gepubliceerd op 25 augustus 2003
Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 68 en 235 van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties
2 JULI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 68 en 235 van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening, inzonderheid op artikel 21, 1°;
Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 4, 1°;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard en op het koninklijk besluit van 2 september 1981 houdende wijziging van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en houdende bindendverklaring ervan op de elektrische installaties in inrichtingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk en in inrichtingen beoogd bij artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 mei 1985, 7 april 1986 en 30 maart 1993;
Gelet op het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981, inzonderheid op de artikelen 68 en 235;
Gelet op het advies van het Vast Elektrotechnisch Comité, gegeven op 21 december 2001;
Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 25 oktober 2002;
Gelet op het feit dat voldaan is aan de formaliteiten voorgeschreven bij de Richtlijn 98-34-EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de in dit besluit opgenomen voorschriften verbeteringen uitmaken van de reglementering die, om voor de veiligheid te zorgen, zonder uitstel dienen verplichtend gemaakt te worden, onder meer vanwege de mogelijkheid tot het verschijnen van niet door de distributienetbeheerders van elektrische energie gecontroleerde injectoren op hernieuwbare energie (fotovoltaïsche cellen, windturbines,...) in het net;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Financiën en van Onze Staatssecretaris voor Energie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet onder "Reglement" worden verstaan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, dat het voorwerp is van het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard en van het koninklijk besluit van 2 september 1981 houdende wijziging van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en houdende bindendverklaring ervan op de elektrische installaties in inrichtingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk en in inrichtingen beoogd bij artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 mei 1985, 7 april 1986 en 30 maart 1993.
Art. 2.Artikel 68 van het Reglement wordt aangevuld met het volgende lid : « Indien de elektrische installatie gevoed kan worden door stroombronnen in parallel, bijvoorbeeld het openbare distributienet en een autonome stroombron, moet de bescherming tegen onrechtstreekse aanraking verzekerd zijn zowel in het geval dat de installatie gevoed wordt door alle stroombronnen in parallel als in het geval dat de installatie gevoed wordt door een enkele van deze stroombronnen. De goede werking van de beschermingstoestellen mag niet nadelig beïnvloed worden door gelijkstroomcomponenten die afkomstig zijn van statische omvormers of filters. »
Art. 3.In artikel 235.01 van het Reglement worden de punten c.1 en d respectievelijk vervangen door de volgende bepalingen : « c.1) Bij laagspanning en bij zeer lage spanning moet één van de volgende inrichtingen worden gebruikt : meerpolige en enkelpolige scheiders; stopcontacten; vervangingselementen voor smeltveiligheden; scheidingsmessen; speciaal ontworpen contactklemmen waarbij het verplaatsen van een geleider niet vereist is; lastscheidingsschakelaars, die gelijkgesteld worden met scheiders wanneer ze voldoen aan de voorschriften van de door de Koning gehomologeerde norm voor de scheiders met onderbreking in de lucht en gebruikt bij laagspanning of aan bepalingen die een tenminste gelijkwaardig veiligheidsniveau bieden (koninklijk besluit 29 mei 1985); de vermogenschakelaars en de automatische differentieelschakelaars voorzover ze voldoen aan de voorschriften aangaande de scheidingsfunctie van de desbetreffende door de Koning gehomologeerde norm of aan bepalingen die een tenminste gelijkwaardig veiligheidsniveau bieden; de uittrekbare gedeelten en de wegneembare delen van de geprefabriceerde schakel- en verdeelinrichtingen wanneer ze beantwoorden aan de voorschriften van de door de Koning gehomologeerde norm voor de geprefabriceerde laagspanningsschakel- en verdeelinrichtingen of aan bepalingen die een tenminste gelijkwaardig veiligheidsniveau bieden (koninklijk besluit 29 mei 1985);
Automatische scheidingssystemen die de ontkoppeling verzekeren tussen het distributienet en een autonome bron die geen deel uitmaakt van het distributienet en die in parallel met dit net kan werken. » « d) Aanwending van bijkomende middelen Bij zeer lage spanning, laagspanning en hoogspanning mogen de inrichtingen niet ontijdig terug gesloten kunnen worden onder invloed van voorzienbare schokken.
Er moeten onder andere schikkingen getroffen worden om het voortijdig onder spanning brengen van het materieel te voorkomen zolang er personen aan werken; deze schikkingen worden getroffen door een gewaarschuwde of bevoegde persoon en kunnen bestaan uit : - vergrendeling door slot of hangslot; - aanbrengen van waarschuwingsborden; - opstelling in een met sleutel afgesloten lokaal; - kortsluiting en aarding van de actieve delen.
Zo nodig moeten ook andere schikkingen genomen worden teneinde : - de ontlading van alle capacitieve energie te verzekeren; - terugvoeding te vermijden wanneer de installatie door verschillende bronnen wordt gevoed.
Aan deze laatste voorwaarde wordt, in het geval van autonome bronnen die geen deel uitmaken van het distributienet en die in parallel met dit net kunnen werken voldaan, indien deze, onverminderd de bepalingen van art 270, beantwoorden aan de volgende schikkingen : voor autonome eenfazige fotovoltaïsche bronnen met een nominaal vermogen kleiner dan of gelijk aan 5 kW, moet een automatisch scheidingssysteem voorzien worden dat beantwoordt aan de volgende voorwaarden : 1. bestaan uit twee in serie geplaatste elementen die ieder de ontkoppeling van de stroombaan met het distributienet bewerkstelligen. Een van de elementen verzekert een fysische scheiding door middel van een alpolige automatische lastscheidingsschakelaar; het tweede element mag, in afwijking van punt c, eerste alinea, een elektronisch schakelsysteem zijn. 2. verzekeren dat een galvanische scheiding tot stand komt : - binnen de 0,2 sec.wanneer : - de spanning aan de klemmen van de autonome bron kleiner is dan 80 % van de nominale netspanning; - de spanning aan de klemmen van de autonome bron groter is dan 106 % van de nominale netspanning; - de frequentieafwijking groter is dan 0,2 Hz; - binnen een tijd niet groter dan 5 sec. wanneer de voeding van het net wordt afgeschakeld of wegvalt. 3. het in verbinding stellen van de autonome bron met het distributienet voorkomen wanneer de kenmerken van de spanning of van de frequentie aan de klemmen van de autonome bron buiten de onder punt 2 hierboven bepaalde grenzen vallen : - voor autonome bronnen met een nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 10 kW, moet een vergrendelbare veiligheidsonderbreking voorzien worden, permanent toegankelijk voor de distributienetbeheerder.»
Art. 4.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Financiën en Onze Staatssecretaris voor Energie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 juli 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Staatssecretaris voor Energie, A. ZENNER