gepubliceerd op 23 mei 2000
Koninklijk besluit tot vaststelling van de bijzondere arbeidsvoorwaarden voor de statutaire personeelsleden van de Regie voor Maritiem Transport in vereffening en van de afzonderlijke personeelsformatie van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur, ter beschikking gesteld voor tewerkstelling aan boord van een snelle ferry van een maatschappij die de verbinding verzekert tussen Oostende en een Britse haven
2 DECEMBER 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de bijzondere arbeidsvoorwaarden voor de statutaire personeelsleden van de Regie voor Maritiem Transport in vereffening en van de afzonderlijke personeelsformatie van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur, ter beschikking gesteld voor tewerkstelling aan boord van een snelle ferry van een maatschappij die de verbinding verzekert tussen Oostende en een Britse haven
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, vervangen bij wet van 22 juli 1993;
Gelet op de wet van I juli 1971 houdende oprichting van de Regie voor Maritiem Transport, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 februari 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de ontbinding van de Regie voor Maritiem Transport ter uitvoering van artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europcse Economische en Monetaire Unie;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 februari 1997 houdende diverse maatregelen ten gunste van de statutaire personeelsleden van de Regie voor Maritiem Transport;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 22 februari 1999;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 3 mei 1999;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 3 mei 1999;
Gelet op het protocol van 30 juni 1999, waarin de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in het Sectorcomité VI "Verkeer en Infrastructuur" zijn vermeld;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat vanaf het ogenblik van de stopzetting van de activiteiten van de Regie voor Maritiem Transport op I maart 1997 en vanaf het ogenblik van haar ontbinding op I maart 1999, de bijzondere arbeidsvoorwaarden moeten vastgesteld worden voor sommige statutaire personeelsleden die ter beschikking gesteld zijn van een vennootschap die bedrijvig is in het maritiem transport van en naar België;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De bijzondere arbeidsvoorwaarden voor de statutaire personeelsleden van de Regie voor Maritiem Transport in vereffening en van de afzonderlijke personeelsformatie van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur, ter beschikking gesteld voor tewerkstelling aan boord van een snelle ferry, worden vastgesteld overeenkomstig de als bijlage bij dit besluit opgenomen bepalingen.
Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van I maart 1998 en houdt op van kracht te zijn op 28 februari 1999 voor wat de statutaire personeelsleden van de Regie voor Maritiem Transport in vereffening betreft en heeft uitwerking met ingang van I maart 1999 voor wat de statutaire personeelsleden van de afzonderlijke personeelsformatie van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur betreft.
Art. 3.Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 december 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT
Bijzondere arbeidsvoorwaarden Bijlage Vaststelling van de bijzondere arbeidsvoorwaarden voor de statutaire personeelsleden van de Regie voor Maritiem Transport in vereffening en van de afzonderlijke personeelsformatie van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur, ter beschikking gesteld voor tewerkstelling aan boord van een snelle ferry van een maatschappij die de verbinding verzekert tussen Oostende en een Britse haven 1. ARBEIDSREGELING IN VERBAND MET SNELLE FERRY 1.0. Algemene principes Om de tewerkstelling te regelen van de statutaire varende personeelsleden zullen volgende principes in acht genomen worden : 1.0.1. 16 snelle ferryprestaties maximum per 30 dagen. 1.0.2. 63 uur vrije rust minimum. De vrije rust die in de taaktoewijzing voorzien is moet, eens ingegaan, steeds integraal geëerbiedigd worden. 1.0.3. regelmatige snelle ferrycycli. 1.0.4. snelle ferryprestaties niet te dicht bij elkaar. 1.0.5. gelijkmatige verdeling van het aantal uit te voeren snelle ferryprestaties over al de betrokken personeelsleden. 1.0.6. gelijkmatige verdeling van de snelle ferry prestaties op zondagen en van de prestaties gedurende de nacht. 