezien deze beroepsactiviteit niet valt onder de federale milieubevoegdheden opgesomd onder artikel 6, § 1, II, tweede lid en III BWHI (maar eerder een bevoegdheid inzake volksgezondheid uitmaakt), de federale overheid niet de bevoegde overheid is om de Richtlijn inzake milieuaansprakelijkheid voor deze beroepsactiviteit om te zetten.

De Raad oordeelt verder dat niets er zich evenwel tegen verzet dat, als de federale overheid een activiteit regelt op grond van haar bevoegdheid, anders dan in het domein van het leefmilieu en het natuurbehoud (bijvoorbeeld volksgezondheid), ze rekening houdt met milieuoverwegingen, in het bijzonder om milieuschade te voorkomen die dergelijke activiteit mogelijks kan veroorzaken. Aldus zal zij, indien het een activiteit betreft die valt onder de toepassing van de Richtlijn milieuschade, noodgedwongen bijdragen tot een wezenlijke toepassing van die Richtlijn.

Op basis van het koninklijk besluit van 21 februari 2005 tot reglementering van de doelbewuste introductie in het leefmilieu evenals van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten, regelt de federale overheid de beroepsactiviteit die doelbewuste introductie van GGO's in het milieu omvat. De autorisaties omvatten per definitie ook preventieve bepalingen. In het licht van de opmerkingen van de Raad van State dient daarom, in dit Verslag aan de Koning, opgemerkt te worden dat deze preventieve bepalingen geen afbreuk mogen doen aan de reglementering die de gewesten voorzien met betrekking tot preventie van milieuschade veroorzaakt door bewuste introductie van GGO's in het leefmilieu.

Gezien het voorgaande en het advies van de Raad van State, zou het nuttig zijn een nieuw samenwerkingsakkoord of wijziging van het bestaand samenwerkingakkoord te sluiten ten einde de praktische gevallen coherent te regelen. 2. Toelichting bij een aantal artikelen. Art. 2.

Gezien het risico in de toekomst op onvolledigheid en achterhaalde bepalingen, lijkt het aangewezen om bij de definities in artikel 2, 3°, 5° tot 7°, de interne omzettingswetgeving van de gewesten niet expliciet op te lijsten, maar in algemene termen te verwijzen naar de omzettingsbepalingen in België.

Met betrekking tot de definitie van exploitant dient gezegd dat de Richtlijn een zeer brede omschrijving hanteert, die in de nationale omzettingswetgeving niet kan worden verengd. De definitie hanteert enerzijds een feitelijk criterium (diegene die de beroepsactiviteit verricht of regelt of een doorslaggevende economische zeggenschap heeft over het technisch functioneren ervan) en anderzijds een formeel criterium (de vergunninghouder of diegene die de activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet). Derhalve is het denkbaar dat in bepaalde gevallen verschillende personen of instanties als 'exploitant' zouden kunnen worden aangeduid, hetgeen de werkbaarheid (met in het bijzonder de snelle en efficiënte uitvoering van preventiemaatregelen) niet steeds zal ten goede komen. Er mag worden aangenomen dat ten behoeve van de administratieve praktijk richtsnoeren voor het richten van een preventiebevel aan één van de potentiële exploitanten kunnen worden geformuleerd (in een M.B. of een omzendbrief). Men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan een cascadesysteem. Enkel moet men er zorg voor dragen dat geen personen of instanties worden uitgesloten die mogelijkerwijs worden geviseerd door de exploitantdefinitie uit de Richtlijn.

Art. 3.

In artikel 3 wordt verduidelijkt in welke omstandigheden dit koninklijk besluit van toepassing is.

Het koninklijk besluit is van toepassing op preventie- en herstelmaatregelen bij schade veroorzaakt door beroepsactiviteiten die bestaan uit het in de handel brengen van GGO's.

Art. 4.

Artikel 4 formuleert in vier paragrafen de uitzonderingen op het toepassingsgebied.

Wat betreft diffuse verontreiniging (verontreiniging die uit ontelbare bronnen (bijv. auto's) voorkomt), die in principe niet onder het toepassingsgebied valt, tenzij daadwerkelijk een causaal verband kan worden aangetoond tussen de onmiddellijke dreiging van milieuschade en de activiteiten van individuele exploitanten, dient te worden vastgesteld dat men doorgaans niet meer te doen heeft met diffuse verontreiniging' wanneer één welbepaalde schadeveroorzakende exploitant kan worden aangeduid. Toch is het niet ondenkbaar dat bepaalde verontreinigende én diffuus verspreide substanties toch aan één of meerdere exploitanten kunnen worden toegeschreven, zodat deze bepaling weldegelijk zin heeft.

