gepubliceerd op 13 juni 2012
Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 59quinquies en sexies van de programmawet van 2 januari 2001 wat het sociaal akkoord 2011 voor de non-profit sector betreft
2 JUNI 2012. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 59quinquies en sexies van de programmawet van 2 januari 2001 wat het sociaal akkoord 2011 voor de non-profit sector betreft
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de programmawet van 2 januari 2001, artikelen 59quinquies en sexies;
Gelet op het advies van de Commissie voor Begrotingscontrole van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, uitgebracht op 9 november 2011;
Gelet op het advies van het Verzekeringscomité van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, uitgebracht op 19 december 2011;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 januari 2012;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 30 maart 2012;
Gelet op het voorafgaand onderzoek van de noodzaak om een effectbeoordeling waarbij werd besloten dat geen effectbeoordeling is vereist;
Gelet op het advies 51.252/2 van de Raad van State, gegeven op 16 mei 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;2° RIZIV : het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering zoals bedoeld in artikel 10 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;3° Dienst : de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV; 4° Unisoc : De Unie van Socialprofitondernemingen, VZW, met zetel te Kolonel Bourgstraat 122, te 1140 Brussel - KBO-nummer 0454.285.048.
Unisoc wordt in uitvoering van artikel 59quinquies van de programmawet van 2 januari 2001 beschouwd als de meest representatieve federale werkgeversorganisatie van de niet-commerciële sector die vertegenwoordigd is in de Nationale Arbeidsraad zoals bedoeld in de wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad. 5° referentiejaar : het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar tijdens hetwelk het recht op de uitbetaling van de tegemoetkoming aan Unisoc ontstaat.
Art. 2.§ 1. Elk jaar stort het Riziv een tegemoetkoming aan Unisoc.
Deze tegemoetkoming dekt de dienstverlening van deze organisatie aan werkgevers van de federale sectoren van de gezondheidszorg met het oog op de bevordering van de kwaliteit van het werk en van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg.
Om deze doelstellingen te bereiken werkt Unisoc samen met andere organisaties die ze overkoepelt. § 2. Voor het referentiejaar 2011 stort het RIZIV een bedrag van 645.107 euro. § 3. Vanaf het referentiejaar 2012 stort het RIZIV een bedrag van 1.290.214 euro. § 4. De tegemoetkoming zoals voorzien in de §§ 2 en 3 kan geheel of gedeeltelijk bestemd worden voor de financiering van de samenwerking zoals voorzien in § 1, tweede lid, zonder daarbij te raken aan de doelstelling die is voorzien in § 1 en op voorwaarde dat daartoe een protocol wordt gesloten In geval van samenwerking zoals bedoeld in § 1, tweede lid, is Unisoc eindverantwoordelijke voor het behalen van de doelstellingen zoals bedoeld in § 1 alsook voor de goede aanwending van de tegemoetkoming. § 5. Unisoc voert een analytische boekhouding en maakt in haar activiteiten en uitgaven een strikt onderscheid tussen deze die zijn bestemd voor instellingen van de federale gezondheidszorgsectoren en de andere
Art. 3.§ 1. Unisoc bezorgt jaarlijks een rapport over zijn werking tijdens het referentiejaar aan de Dienst. § 2. Het rapport over het referentiejaar moet uiterlijk op 30 juni van het jaar daaropvolgend aan de Dienst worden toegestuurd. § 3. Bij ontstentenis van dit rapport zal het RIZIV de betaling in het kader van dit besluit staken. Indien dit rapport pas na 30 november van het jaar volgend op het referentiejaar aan de Dienst is overgemaakt, dan zal de betaling van de tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 2, § 3, niet worden uitgevoerd. § 4. Dit rapport omvat minstens : a) organigram van Unisoc;b) lijst van aangesloten leden;c) gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop Unisoc heeft bijgedragen tot de bevordering van de kwaliteit ten aanzien van de personeelsleden die zijn tewerkgesteld in de federale sectoren van de gezondheidszorg alsook ten aanzien van de personen die er worden door verzorgd en behandeld, evenals tot de bevordering van de financiële toegankelijkheid;d) De in de algemene vergadering van Unisoc goedgekeurde begroting en de jaarrekening met de proef- en saldibalans, de toelichting bij de balans en de resultatenrekening en het rapport van de bedrijfsrevisor;e) beschrijving van de besteding van de financiële middelen verkregen in toepassing van onderhavig besluit;f) Het protocol en/of de samenwerkingsovereenkomsten met de organisaties die Unisoc overkoepelt, alsook het detail van de financiële middelen die in het kader van deze samenwerking zijn aangewend. § 5. Op verzoek van de Dienst is Unisoc ertoe gehouden om verantwoording te verstrekken over de aanwending van de ontvangen bedragen.
De Dienst is gerechtigd om ter plaatse controle te doen op de aanwending van de tegemoetkoming.
De uitkering van de tegemoetkoming kan worden opgeschort zolang Unisoc verzuimt deze verantwoording te verstrekken of de Dienst verhindert om ter plaatse controle te doen op de aanwending van de tegemoetkoming.
Unisoc zal gehouden zijn tot onmiddellijke terugbetaling van de tegemoetkoming als de voorwaarden waaronder de tegemoetkoming is betaald niet wordt nageleefd, dat de tegemoetkoming niet wordt aangewend voor de doelstelling waarvoor ze is bedoeld of als Unisoc de hiervoren bedoelde controle verhindert.
Art. 4.§ 1. De in artikel 2, § 2, bedoelde tegemoetkoming wordt binnen de veertien dagen na publicatie van onderhavig besluit door het RIZIV betaald aan Unisoc door storting op de bankrekening waarvoor de gegevens door Unisoc aan de Dienst worden meegedeeld. § 2. De in artikel 2, § 3, bedoelde tegemoetkoming wordt betaald op voorwaarde dat het RIZIV het jaarlijks rapport zoals bedoeld in artikel 3 heeft ontvangen en na vaststelling dat Unisoc in het jaar dat voorafgaat aan het referentiejaar de doelstellingen zoals bedoeld in artikel 2 heeft nageleefd. De betaling geschiedt ten laatste op 31 januari van het jaar volgend op het referentiejaar door storting op de bankrekening waarvoor de gegevens door Unisoc aan de Dienst worden meegedeeld. § 3. In geval van vaststelling van dubbele subsidiëring is Unisoc gehouden tot onmiddellijke terugbetaling van de tegemoetkoming.
Art. 5.Unisoc kan jaarlijks reserves opbouwen ten belope van maximaal 10 % van de jaarlijkse tegemoetkoming en het restant wordt teruggestort of verrekend met de tegemoetkoming van het volgende jaar.
Art. 6.De kost van de in artikel 2 bedoelde tegemoetkoming wordt ten laste gelegd van de globale begroting van financiële middelen van het RIZIV.
Art. 7.Het bedrag vermeld in artikel 2, § 3 is gekoppeld aan het spilindexcijfer 114,97 (basis 2004 = 100) en wordt aangepast in overeenstemming met de bepalingen van de wet van 1 maart 1977Relevante gevonden documenten type wet prom. 01/03/1977 pub. 05/03/2009 numac 2009000107 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2011.
Art. 9.Dit besluit houdt op uitwerking te hebben bij de stopzetting van de dienstverlening die is vermeld in artikel 2 of indien de Dienst vaststelt dat aan het geheel van alle voorwaarden vermeld in dit besluit niet meer voldaan is.
Art. 10.De Minister bevoegd voor Sociale zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 juni 2012.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, Mevr. L. ONKELINX