1.0.7. respecteren door de betrokken partijen van de in voege zijnde wekelijkse arbeidsduur (thans 38u) 1.1. Snelle ferryreis Een snelle ferryreis is een enkele overtocht vanuit de thuishaven naar een vreemde haven of vice versa. 1.2. Snelle ferryprestatie Een snelle ferryprestatie bestaat uit vier op elkaar aansluitende snelle ferryreizen tijdens eenzelfde etmaal door eenzelfde bemanning uitgevoerd en omvat volgende tijdsduur : - de tijdsduur gedurende dewelke de bemanning op post moet zijn vóór het officieel vertrekuur uit de thuishaven; - de duur van de snelle ferryreizen; - de tijdsduur gedurende dewelke de bemanning in de vreemde haven op post moet blijven tussen aankomstuur en vertrekuur, met uitsluiting van de tijdsduur vermeld onder 1.11.; - de tijdsduur gedurende dewelke de bemanning op post moet blijven na het officieel aankomstuur in de thuishaven van de laatste snelle ferryreis van de snelle ferryprestatie. 1.3. Snelle ferrycyclus Een snelle ferrycyclus bestaat uit 3 of 4 snelle ferryprestaties. Voor de periode van 1 juli t/m 31 augustus kan van dit ritme afgeweken worden. 1.4. Vrije rust Twee snelle ferrycycli worden steeds van elkaar gescheiden door een periode van vrije rust van minimum 63 uur. Tijdens die periode is het personeelslid niet oproepbaar.
Voor de periode van 1 juli t/m 31 augustus kan van deze regeling afgeweken worden. 1.5. Beurt Een snelle ferrycyclus gevolgd door een periode van vrije rust is een beurt en omvat 6 of 8 kalenderdagen. 1.6. Snelle ferry walprestatie Dit is de duur van de prestatie geleverd aan boord van de snelle ferry in de thuishaven. 1.7. Arbeidsduur De gemiddelde in voege zijnde wekelijkse arbeidsduur (thans 38 uur) wordt bereikt per 30 kalenderdagen. Daartoe worden per periode van 30 kalenderdagen maximum 16 snelle ferryprestaties opgelegd. Indien het aantal snelle ferryreizen per etmaal niet juist in snelle ferryprestaties kan opgedeeld worden, kunnen heen- en terugreizen opgelegd worden waarbij een dagelijkse arbeidsprestatie van 7u36 benaderd wordt.
Wanneer het aantal te presteren reizen niet voldoende is om de in voege zijnde wekelijkse arbeidsduur te respecteren, kan in bijkomende opdrachten voorzien worden (bv. prestaties op stilliggende snelle ferrys, droogdokprestaties, opleiding) 1.8. Prestaties in verband met snelle ferry op vreemde werf 1.8.1. Per 24 uur wordt er in principe 8 uur gewerkt en is er 8 uur vrije tijd. 1.8.2. Per 24 uur wordt 8 uur effectieve rust gegarandeerd. 1.8.3. Tijdens de 8 uur vrije tijd kan maximum 4 uur overwerk opgelegd worden. 1.9. Vacatie, vacatiegrens, vacatiegrensoverschrijding 1.9.1. Behoren tot een vacatie de tijdsduur waaruit een snelle ferryprestatie bestaat (zie 1.2.) en idem voor de heen- en terugreizen en de eventuele bijkomende opdrachten (zie 1.7.), alsook voor de duur van de snelle ferry walprestatie (zie 1.6.) en de snelle ferryprestatie op vreemde werf (zie 1.8.), alsook voor de arbeid op basis van een gemotiveerde verantwoording (zie 5.5.). 1.9.2. De vacatiegrens is vastgesteld op 9 u. 1.9.3. Er is vacatiegrensoverschrijding wanneer het verschil tussen de gepresteerde prestatie vermeld sub 1.9.1. en 9 uur positief is. 1.10. Weekgrens, weekgrensoverschrijding 1.10.1. De tijden die in aanmerking komen voor de berekening van de gebeurlijke overschrijding van de vacatiegrens worden in aanmerking genomen voor de gebeurlijke overschrijding van de weekgrens. 1.10.2. Het overwerk wegens overschrijding van de weekgrens wordt berekend per kalendermaand. Het is gelijk aan het verschil tussen de gepresteerde tijden vermeld sub 1.10.1. en de normale werkduur (thans 38 x n/7 ), waarin n gelijk is aan het aantal kalenderdagen in de maand. 1.11. Meerwerk 1.11.1. Worden als meerwerk beschouwd : De tijdsduur na einde werk en vóór begin werk in vreemde haven wordt voor 1/3 van de werkelijke duur met uitsluiting van de tijdsduur opgenomen onder 1.2. als meerwerk beschouwd. 1.11.2. Worden aan het meerwerk toegevoegd voor zover zij nog niet in aanmerking komen onder 1.11.1. 1.11.2.1. Eén derde van de resterende vrije tijd zoals vermeld onder 1.8.1 (16 uur - de als prestatie getelde tijd onder 1.8.3); 1.11.2.2. Voor de verantwoordelijke officier dek en machine: één derde van het verschil tussen 24 uur en de totale duur van de geleverde prestatie onder 1.8.1. en 1.8.3. 2. COMPENSATIE EN BEZOLDIGING VAN OVERWERK 2.1. Wegens overschrijding van de vacatiegrens Overwerk wegens overschrijding van de vacatiegrens is het verschil tussen de prestatie berekend zoals bepaald in 1.9. en de vacatiegrens vastgesteld op 9 u.