Art. 5.

Artikel 5, bevat de zelfstandige preventieplicht voor exploitanten van beroepsactiviteiten die het in de handel brengen van GGO's omvatten.

De tekst werd overgenomen uit artikel 5.1 van de Richtlijn. De vermelding van de term 'onverwijld' is een uitdrukking van de urgentie van het optreden door de exploitant en start vanaf het moment dat de exploitant kennis had of behoorde te hebben van de onmiddellijke dreiging van milieuschade.

Art. 6.

Artikel 6, § 1, bevat, in geval van onmiddellijkdreigende milieuschade, de zelfstandige informatieplicht voor exploitanten van een beroepsactiviteit die het in de handel brengen van GGO's omvat. De tekst sluit aan bij artikel 5.2 van de Richtlijn.

Artikel 6, § 2, omschrijft op algemene wijze de mogelijkheden waarover de bevoegde instantie beschikt om tot preventie van milieuschade te komen in geval van onmiddellijk dreigende schade veroorzaakt door de een beroepsactiviteit die het in de handel brengen van GGO's omvat. De tekst komt overeen met artikel 5.3 van de Richtlijn.

Gelet op de specificiteit van GGO's is het aangewezen dat een gespecialiseerde instantie als de DBB wordt geraadpleegd met betrekking tot de nodige preventieve maatregelen ingeval van dreigende schade ingevolge het in de handel brengen van GGO's. Artikel 6, § 3, voorziet daartoe dat de DBB verplicht om advies wordt gevraagd.

Art 7, 8 en 9 Naar aanleiding van het advies van de Raad van State (zie voetnoot 3) wordt een nieuw Hoofdstuk V "Herstelmaatregelen" gecreëerd. Artikel 7 voorziet in de informatieplicht en de herstelplicht voor de exploitanten van beroepsactiviteiten die het in de handel brengen van GGO's omvatten.

Artikel 8 bepaalt de maatregelen die de bevoegde instantie zelf kan nemen naar aanleiding van milieuschade veroorzaakt door dergelijke beroepsactiviteiten.

Artikel 9 verplicht de bevoegde instantie om, teneinde de herstelmaatregelen te bepalen, de DBB te raadplegen. De DBB heeft een adviserende rol.

Art. 10 Artikel 10, § 1, bepaalt dat de exploitant instaat voor de kosten van de preventieve maatregelen en de herstelmaatregelen, dit geheel conform het vervuiler betaalt-beginsel. De tekst sluit aan bij artikel 8.1 van de Richtlijn.

In het verlengde van artikel 10, § 1, voorziet artikel 10, § 2, dat de bevoegde instantie de kosten van zelf ondernomen preventieve maatregelen verhaalt op de schadeveroorzakende exploitant. Net zoals in artikel 8.2 van de Richtlijn, wordt eveneens gespecificeerd dat daartoe een zakelijke zekerheid of een andere geschikte waarborg kan worden ingeroepen. De ministers kunnen, na overleg op de Ministerraad, bepalen welke zekerheden en waarborgen kunnen worden aangesproken en hoe dit zal gebeuren.

Omtrent de kwestie van de financiële zekerheden dient gezegd dat er verschillende types zekerheden of waarborgen denkbaar zijn. - Wanneer men aanneemt dat een zakelijke zekerheid pas uitwerking moet hebben wanneer een vordering tot terugbetaling wordt ingesteld, kan gedacht worden aan een wettelijk voorrecht. - Wanneer men aanneemt dat de zekerheid moet worden gesteld op het ogenblik waarop schade is veroorzaakt en de bevoegde overheid de nodige instructies geeft nopens de te treffen maatregelen, kan een gelijkaardig systeem als in het Vlaamse bodemsaneringsdecreet worden aangenomen (bankgarantie als zekerheid voor de kosten van de saneringswerken), niettegenstaande dit in de praktijk niet echt nuttig blijkt te zijn. - Ook kunnen financiële zekerheden worden vereist in de vroegst mogelijke fase, nl. in het kader van de vergunningsprocedure. Dit vormt uiteraard de sterkste waarborg voor de overheid en lijkt best in overeenstemming te zijn met de doelstellingen van de Richtlijn en het beginsel de vervuiler betaalt. Het biedt immers de grootste zekerheid, maar brengt ook de hoogste kosten en administratieve lasten met zich mee. Zij vereist een goed uitgebouwde administratie met kennis en ervaring inzake financiële zekerheden. Het komt aan de minister toe om hieromtrent een keuze te maken.

