← Terug naar "Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van
14 december 2017 in zake K.T., met als burgerlijke partijen C.H. en anderen, waarvan de expeditie ter
griffie van het Hof is ingekomen op 20 december 2 « Schendt artikel 128,
tweede lid, Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet(...)"
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 14 december 2017 in zake K.T., met als burgerlijke partijen C.H. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 december 2 « Schendt artikel 128, tweede lid, Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet(...) | Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par arrêt du 14 décembre 2017 en cause de K.T., avec C.H. et autres comme parties civiles, dont l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 20 décembre 2017, la chambre de « L'article 128, alinéa 2, du Code d'instruction criminelle viole-t-il les articles 10 et 11 de la (...) |
---|---|
GRONDWETTELIJK HOF | COUR CONSTITUTIONNELLE |
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 | Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 |
Bij arrest van 14 december 2017 in zake K.T., met als burgerlijke | Par arrêt du 14 décembre 2017 en cause de K.T., avec C.H. et autres |
partijen C.H. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof | comme parties civiles, dont l'expédition est parvenue au greffe de la |
is ingekomen op 20 december 2017, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 128, tweede lid, Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het bepaalt dat de (buitenvervolging gestelde) inverdenkinggestelde recht heeft op een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de burgerlijke partij die het onderzoek heeft ingeleid door een burgerlijke partijstelling in handen van de onderzoeksrechter, terwijl de (buitenvervolging gestelde) inverdenkinggestelde in hoger beroep geen aanspraak zou kunnen maken op een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de burgerlijke partij die, hoewel zij de strafvervolging niet heeft ingeleid, niettemin hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing tot buitenvervolgingstelling bij ontstentenis van enig beroep van het openbaar ministerie ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 6796 van de rol van het Hof. De griffier, | Cour le 20 décembre 2017, la chambre des mises en accusation de la Cour d'appel de Bruxelles a posé la question préjudicielle suivante : « L'article 128, alinéa 2, du Code d'instruction criminelle viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution, en ce qu'il dispose que l'inculpé (bénéficiant d'un non-lieu) a droit à une indemnité de procédure à charge de la partie civile qui a ouvert l'instruction en se constituant partie civile entre les mains du juge d'instruction, alors que l'inculpé (bénéficiant d'un non-lieu), en degré d'appel, ne pourrait pas prétendre à une indemnité de procédure à charge de la partie civile qui, bien que n'ayant pas engagé les poursuites pénales, a cependant interjeté appel de la décision de non-lieu en l'absence de tout recours du ministère public ? ». Cette affaire est inscrite sous le numéro 6796 du rôle de la Cour. Le greffier, |
F. Meersschaut | F. Meersschaut |