gepubliceerd op 30 augustus 2001
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op 24 maart 1997 in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en goedgekeurd op 26 maart 1997 in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap (1)
2 APRIL 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op 24 maart 1997 in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en goedgekeurd op 26 maart 1997 in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap ("Sociale Maribel") (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op 24 maart 1997 in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en goedgekeurd en goedgekeurd op 26 maart 1997 in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap ("Sociale Maribel").
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 april 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 5 februari 1997, Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997.
Bijlage Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap Collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op 24 maart 1997 in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en goedgekeurd op 26 maart 1997 in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap ("Sociale Maribel") (Overeenkomst geregistreerd op 1 juli 1997 onder het nummer 44413/CO/319) HOOFDSTUK I. - Juridisch kader
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en in toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 (Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997) houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied en omschrijving van de begrippen
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de inrichtingen en diensten die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en op de werknemers die zij tewerkstellen.
Onder "werknemers" wordt verstaan het mannelijk en vrouwelijk werklieden- en bediendenpersoneel.
Als meer nauwkeurige omschrijving van de sector wordt onder dit toepassingsgebied verstaan de inrichtingen en diensten die behoren tot het bevoegdheidsgebied van het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en die tegelijk : 1. erkend en gesubsidieerd worden door het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap;2. erkend en gesubsidieerd worden door de "Afdeling Bijzondere Jeugdbijstand";3. erkend en gesubsidieerd worden als "Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning", ressorterend onder de Vlaamse Overheidsinstelling Kind en Gezin;4. erkend en gesubsidieerd worden als "Centra voor Integrale Gezinszorg" door de Vlaamse administratie Gezin en Welzijn;5. erkend en gesubsidieerd worden overeenkomstig het "Decreet op het Algemeen Welzijnswerk".
Art. 3.Onder "partijen" verstaat men de werkgevers en werknemers die deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend.
Onder "het besluit" verstaat men voormeld koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.
Art. 4.Onder "groepering van ondernemingen" verstaat men de groeperingen die voorzien zijn volgens artikel 19, 3°, van deze overeenkomst. HOOFDSTUK III Vermindering van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid
Art. 5.Bij een nettoaangroei van de tewerkstelling in de sector, zoals omschreven in artikel 4, § 1, van het besluit, hebben de werkgevers die behoren tot het toepassingsgebied van deze collectieve arbeidsovereenkomst voor iedere werknemer die tenminste halftijds tewerkgesteld is recht op een forfaitaire vermindering van de werkgeversbijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid ten belope van het bedrag dat bij koninklijk besluit wordt vastgelegd. Dit bedrag kan maximaal gelijk zijn aan 9 300 BEF per kwartaal en per werknemer.
Het koninklijk besluit van 5 februari 1997 (Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997) tot bepaling van het kwartaalbedrag van de forfaitaire bijdragevermindering in de non-profit sector heeft dit bedrag vastgesteld op 3 250 BEF per kwartaal en per werknemer die tenminste halftijds is tewerkgesteld.
Om van voormelde RSZ-vermindering te kunnen genieten, moeten de werkgevers bedoeld in artikel 2 tot onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst toetreden.
Art. 6.De opbrengst van voormelde RSZ-verminderingen wordt als volgt geraamd : a) raming van het aantal werknemers die in aanmerking komen : de berekeningen vertrekken van de meest recente door de overheid bekend gemaakte cijfers over de tewerkstelling in na vermelde sectoren, in voltijdse eenheden uitgedrukt en vermenigvuldigd met een factor 1.2 als verrekeningsfactor voor de werknemers die minstens een halftijdse tewerkstelling realiseren. Per sector geeft dit als resultaat : - gehandicaptenzorg : 17 613 werknemers; - bijzondere jeugdbijstand : 3 369 werknemers; - centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning : 780 werknemers; - centra voor integrale gezinszorg : 120 werknemers; - algemeen welzijnswerk : 360 werknemers. b) opbrengst : op basis van voorgaande cijfers wordt de opbrengst van de RSZ-verminderingen geraamd op 289 100 000 BEF. Door de actualisatie van de ter beschikking zijnde tewerkstellingsgegevens en het arbeidsvolume dat maximaal op 31 december 1996 aanwezig is, kan een accurate herberekening van hoger genoemde opbrengstberekening worden doorgevoerd. HOOFDSTUK IV. - Gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde werknemers
Art. 7.De werkgevers die behoren tot het toepassingsgebied van deze overeenkomst stellen in principe geen werknemers tewerk waarvoor zij geen subsidiëring ontvangen voor de personeelskosten. HOOFDSTUK V. - Tewerkstellingsverbintenis
Art. 8.De werkgevers die behoren tot het toepassingsgebied van deze overeenkomst verbinden er zich toe een bijkomende inspanning te doen voor de tewerkstelling onder de vorm van de netto aangroei van de tewerkstelling in de sector ten belope van ten minste de opbrengst van de bijdragevermindering en van het totaal arbeidsvolume in vergelijking tot de tewerkstelling en tot het arbeidsvolume van het overeenstemmende kalenderkwartaal van het door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Sociale Zaken bepaald referentiejaar, zijnde het jaar 1996.