Art. 11 Artikel 11, § 1, vormt de omzetting van artikel 8.3 van de Richtlijn en bevat de zgn. verweermiddelen 'derde schadeveroorzaker' en 'dwingende overheidsinstructie'. De tekst werd omzeggens letterlijk overgenomen uit de Richtlijn.

Voor de orde moet worden meegegeven dat op de exploitant nog steeds de verplichting rust om preventieve maatregelen te nemen wanneer hij één van de voormelde verweermiddelen kan inroepen. Evenwel zal hij (uiteindelijk) niet moeten instaan voor de kosten, reden waarom de overheid de exploitant in staat moet stellen om in dergelijke gevallen de kosten terugbetaald te krijgen.

Conform artikel 11, § 2, zullen de ministers de regels en procedures vaststellen om de exploitant in staat te stellen de gemaakte kosten te recupereren, dit geheel conform artikel 8.3, laatste alinea, van de Richtlijn.

Art. 14 Artikel 14, § 1, kent een verzoekrecht toe aan natuurlijke personen of rechtspersonen voorzien in artikel 12.1. a) van de Richtlijn, die milieuschade lijden of dreigen te lijden.

Art. 15 Artikel 15 inzake samenwerking zet artikel 15 van de Richtlijn inzake "samenwerking tussen de lidstaten" om. Hierbij worden de verplichtingen uit artikel 15 van de Richtlijn overgenomen en worden deze samenwerkings- en informatieverplichtingen bovendien uitgebreid tot de gevallen van (dreigende) schade die enkel effecten hebben op het Belgisch grondgebied, maar waarbij meerdere diensten binnen de federale overheid betrokken zijn of niet alleen de federale overheid maar ook één of meerdere gewesten betrokken zijn. Voor de goede orde zij opgemerkt dat lidstaten de verplichtingen uit de Richtlijn kunnen verstrengen of uitbreiden (artikel 16 Richtlijn).

Bijlage I Bijlage I beschrijft de technieken die, indien ze toegepast zijn, al dan niet leiden tot de toepassing van de definitie van "genetisch gemodificeerd organisme (GGO)" op de betrokken gevallen.

Bijlage I is een letterlijke overname van bijlage I bij het koninklijk besluit van 21 februari 2005 tot reglementering van de doelbewuste introductie in het leefmilieu evenals van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten.

Bijlage II Bijlage II bevat de criteria bedoeld in artikel 2.5°.a) van dit koninklijk besluit. Deze criteria moeten derhalve helpen bepalen of er in bepaalde schadegevallen daadwerkelijk sprake is van schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, zoals gedefinieerd in artikel 2.5° a).

Bijlage II is een letterlijke overname van Bijlage I bij de Richtlijn.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK _______ Nota (1) Hierna: Richtlijn. (2)Onderzoek federale bevoegdheden inzake implementatie Richtlijn milieuschade - eindrapport april 2005', UGent, bestek met kenmerk AI/MI/LIABILITY/AO/I/2004. (3) Advies 42.574/VR/3 van 17 en 24 april 2007. (4) Samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de gewesten betreffende de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid.(5) Koninklijk besluit tot reglementering van de doelbewuste introductie in het leefmilieu evenals van het in de handel brengen van GGO's of van producten die er bevatten (BS 24 februari 2005). Ingevolge dit koninklijk besluit behoort het verlenen van de toelatingen voor het in de handel brengen van GGO's tot de bevoegdheid van de federale ministers bevoegd voor Volksgezondheid en Leefmilieu.

De procedure voorziet een tussenkomst (via advies) van de Bioveiligheidsraad (samengesteld uit diverse federale en gewestelijke ministeries).

3 AUGUSTUS 2007. - Koninklijk besluit betreffende de preventie en het herstel van milieuschade bij het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, inzonderheid op artikel 132, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998 en 25 april 2007, en bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001;

Overwegende de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade;

Gelet op het overleg met de gewestregeringen op 12 februari 2007;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 februari 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 28 februari 2007;

Gelet op advies 42.574/VR/3 van de Raad van State, gegeven op 17 en 24 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en Onze Minister van Leefmilieu en Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Doelstelling

Artikel 1.Dit besluit beoogt de omzetting in Belgisch recht van Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade. HOOFDSTUK II. - DEFINITIES

Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° "genetisch gemodificeerd organisme (GGO)" : een organisme (biologische entiteit met het vermogen tot replicatie of tot overdracht van genetisch materiaal), met uitzondering van menselijke wezens, waarvan het genetische materiaal veranderd is op een wijze welke van nature door voortplanting en/of door natuurlijke recombinatie niet mogelijk is; Volgens deze definitie : a) vindt in elk geval genetische modificatie plaats indien een van de in bijlage I.A, deel 1, genoemde technieken wordt toegepast; b) worden de in de bijlage I.A, deel 2, genoemde technieken niet beschouwd als technieken die tot genetische modificatie leiden;

Deze definitie is niet van toepassing op organismen die zijn verkregen door middel van de in bijlage I.B vermelde genetische modificatietechnieken; 2° "doelbewuste introductie" : het op enigerlei wijze opzettelijk in het leefmilieu brengen van een GGO of een combinatie van GGO's zonder dat specifieke inperkingsmaatregelen zijn getroffen om het contact van die organismen met de bevolking en het leefmilieu te beperken;3° "in de handel brengen" : het al dan niet tegen betaling ter beschikking stellen aan derden. De volgende handelingen worden niet beschouwd als in de handel brengen : - het ter beschikking stellen van genetisch gemodificeerde micro-organismen voor activiteiten die vallen onder de regionale besluiten die Richtlijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen omzetten, met inbegrip van het verzamelen van culturen; - het ter beschikking stellen van andere genetisch gemodificeerde organismen dan de bij het eerste streepje bedoelde micro-organismen, uitsluitend ten behoeve van activiteiten die vallen onder de voornoemde regionale besluiten; - het ter beschikking stellen van GGO's uitsluitend ten behoeve van doelbewuste introductie overeenkomstig de voorschriften van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 21 februari 2005 tot reglementering van de doelbewuste introductie in het leefmilieu evenals van het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten; 4° "schade" : een meetbare negatieve verandering in de natuurlijke rijkdommen of een meetbare aantasting van een ecosysteemfunctie, die direct of indirect optreedt;5° "milieuschade" : a) schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, met name elke vorm van schade die aanmerkelijke negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten of habitats.Of schade aanmerkelijk is, wordt bepaald aan de hand van de referentietoestand, rekening houdend met de criteria van bijlage II. Schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats omvat niet de vooraf vastgestelde negatieve effecten van handelingen van een exploitant waarvoor de betrokken instanties uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven in overeenstemming met omzettingsbepalingen in België van artikel 6, leden 3 en 4, of artikel 16 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna 'habitatRichtlijn' genoemd), dan wel van artikel 9 van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna 'vogelRichtlijn' genoemd), of, in het geval van niet onder het Gemeenschapsrecht vallende habitats en soorten, in overeenstemming met gelijkwaardige bepalingen betreffende natuurbehoud. b) schade aan wateren, met name elke vorm van schade die een aanmerkelijke negatieve invloed heeft op de ecologische, chemische en/of kwantitatieve toestand en/of het ecologisch potentieel, als omschreven in omzettingsbepalingen in België van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (hierna 'kaderRichtlijn water' genoemd), van de betrokken wateren, met uitzondering van de negatieve effecten waarop artikel 4, lid 7, van de kaderRichtlijn water van toepassing is;c) bodemschade, met name elke vorm van bodemverontreiniging die een aanmerkelijk risico inhoudt voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid, waarbij direct of indirect op, in of onder de bodem, stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen aangebracht zijn;6° "beschermde soorten en natuurlijke habitats" : a) de soorten genoemd in de omzettingsbepalingen in België van artikel 4, lid 2, of van bijlage I van de vogelRichtlijn, of van de bijlagen II en IV van de habitatRichtlijn;b) de habitats van de soorten genoemd in de omzettingsbepalingen in België van artikel 4, lid 2, of van bijlage I van de vogelRichtlijn of van bijlage II van de habitatRichtlijn, de natuurlijke habitats genoemd in de omzettingsbepalingen in België van bijlage I van de habitatRichtlijn en de voortplantings- of rustplaatsen genoemd in de omzettingsbepalingen in België van bijlage IV van de habitatRichtlijn; en c) de habitats of soorten die niet in de omzettingsbepalingen in België van die bijlagen zijn opgenomen en die op federaal of regionaal niveau aangewezen zijn tot behoud van de biodiversiteit;7° "wateren" : alle wateren waarop de omzettingsbepalingen in België van de kaderRichtlijn water van toepassing zijn;8° "staat van instandhouding" : a) met betrekking tot een natuurlijke habitat, de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten, hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, hetzij op het grondgebied van een lidstaat, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die habitat. De staat van instandhouding van een natuurlijke habitat wordt als "gunstig" beschouwd wanneer : - het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen, en - de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en - de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is als omschreven onder b) ; b) met betrekking tot een soort, de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en abundantie van de populaties daarvan, hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, hetzij op het grondgebied van een lidstaat, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort. De staat van instandhouding van een soort wordt als "gunstig" beschouwd wanneer : - uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitats waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en - het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en - er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden; 9° "emissie" : het als gevolg van menselijke activiteiten in het milieu brengen van stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen;10° "referentietoestand" : de toestand waarin de natuurlijke rijkdommen en functies zich ten tijde van de schade zouden hebben bevonden indien zich geen milieuschade had voorgedaan, gereconstrueerd aan de hand van de beste beschikbare informatie;11° "preventieve maatregelen" : maatregelen naar aanleiding van een gebeurtenis, handeling of nalatigheid waardoor een onmiddellijke dreiging van milieuschade is ontstaan, teneinde milieuschade te voorkomen of tot een minimum te beperken;12° "herstelmaatregelen" : maatregel of combinatie van maatregelen, met inbegrip van inperkende maatregelen of tussentijdse maatregelen, gericht op herstel of op rehabilitatie of vervanging van de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties, of op het verschaffen van een gelijkwaardig alternatief voor rijkdommen of ecosysteemfuncties, voorzover deze maatregelen betrekking hebben op het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen;13° "onmiddellijke dreiging van milieuschade" : een voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen;14° "exploitant" : particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beroepsactiviteit verricht of regelt, of, aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van een dergelijke activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van een dergelijke activiteit of de persoon die een dergelijke activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet;15° "beroepsactiviteit" : een in het kader van een economische activiteit, een bedrijf of een onderneming verrichte activiteit, ongeacht het particuliere, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;16° "ecosysteemfuncties" : de functies die natuurlijke rijkdommen vervullen ten behoeve van andere natuurlijke rijkdommen of het publiek;17° "natuurlijke rijkdommen" : beschermde soorten en natuurlijke habitats, water en bodem;18° "kosten" : de kosten die verantwoord zijn in het licht van de noodzaak een juiste en doeltreffende toepassing van dit besluit te garanderen, met inbegrip van ramingskosten van milieuschade, onmiddellijke dreiging van zulke schade en alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten van het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht;19° "bevoegde instantie" : Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;20° "de ministers" : de Federale Ministers bevoegd voor Leefmilieu en Volksgezondheid;21° "DBB" : de Dienst Bioveiligheid en Biotechnologie bedoeld in het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid, goedgekeurd door de wet van 3 maart 1998. HOOFDSTUK III. - Toepassingsgebied

Art. 3.Dit besluit is van toepassing op de onmiddellijke dreiging van milieuschade en op milieuschade die zich heeft voorgedaan veroorzaakt door een beroepsactiviteit die bestaat uit het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen.