Dit verschil wordt : 1° gecompenseerd door inhaalrust aan 100 % met dien verstande dat elk gepresteerd uur maar éénmaal kan verrekend worden.De verrekening gebeurt zoals bepaald in 2.4. 2° daarenboven met inachtneming van 2.3.3.betaald aan 100 % als het gepresteerd is op zon- en wettelijke feestdagen en aan 50 % als het gepresteerd is op andere dagen. 2.2. Wegens overschrijding van de weekgrens Overwerk wegens overschrijding van de weekgrens wordt berekend over een maand en is gelijk aan het verschil van de prestaties zoals bepaald in 1.9 en de normale werkduur (thans 38 x n/7 ) waarin n gelijk is aan het aantal kalenderdagen in de maand.
Dit verschil wordt : 1° gecompenseerd door inhaalrust aan 100 % met dien verstande dat elk gepresteerd uur maar eenmaal kan verrekend worden.De verrekening gebeurt zoals bepaald in 2.4. 2° daarenboven, met inachtneming van 2.3.3., betaald aan 50 %. 2.3. Basis voor betaling van overwerk 2.3.1. Het overwerk voortspruitende uit de overschrijding van de vacatiegrens wordt berekend op basis van 1/1850e van de brutobezoldiging (na aftrek van de kinderbijslag), gebeurlijk verhoogd met de toelage voor het uitoefenen van hogere functie. Voor de personeelsleden die de hogere functie per reis uitoefenen, wordt de brutobezoldiging verhoogd met de plaatsvervangingtoelage. 2.3.2. Het overwerk voortspruitende uit de overschrijding van de weekgrens wordt berekend op basis van l/1850e van de brutobezoldiging (na aftrek van de kinderbijslag) die het personeelslid genoot in de loop van de kwestieuze maand, eventueel verhoogd met de toelage voor het uitoefenen van de hogere functie. Voor die welke de hogere functie per reis uitoefenen wordt de brutobezoldiging verhoogd met de plaatsvervangingtoelage. 2.3.3. Uitbetaling: de resultaten van 2.3.1. en 2.3.2. worden vergeleken en het hoogste bedrag wordt uitbetaald. Wanneer de resultaten juist gelijk zijn wordt de weekgrensoverschrijding uitbetaald. 2.4. Verrekening van de inhaalrust voor overwerk 2.4.1. Voor elke maand van een trimester wordt de waarde van c = a - 38 n/7 berekend, waarin a = de som over een maand van de prestaties zoals bepaald in 1.9. en n = het aantal kalenderdagen in de maand.
Het aantal uren overwerk te compenseren door inhaalrust is gelijk aan c indien de waarde van c positief is.
Het aantal uren verleende inhaalrust is gelijk aan c indien de waarde van c negatief is. 2.4.2. De positieve waarden van c in de loop van een trimester worden gecompenseerd door de negatieve waarden van c in de loop van dat zelfde trimester.