Art. 9.De netto aangroei van de tewerkstelling, alsmede de toename van het arbeidsvolume dienen gerealiseerd te worden op het vlak van de sector opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap, waarbij elke onderneming of groepering van ondernemingen er zich toe verbindt de ter beschikking gestelde middelen integraal om te zetten in bijkomende tewerkstelling.
Art. 10.Voor de berekening van de netto aangroei van het aantal werknemers wordt het bedrag per kwartaal dat gelijkstaat met de aanwerving van één voltijds equivalent bijkomende werknemer bepaald op maximaal 300 000 BEF. HOOFDSTUK VI. - Nadere regelingen om integrale besteding te waarborgen van de toegekende verminderingen aan de netto-vermeerdering van de tewerkstelling
Art. 11.De integrale besteding van bijdrageverminderingen wordt per kalenderjaar gerealiseerd.
Art. 12.In toepassing van artikel 3, § 6, van het besluit wordt om de zes maanden vanaf de inwerkingtreding van de collectieve arbeidsovereenkomst een rapport opgesteld met betrekking tot de uitvoering ervan en overgemaakt aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de Minister van Sociale Zaken en aan de bevoegde Minister van de Gemeenschapsregering.
In samenwerking met de bevoegde administraties wordt een nominatieve lijst van "ondernemingen" opgesteld.
Art. 13.De werkgevers of de groepering van werkgevers verstrekken per semester en per kalenderjaar en dit uiterlijk op 31 maart volgend op het kalenderjaar een tewerkstellingsfiche "koninklijk besluit van 5 februari 1997" waarin de uitvoering van de maatregel wordt vermeld.
Deze tewerkstellingsfiche wordt overgemaakt aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap, alsmede ter beschikking gesteld van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van de syndicale afvaardiging van de "onderneming". HOOFDSTUK VII. - Deeltijdse en voltijdse werknemers
Art. 14.Het percentage deeltijdse werknemers kan lager zijn dan 25 pct. van het totaal aantal bijkomende aanwervingen als gevolg van deze overeenkomst.
Partijen benadrukken immers dat de sector reeds een grote bijdrage levert aan de bevordering van de deeltijdse arbeid, die gemiddeld 40 pct. bedraagt van de globale tewerkstelling.
Door de mogelijkheid van arbeidsherverdeling via vrijwillige arbeidsduurvermindering, kan de deeltijdse arbeid eveneens geoptimaliseerd worden waardoor het effect van deze overeenkomst gunstig beïnvloed wordt. HOOFDSTUK VIII. - Tijdsschema inzake bijkomende aanwervingen
Art. 15.Wat de spreiding van de realisatie van de aanwervingen betreft, verbindt de sector zich ertoe vóór 30 september van het betrokken jaar minimaal 50 pct. van de geplande aanwervingen te realiseren en een verhoging van het arbeidsvolume met minimaal 25 pct. en tegen 31 december de volledige realisatie van de aanwervingen en van het arbeidsvolume. HOOFDSTUK IX. - Functies die in aanmerking komen voor de bijkomende tewerkstelling
Art. 16.Bij de aanwervingen zal voorrang gegeven worden aan functies die gericht zijn op de verbetering van de arbeidsorganisatie en van de dienstverlening.
Art. 17.De functies die in aanmerking komen voor de bijkomende aanwervingen, vergoed volgens de vigerende baremieke loonschalen en voorwaarden, behoren, met uitzondering van het directiepersoneel, tot de functiecategorieën zoals bepaald in de voor de betrokken sectoren geldende collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de loonvoorwaarden.
De invulling van de bijkomende tewerkstelling uit deze functies en categorieën wordt vastgesteld na overleg met de werknemersafgevaardigden van de "onderneming". HOOFDSTUK X. - Toetredingsprocedure
Art. 18.De werkgevers of de groepering van werkgevers behorende tot het toepassingsgebied verwerven het voordeel van bijkomende tewerkstelling zoals omschreven in deze overeenkomst, nadat zij zijn toegetreden door middel van een toetredingsakte waarvan een model in bijlage is gevoegd.
Deze toetredingsakte dient aangetekend te worden overgemaakt aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap.
Binnen de kalendermaand volgend op de maand van ontvangst, legt de voorzitter de ingezonden toetredingsakten ter goedkeuring voor aan een beperkt comité dat hiertoe in de schoot van het paritair subcomité wordt opgericht. Bij ontstentenis van reactie vanuit het paritair subcomité binnen een termijn van twee kalendermaanden volgend op de maand van ontvangst door de voorzitter, wordt de toetreding geacht te zijn goedgekeurd. De toetredingsakte wordt geacht de derde werkdag na postdatum door de voorzitter te zijn ontvangen. HOOFDSTUK XI. - Toewijzing
Art. 19.§ 1. Partijen beogen de integrale aanwending van de voorziene RSZ-vermindering om te zetten volgens de doelstellingen en de voorwaarden van het besluit. § 2. Voor de werkgevers bedoeld onder artikel 2, punt 1 tot en met 4 wordt volgende toewijzing voorzien : 1° Aanvullend bij de RSZ-verminderingen hebben werkgevers met 25 of minder werknemers met ten minste een halftijdse betrekking recht op het bijpassen in de subsidiëring van de personeelskosten van een bijkomende tewerkstelling tot een bedrag van 10 600 BEF vermenigvuldigd met factor 31.5. Het aantal werkgevers dat gerechtigd is op voornoemde mogelijkheid wordt in principe beperkt tot 250.
Voor de werkgevers met minimum 26 en maximum 31 werknemers met ten minste een halftijdse betrekking bedraagt dit bedrag 10 600 BEF vermenigvuldigd met factor 32.
Werkgevers die 32 werknemers of meer in dienst hebben met ten minste een halftijdse betrekking kunnen per werknemer een bedrag van 10 600 BEF op jaarbasis omzetten in bijkomende tewerkstelling.
Voor de onder vorige alinea vermelde werkgevers wordt het bedrag van 10 600 BEF aangepast indien dit ingevolge artikel 2 van het besluit wordt gewijzigd of indien het aantal werkgevers met 25 of minder werknemers met 20 procent vermindert.
Voor de eerste bepaling van het aantal werknemers per werkgever geldt als refertedatum 2 januari 1997. Nadien geldt 2 januari van het betrokken jaar als refertedatum. 2° Gezien onderhavige overeenkomst van toepassing is op de door de Vlaamse overheid erkende en gesubsidieerde voorzieningen, komen partijen overeen dat de RSZ-verminderingen voorzien in artikel 2 van het besluit, zullen verrekend worden door de bevoegde administraties van de Vlaamse Gemeenschap met het oog op de herverdeling zoals voorzien onder 1° over de werkgevers die zijn toegetreden tot deze overeenkomst. De werkgevers met 32 werknemers of meer in dienst met tenminste een halftijdse betrekking kennen op jaarbasis aan de bevoegde administraties van de Vlaamse Gemeenschap een bedrag toe van 2 400 BEF vermenigvuldigd met het respectievelijk aantal werknemers teneinde de herverdeling mogelijk te maken.
De werkgevers met minimum 26 en maximum 31 werknemers in dienst met tenminste een halftijdse betrekking kennen op jaarbasis onderstaand totaal bedrag toe aan de bevoegde adminstratie van de Vlaamse Gemeenschap teneinde de herverdeling mogelijk te maken : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de eerste bepaling van het aantal werknemers per werkgever geldt als refertedatum 2 januari 1997. Nadien geldt 2 januari van het betrokken jaar als refertedatum. 3° Teneinde de optimale aanwending van de RSZ-verminderingen mogelijk te maken, kunnen werkgevers overgaan tot een groepering van ondernemingen overeenkomstig artikel 3, § 3, 2°, b) van het besluit.4° Werkgevers of de groepering van werkgevers die binnen het kalenderjaar het onder 1° bepaalde niet of niet volledig realiseren, zijn ertoe gehouden het overeenkomstig bedrag over te maken aan het Sociaal Fonds voor de Vlaamse Opvoedings- en Huisvestingsinrichtingen. Het beheerscomité van dit fonds wordt belast met de toewijzing van de middelen overeenkomstig de doelstelling van het besluit en brengt hierover jaarlijks verslag uit aan het paritair subcomité. § 3. Voor de werkgevers bedoeld onder artikel 2, 5°, wordt volgende toewijzing en verdeling voorzien.
De werkgevers bedoeld in artikel 2, 5°, treden met de ondertekening van de toetredingsakte toe tot de groepering van de werkgevers ressorterend onder het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en behorend tot het algemeen welzijnswerk.
Zij verbinden zich ertoe het voordeel van de RSZ-vermindering integraal per kwartaal en voor het einde van de maand volgende op het kwartaal door te storten aan het Sociaal Fonds VOHI (Vlaamse Opvoedings- en Huisvestingsinrichtingen opgericht bij koninklijk besluit van 9 april 1990) dat hiervoor een aparte rekening zal openen en de opbrengsten integraal zal aanwenden voor de subsidiëring van de personeelskosten van de toegekende bijkomende tewerkstelling.
De modaliteiten van toekenning van de bijkomende tewerkstelling door het Sociaal Fonds VOHI worden als volgt bepaald : 1° Aan elke werkgever door de Vlaamse overheid erkend als centrum algemeen welzijnswerk voor de categorie 12 (residentiële opvang van jongvolwassenen) wordt een subsidiëring toegekend voor een extra aanwerving van 1/3-tijds van een normale voltijdse tewerkstelling in zijn voorziening.2° Indien het gezamenlijk voordeel van de groepering van werkgevers erkend als centrum algemeen welzijnswerk minder zou bedragen dan de toe te kennen subsidiëring zoals beschreven in 1°, dan zal prioriteit gegeven worden aan de subsidiëring van die centra die naast de erkenning categorie 12 een bijkomende erkenning categorie 7 hebben (begeleid wonen voor jongvolwassenen).3° Indien het gezamenlijk voordeel van de groepering van de werkgevers erkend als centrum algemeen welzijnswerk meer zou bedragen dan de toe te kennen subsidiëring zoals beschreven in 1°, dan zal aan die centra die naast de erkenning categorie 12 een bijkomende erkenning categorie 7 hebben, een bijkomende subsidiëring van de personeelskosten voor bijkomende werkgelegenheid groter dan 1/3-tijd worden toegekend. Het Sociaal Fonds VOHI kan de bijkomende werkgelegenheid slechts toekennen voorzover het hiertoe over de voorziene middelen vanuit de groepering van werkgevers beschikt. Daartoe zal het sociaal fonds bij achterstallige betaling of niet-betaling van de RSZ-opbrengsten bedoeld in dit artikel de kosten voor eventuele vordering verhalen op de betaalplichtige. HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen en geldigheidsduur
Art. 20.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1997.
Zij is gesloten voor onbepaalde duur en kan door elk van de ondertekenende partijen geheel of gedeeltelijk worden opgezegd mits aangetekend schrijven aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en de naleving van een opzegtermijn van drie maanden.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 2 april 2001.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX
Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op 24 maart 1997 in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap en goedgekeurd op 26 maart 1997 in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap ("Sociale Maribel") PARITAIR SUBCOMITE VOOR DE OPVOEDINGS- EN HUISVESTINGSINRICHTINGEN VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP (319.01) TOETREDINGSAKTE - KONINKLIJK BESLUIT VAN 05.02.1997 "SOCIALE MARIBEL" Aangetekend over te maken aan de voorzitter van het Paritair Subcomité 319.01, Belliardstraat 51, te 1040 Brussel Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector en de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart1997, gesloten binnen het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap GEGEVENS VAN DE WERKGEVER * Benaming : . . . . . behorende tot de subsector(en) (1) : - Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap; - Bijzondere Jeugdbijstand; - Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning; - Centra voor integrale Gezinszorg; - Centra Algemeen Welzijnswerk. * Maatschappelijke zetel : . . . . . . . . . . * RSZ-stamnummer : . . . . . * Adres : . . . . . . . . . . * Telefoon - Telefax : . . . . . * Totaal aantal werknemers dat tenminste halftijds tewerkgesteld wordt op 2 januari 1997 : . . . . . * Aantal voorziene aanwervingen : . . . . . * Indien de bovenvermelde werkgever solidair met andere werkgevers handelt in het kader van deze toetredingsakte, gelieve de namen van deze andere werkgevers hier te vermelden (2) : (....) TOETREDING 1. De bovengenoemde werkgever(s) verkla(a)r(t)(en) kennis te hebben genomen van de bovenvermelde C.A.O. van 24 maart 1997 alsookvan het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector en hiertoe toe te treden. 2. Hij/Zij verkla(a)r(t)(en) bovendien toe te treden om de bijdrageverminderingen van sociale bijdrage te genieten vanaf 1 januari 1997. 3. Hij/Zij verbind(t)(en) er zich toe om de tewerkstellingsfiche "K.B. 5 februari 1997" per semester en ten laatste voor respectievelijk 31 maart van het volgend jaar en 30 september van het betrokken jaar over te maken aan de voorzitter van het Paritair Subcomité 319.01.
Opgemaakt te .............................................. op .............................................
HANDTEKENING : NAAMVERMELDING ONDERTEKENAAR(S) EN HOEDANIGHEID : (1) Schrappen wat niet van toepassing is.(2) In dit geval gaat het om een toetreding van aparte werkgevers die samen handelen en dient elke individuele werkgever dit formulier in te vullen. Tewerkstellingsfiche K.B. - 5/2/97 - "Sociale Maribel" (Artikel 13 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de sector Opvoedings- en Huisvestingsinrichtingen van de Vlaamse Gemeenschap ("Sociale Maribel") 1. Werkgever Maatschappelijke zetel : .. . . . . . . . .
Adres : . . . . . . . . . .
Telefoon : . . . . .
Fax : . . . . .
RSZ-nummer : . . . . . (in voorkomend geval groepering van werkgevers en de gegevens van alle deelnemende werkgevers overeenkomstig de toetredingsakte) 2. Kalenderjaar : 1°/2° semester (1) 3.Aantal werknemers die minstens halftijds werken : (halftijds t.o.v. het in de voorziening vigerende voltijdse arbeidsduurregime - als refertedatum geldt 2 januari van het betrokken jaar) 4. Opbrengst van de R.S.Z-vermindering als gevolg van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 : (6 500 BEF maal het aantal werknemers die minstens halftijds werken (2)) 5. Maximale subsidiëring van de personeelskosten van bijkomende tewekstelling als gevolg van de collectieve arbeidsovereenkomst van 24/3/97 : Werkgevers met |La 25 werknemers die minstens halftijds werken : 5 300 BEF x 31.5.
Werkgevers met 26 tot en met 31 werknemers die minstens halftijds werken : 5 300 BEF x 32.
Werkgevers vanaf 32 werknemers die minstens halftijds werken : 5 300 BEF x het aantal werknemers die minstens halftijds werken (3) Deze zijde dient maar éénmaal per jaar ingevuld en wel na het tweede semester Verrekening t.a.v. de Administratie a) Bijpassing in de subsidiëring van de personeelskosten van de bijkomende tewerkstelling : Werkgevers met =< 25 werknemers die minstens halftijds werken : rubriek 5 - 4 b) Aan de bevoegde administratie toe te kennen bedrag : Werkgevers die volgend aantal werknemers minstens halftijds tewerkstellen : 27 : 11 800 BEF 28 : 24 800 BEF 29 : 37 800 BEF 30 : 50 800 BEF 31 : 63 800 BEF + 31 : 2 400 BEF x het aantal werknemers die minstens halftijds werken 6.Aantal uren gerealiseerde bijkomende tewerkstelling en personeelskosten : 7. Over te maken aan het Sociaal Fonds VOHI : (rubriek 5 - 6) Handtekening & datum : (1) Schrappen wat niet van toepassing is.(2) In de mate dat het RSZ- voordeel verworwen werd. (3) Deze regeling geldt niet voor de werkgevers uit het Algemeen Welzijnswerk.