Art. 4.§ 1. Dit besluit is niet van toepassing op een onmiddellijke dreiging van milieuschade of milieuschade die zich heeft voorgedaan ten gevolge van : a) een oorlogshandeling, vijandelijkheden, burgeroorlog of oproer;b) een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is. § 2. Dit besluit is niet van toepassing op een onmiddellijke dreiging van milieuschade of milieuschade die zich heeft voorgedaan ten gevolge van een incident waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt van : het Internationaal Verdrag van 3 mei 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen, of het Verdrag van 10 oktober 1989 inzake de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade ontstaan tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor en per binnenschip, voorzover deze verdragen in België van kracht zijn. § 3. De onmiddellijke dreiging van milieuschade of milieuschade die zich heeft voorgedaan tengevolge van diffuse verontreiniging valt niet onder het toepassingsgebied van dit besluit, tenzij een oorzakelijk verband kan worden gelegd tussen de onmiddellijke dreiging van dergelijke milieuschade en de activiteiten van één of meer exploitanten. § 4. Dit besluit is niet van toepassing op activiteiten die hoofdzakelijk de landsverdediging of de internationale veiligheid dienen, en evenmin op activiteiten die uitsluitend tot doel hebben bescherming te bieden tegen natuurrampen. HOOFDSTUK IV. - Preventieve maatregelen

Art. 5.De exploitant van een beroepsactiviteit die bestaat uit het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen neemt onverwijld de nodige preventieve maatregelen wanneer zich nog geen milieuschade heeft voorgedaan maar een onmiddellijke dreiging bestaat dat dergelijke milieuschade zal ontstaan.

Art. 6.§ 1. Wanneer zulks dienstig is, en in ieder geval wanneer een onmiddellijke dreiging van milieuschade veroorzaakt door een beroepsactiviteit die bestaat uit het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen, niet verdwijnt, ondanks de preventieve maatregelen genomen door de betrokken exploitant, is de exploitant verplicht de bevoegde instantie zo spoedig mogelijk over alle relevante aspecten van de situatie te informeren. § 2. De bevoegde instantie kan, ingeval van een onmiddellijke dreiging van milieuschade veroorzaakt door een beroepsactiviteit die bestaat uit het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen, te allen tijde : - de exploitant verplichten informatie te verstrekken over de onmiddellijke dreiging van milieuschade of in gevallen waarin zulk een onmiddellijke dreiging vermoed wordt; - de exploitant verplichten de vereiste preventieve maatregelen te nemen; - de exploitant instructies geven die bij het nemen van de nodige preventieve maatregelen opgevolgd moeten worden; of - zelf de nodige preventieve maatregelen nemen. § 3. Om de preventieve maatregelen te bepalen, raadpleegt de bevoegde instantie de DBB, dewelke een adviserende rol heeft. HOOFDSTUK V. - Herstelmaatregelen

Art. 7.Ingeval zich milieuschade heeft voorgedaan, veroorzaakt door een beroepsactiviteit die bestaat uit het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen, informeert de betrokken exploitant zo spoedig mogelijk de bevoegde instantie over alle relevante aspecten van de situatie en neemt hij elke haalbare herstelmaatregel om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid of verdere aantasting van functies te beperken of te voorkomen.

Art. 8.De bevoegde instantie kan te allen tijde : a) de exploitant van een beroepsactiviteit die bestaat uit het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen verplichten aanvullende informatie te verstrekken over enige schade die zich heeft voorgedaan;b) zelf elke haalbare herstelmaatregel nemen om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid, of verdere aantasting van ecosysteemfuncties te beperken of te voorkomen, dan wel de exploitant van een beroepsactiviteit die bestaat uit het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen daartoe verplichten of hem daartoe instructies geven;c) de exploitant van een beroepsactiviteit die bestaat uit het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen verplichten de nodige herstelmaatregelen te treffen;d) de exploitant van een beroepsactiviteit die bestaat uit het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen instructies geven die hij bij het nemen van de nodige herstelmaatregelen moet naleven;of e) zelf de nodige herstelmaatregelen treffen.

Art. 9.Om de herstelmaatregelen te bepalen, raadpleegt de bevoegde instantie de DBB, dewelke een adviserende rol heeft. HOOFDSTUK VI. - Kosten

Art. 10.§ 1. De exploitant draagt de kosten voor de overeenkomstig dit besluit genomen preventieve maatregelen en herstelmaatregelen. § 2. De bevoegde instantie verhaalt, eventueel via een zakelijke zekerheid of een andere geschikte waarborg, de kosten die zij in samenhang met het nemen van preventieve maatregelen of herstelmaatregelen uit hoofde van dit besluit heeft gemaakt op de exploitant die de onmiddellijke dreiging van milieuschade of de milieuschade die zich heeft voorgedaan, heeft veroorzaakt. De ministers kunnen na overleg in Ministerraad bepalen welke zekerheden en waarborgen kunnen worden aangesproken en hoe dit moet gebeuren. § 3. Wanneer de verhaalkosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer niet kan worden vastgesteld wie de exploitant is, kan de bevoegde instantie beslissen om af te zien van verhaal.

Art. 11.§ 1. Een exploitant is niet verplicht de kosten te dragen van de preventieve maatregelen of de herstelmaatregelen die uit hoofde van dit besluit worden genomen, indien hij kan bewijzen dat de onmiddellijke dreiging van milieuschade of de milieuschade die zich heeft voorgedaan : - veroorzaakt is door een derde ondanks het feit dat er passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen; of - het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een opdracht of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of incident, veroorzaakt door activiteiten van de exploitant zelf. § 2. De ministers stellen voor de gevallen vermeld in § 1 de regels en procedures vast om de exploitant in staat te stellen in dergelijke gevallen de gemaakte kosten terugbetaald te krijgen.

Art. 12.De maatregelen die door de bevoegde instantie worden genomen laten de aansprakelijkheid van de betrokken exploitant op basis van dit besluit onverlet.

Art. 13.Dit besluit is van toepassing onverminderd de bepalingen betreffende de toerekening van de kosten in door meer partijen veroorzaakte schadegevallen in het bijzonder die met betrekking tot de verdeling van de aansprakelijkheid tussen de producent en de gebruiker van een product. HOOFDSTUK VII. - Verzoek om maatregelen

Art. 14.§ 1. Natuurlijke personen en rechtspersonen die milieuschade lijden of dreigen te lijden, kunnen bij de bevoegde instantie opmerkingen indienen met betrekking tot onmiddellijke dreiging van milieuschade, dan wel tot milieuschade die zich reeds heeft voorgedaan en de bevoegde instantie verzoeken om maatregelen te treffen krachtens dit verzoek. § 2. Wanneer het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen en gegevens aannemelijk maken dat er hetzij milieuschade is, hetzij een onmiddellijke dreiging van milieuschade is, neemt de bevoegde instantie deze opmerkingen en dit verzoek om maatregelen in overweging. In dat geval biedt de bevoegde instantie de betrokken exploitant de gelegenheid zijn standpunt met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen kenbaar te maken. § 3. De personen bedoeld in § 1 worden zo spoedig mogelijk door de bevoegde instantie in kennis gesteld van de beslissing over het al dan niet nemen van maatregelen en de redenen hiertoe. HOOFDSTUK VIII. - Samenwerking

Art. 15.§ 1. Wanneer milieuschade of een onmiddellijke dreiging van milieuschade binnen de bevoegdheidssfeer valt van andere diensten van de federale overheid, van diensten van de gewesten of van andere lidstaten van de Europese Unie, werkt de bevoegde instantie samen met de bevoegde diensten van de federale overheid, van de gewesten en van de andere betrokken lidstaten, onder andere door een behoorlijke uitwisseling van informatie, teneinde ervoor te zorgen dat de nodige maatregelen met betrekking tot die milieuschade of de onmiddellijke dreiging op milieuschade worden genomen. § 2. Wanneer zich milieuschade of een onmiddellijke dreiging voor milieuschade in de zin van § 1 voordoet, verstrekt de bevoegde instantie voldoende informatie aan de bevoegde diensten van de federale overheid, van de gewesten en van de andere betrokken lidstaten van de Europese Unie. § 3. Wanneer de bevoegde instantie binnen zijn bevoegdheidssfeer milieuschade of een onmiddellijke dreiging daartoe vaststelt die niet op Belgisch grondgebied is veroorzaakt, kan zij dit melden aan de bevoegde diensten van de andere betrokken lidstaten van de Europese Unie, in voorkomend geval aan de Europese Commissie. De bevoegde instantie kan aanbevelingen doen inzake de nodige maatregelen en kan om terugbetaling verzoeken van de kosten voor de door haar genomen maatregelen. § 4. Deze samenwerking doet geen afbreuk aan bestaande en toekomstige samenwerkingsvormen. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 16.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 17.Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en Onze Minister van Leefmilieu en Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 augustus 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK

Bijlage I In artikel 2, 1°, bedoelde technieken Bijlage I.A. Deel 1 De in artikel 2, 1°, bedoelde genetische modificatietechnieken zijn onder andere : 1) recombinant-nucleïnezuurtechnieken waarbij nieuwe combinaties van genetisch materiaal worden gevormd door de invoeging van ongeacht op welke wijze buiten een organisme vervaardigde nucleïnezuurmoleculen in een virus, bacterieel plasmide of ander vectorsysteem en de opname daarvan in een gastheerorganisme waarin ze van nature niet voorkomen maar waarin ze blijvend vermenigvuldigd kunnen worden;2) technieken met rechtstreekse inbrenging in een organisme van erfelijk materiaal dat buiten het organisme vervaardigd is, waaronder micro-injectie, macro-injectie en micro-inkapseling;3) celfusie (met inbegrip van protoplastfusie) of hybridisatietechnieken waarbij levende cellen met nieuwe combinaties van erfelijk genetisch materiaal worden gevormd door de fusie van twee of meer cellen met gebruikmaking van methoden die in de natuur niet voorkomen. Deel 2 In artikel 2, 1°, bedoelde technieken die niet worden geacht tot genetische modificatie te leiden, mits daarbij geen recombinant nucleïnezuurmoleculen of genetisch gemodificeerde organismen worden gebruikt die zijn vervaardigd met behulp van andere technieken/methoden dan in bijlage I.B worden uitgesloten, zijn : 1) in-vitrofertilisatie;2) natuurlijke processen als conjugatie, transductie of transformatie;3) polyploïdie-inductie. Bijlage I.B. De technieken/methoden van genetische modificatie die organismen voortbrengen die buiten het toepassingsgebied vallen van dit besluit, mits daarbij geen recombinant-nucleïnezuurmoleculen of genetisch gemodificeerde organismen worden gebruikt die zijn vervaardigd met behulp van andere technieken/methoden dan hier verder opgesomd, zijn : 1) mutagenese;2) celfusie (met inbegrip van protoplastfusie) van cellen van planten van organismen die genetisch materiaal kunnen uitwisselen met behulp van traditionele kweekmethoden. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 augustus 2007 betreffende de preventie en het herstel van milieuschade bij het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK

Bijlage II IN ARTIKEL 2, 5° BEDOELDE CRITERIA Of schade die negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van soorten of natuurlijke habitats, aanmerkelijk is, wordt bepaald aan de hand van de staat van instandhouding op het moment waarop de schade zich heeft voorgedaan, van de functies als gevolg van hun belevingswaarde, en van hun capaciteit voor natuurlijke regeneratie. Of de referentietoestand aanmerkelijke negatieve wijzigingen heeft ondergaan, wordt bepaald aan de hand van meetbare gegevens als : - het aantal exemplaren, de populatiedichtheid of de ingenomen oppervlakte; - de rol van de afzonderlijke exemplaren of van de beschadigde oppervlakte in verhouding tot de soorten of de instandhouding van de habitat, de zeldzaamheid van de soort of habitat (vastgesteld op plaatselijk, regionaal, nationaal of hoger niveau, met inbegrip van communautair niveau); - het voortplantingsvermogen van de soort (volgens de voor die soort of populatie specifieke dynamiek), de levensvatbaarheid ervan of het natuurlijk regeneratievermogen van de habitat (volgens de dynamiek die specifiek is voor de karakteristieke soort van die habitat of de populaties van die soort); - het vermogen van de soort of habitat om zich, nadat schade is opgetreden, binnen een korte periode en zonder ander ingrijpen dan het instellen van striktere beschermingsmaatregelen te herstellen tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.

Schade waarvan bewezen is dat die effecten heeft op de menselijke gezondheid, moet worden beschouwd als aanmerkelijke schade.

Als aanmerkelijke schade hoeven echter niet te worden beschouwd : - negatieve schommelingen die kleiner zijn dan de normale gemiddelde schommelingen voor een bepaalde soort of habitat; - negatieve schommelingen als gevolg van natuurlijke oorzaken of als gevolg van ingrijpen in verband met het normale beheer van gebieden, zoals vastgelegd in habitatdossiers of in documenten waarin de doelen zijn uiteengezet, of zoals voordien uitgeoefend door eigenaars of exploitanten; - schade aan soorten of habitats waarvan bekend is dat zij zich binnen een korte periode en zonder ingrijpen herstellen ofwel tot de referentietoestand ofwel tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 augustus 2007 betreffende de preventie en het herstel van milieuschade bij het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK

^