Indien er op het einde van een trimester, ingevolge bijzondere omstandigheden een positief saldo overblijft wordt het voor compensatie overgedragen naar het volgende trimester.
Indien op het einde van een trimester een negatief saldo overblijft wordt het aangewend voor compensatie van meerwerk zoals bepaald in 3.
Het eventueel daarna overblijvend negatief saldo vervalt. 2.4.3. Op geen enkel ogenblik mag in de loop van een trimester de som van de prestaties zoals bepaald in 1.9. de toegelaten gemiddelde arbeidsduur per week (thans 38 u.) vermenigvuldigd met het aantal weken of deel van een week die reeds in dat trimester verlopen zijn overschrijden met meer dan 65 uur. 3. COMPENSATIE EN BEZOLDIGING VAN MEERWERK Het meerwerk, zoals bepaald in 1.11. wordt of wel gecompenseerd in de maand volgend op het trimester waarin het werd gepresteerd na voorafgaand verminderd te zijn met de absolute waarde van het saldo van c (zoals bepaald in 2.4.) als c negatief saldo vertoonde in dat trimester, ofwel aan 100 % betaald indien het niet gecompenseerd werd in de loop van de maand volgend op het trimester waarin het gepresteerd werd. 4. TOELAGE VOOR PRESTATIES OP ZON- EN WETTELIJKE FEESTDAGEN De tijden sub 1.9. die gepresteerd werden op zon- en wettelijke feestdagen en niet betaald werden als vacatiegrensoverschrijding, worden per uur of gedeelte ervan vergoed op basis van l/1850e van de brutobezoldiging (na aftrek van de kinderbijslag) gebeurlijk verhoogd met de toelage voor het uitoefenen van de hogere functie.
Voor de personeelsleden die de hogere functie per reis uitoefenen, wordt de brutobezoldiging verhoogd met de plaatsvervangingtoelage. 5. BIJZONDERE GEVALLEN 5.1. Geen van de bepalingen van deze regeling kan een beletsel vormen voor het uitvoeren van werken zoals bepaald in artikel 26, § 1, 1° en 2° van de arbeidswet van 16 maart 1971. 5.2. De prestaties in verband met dergelijke werken vormen nooit een inbreuk op de bepalingen van deze regeling en worden voor de toepassing ervan geacht niet te bestaan. 5.3. De prestaties bedoeld in artikel 26, § 1, 1° en 2°, van de arbeidswet van 16 maart 1971, worden geregeld overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze wet. 5.4. Arbeid naar aanleiding van een onvoorziene noodzakelijkheid Teneinde aan vermelde noodzakelijkheid het hoofd te bieden, kan een snelle ferryprestatie boven op de geprogrammeerde snelle ferrycycli uitgevoerd worden, indien volgende regels gerespecteerd : 5.4.1. De extra prestatie moet onvoorzien noodzakelijk zijn. 5.4.2. De behoefte kan niet opgelost worden via ander wettelijk geregelde methodieken. 5.4.3. De extra prestatie wordt uitgevoerd op basis van vrijwilligheid. 5.4.4. Bezoldiging 5.4.4.1. De extra prestatie wordt vergoed door betaling aan 100 % van de gepresteerde uren. 5.4.4.2. De extra prestatie wordt vergoed door betaling van de vergoedingen die aan een normale snelle ferry prestatie verbonden zijn. 5.5. Arbeid geleverd op basis van een gemotiveerde verantwoording voor het uitvoeren van snelle ferryprestaties tussen een Franse kanaalhaven en een Britse haven 5.5.1. Gemotiveerde verantwoording 5.5.1.1. Deze arbeid is in principe gepland en uitzonderlijk. Ze kan slechts opgelegd worden na voorafgaand overleg met de representatieve vakbonden. 5.5.1.2. Ingevolge uitzonderlijke omstandigheden (o.a. slecht weer, ernstig technisch probleem) kan deze arbeid ook worden opgelegd om de continuïteit van de exploitatie te waarborgen. 5.5.2 De snelle ferry prestatie neemt een aanvang bij vertrek uit Oostende en eindigt bij aankomst in Oostende.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 2 december 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT