gepubliceerd op 12 juni 1999
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier
1 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten op de militaire pensioenen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1923, inzonderheid op artikel 3, B, a), 2° en 3°, vervangen bij de wet van 13 juli 1934;
Gelet op artikel 115, derde lid, van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier, inzonderheid op artikel 3bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 april 1998;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 12 mei 1999;
Gelet op het protocol van het onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 12 mei 1999;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Pensioenen, gegeven op 12 mei 1999;
Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat er geen enkele rechtsonzekerheid mag blijven bestaan inzake de pensioenrechten van sommige militairen;
Overwegende dat die rechtszekerheid in het gedrang gebracht wordt door artikel 3bis van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van militairen beneden de rang van officier, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 april 1998, en dat pensioenaanvragen op die rechtsbasis worden ingeleid;
Overwegende dat sommige pensioenen bedoeld in de overgangsmaatregelen bepaald in het voormelde artikel 3bis beschouwd worden als pensioenen op aanvraag; dat het niet redelijk verantwoord is dat sommige militairen de nadelige gevolgen van deze pensionering op aanvraag zouden ondergaan; dat voormelde overgangsmaatregelen derhalve dienen te worden vervangen door een bepaling die de ambtshalve pensionering wegens leeftijdsgrens opnieuw invoert voor de betrokken militairen die op 1 oktober 1998 tot het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht behoorden;
Overwegende dat de noodzaak om onverwijld een maatregel te nemen dus voortvloeit uit de verplichting de betrokken militairen correct in te lichten inzake hun rechten;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 3bis van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier, ingevoegd door het koninklijk besluit van 16 april 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : "In afwijking van de artikelen 1 en 1bis worden de militairen beneden de rang van officier, die op 1 oktober 1998 tot het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht behoren, in ruste gesteld op het einde van het trimester waarin zij de leeftijd van vijfenveertig jaar bereikt hebben.".
Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1998.
Art. 3.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, J.-P. PONCELET