Etaamb.openjustice.be
Erratum van 19 april 1999
gepubliceerd op 02 maart 2000

Koninklijk besluit tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de openbare brandweerdiensten. - Errata

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2000000061
pub.
02/03/2000
prom.
19/04/1999
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de openbare brandweerdiensten. - Errata


(Deze publicatie voegt het advies van de Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, van 10 maart 1999 in tussen het verslag aan de Koning dat bekendgemaakt werd in het Belgisch Staatsblad van 8 mei 1999, p. 16016 tot 16018 en het koninklijk besluit dat bekendgemaakt werd op p. 16019, en vervangt de tekst die bekendgemaakt werd in het Belgisch Staatsblad van 8 mei 1999, p. 16019 tot 16026.) ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 12 januari 1999 door de Staatssecretaris voor Veiligheid verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de openbare brandweerdiensten", heeft op 10 maart 1999 het volgende advies gegeven : Algemene opmerkingen I. Volgens de aanhef wordt de rechtsgrond van het besluit gevormd door de artikelen 9 en 13, § 3, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming.

Artikel 9, § 1, van die wet luidt als volgt : « De Koning stelt de algemene regels van de organisatie van de openbare brandweerdiensten vast.

Hij stelt de algemene bepalingen vast binnen de perken van dewelke de personeelsformatie, de bezoldigingsregeling en het administratief statuut, de weddeschalen, de toelagen en de vergoedingen worden vastgesteld, alsook de voorwaarden van werving, benoeming en bevordering voor het personeel van de openbare brandweerdiensten. » Artikel 13, § 3, van diezelfde wet is als volgt gesteld : « De Koning bepaalt de geschiktheids- en bekwaamheidsmaatstaven en de benoembaarheids- en bevorderingsvereisten voor de officieren van de openbare brandweerdiensten. » In tegenstelling tot wat in het opschrift van het ontworpen besluit wordt aangegeven, reikt dit besluit verder dan het vaststellen van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria, alsmede van de voorwaarden voor benoeming en bevordering van de officieren van de openbare brandweerdiensten.

In dat besluit wordt daarenboven vastgesteld welke onderscheiden procedures op die benoemingen en bevorderingen van toepassing zijn en wordt inzonderheid bepaald welke organen bevoegd zijn om die procedurehandelingen te stellen.

Zo wordt in het ontwerp bij voorbeeld bepaald dat de gemeenteraad zorgt voor de oproep tot de gegadigden, de organisatie van de selectietests, de beoordeling van de geschiktheid van het personeelslid op proef....

De burgemeester, van zijn kant, dient de sollicitaties in ontvangst te nemen en kennis te geven van de benoemingen en de bevorderingen. De officieren leggen ten overstaan van hem de eed af.

In artikel 1, 1° en 2°, van het ontwerp wordt bepaald dat, wanneer de openbare brandweerdienst een intercommunale is, de taken die in de gemeentelijke dienst aan de gemeenteraad en aan de burgemeester worden toevertrouwd, respectievelijk door de raad van bestuur en door de voorzitter van die raad worden vervuld.

In dezelfde bepaling wordt voorgeschreven dat die taken voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest respectievelijk door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en door de voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering worden uitgeoefend.

De vraag rijst of de Koning wel bevoegd is om zulke bepalingen uit te vaardigen.

Wat de gemeentelijke brandweerdiensten betreft, is het antwoord bevestigend, aangezien de gemeentelijke instellingen tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren, en het voormelde artikel 9, eerste lid, bepaalt dat de Koning de algemene regels van de openbare brandweerdiensten vaststelt.

II. Wat de intercommunale diensten betreft, acht de Raad van State het dienstig de bewoordingen van advies L. 28.159/2, dat op 7 oktober 1998 is gegeven over een ontwerp van wet "tot wijziging van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming" in herinnering te brengen : « Artikel 162, vierde lid, van de Grondwet bepaalt : « Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, regelt het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de voorwaarden waaronder en de wijze waarop verscheidene (...) gemeenten zich met elkaar kunnen verstaan of zich kunnen verenigen. » Artikel 6, § 1, VIII, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen stelt het volgende : « De aangelegenheden bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet (het huidige artikel 39) zijn : VIII. Wat de ondergeschikte besturen betreft : 1° De verenigingen van provincies en van gemeenten tot nut van het algemeen, met uitzondering van het door de wet georganiseerde specifiek toezicht inzake brandbestrijding; Volgens het Arbitragehof, moet dat artikel 6, § 1, VIII, 1°, worden gelezen in het licht van de voormelde grondwettelijke bepalingen, die de gemeenten een recht van initiatief toekennen om zich te verenigen met het oog op de gezamenlijke behartiging van aangelegenheden van gemeentelijk belang. Het komt de gewestelijke wetgever toe de voorwaarden en de wijze van die samenwerking te regelen (1).

De woorden "met uitzondering van het door de wet georganiseerde specifiek toezicht inzake brandbestrijding" zijn tijdens de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « Anderzijds werd het door de wet georganiseerde toezicht inzake brandbestrijding van de gewestelijke bevoegdheid voor intercommunales uitgezonderd. Deze uitzondering is nodig omdat de mogelijkheid om voor federale bevoegdheden bij de wet een specifiek toezicht te organiseren in artikel 7, b) van de bijzondere wet enkel voorzien is ten aanzien van de provincies, de gemeenten, en de agglomeraties en federaties van gemeenten, maar niet ten aanzien van de intercommunales. » Uit artikel 162, vierde lid, van de Grondwet en artikel 6, § 1, VIII, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen volgt dus dat de regels betreffende de organisatie van een vereniging van gemeenten inzake brandweerdiensten, met uitzondering van de regels inzake het toezicht, onder de bevoegdheid van de gewesten vallen. » De Koning is weliswaar bevoegd om de algemene regels van de organisatie van de openbare brandweerdiensten vast te stellen, doch Hij dient rekening te houden met de bevoegdheden van de Gewesten inzake verenigingen van gemeenten.

Wanneer de openbare brandweerdiensten bij het voorliggende ontwerp worden georganiseerd in de vorm van een vereniging van gemeenten, dient bijgevolg te worden voorgeschreven dat de bevoegdheden die bij dit ontwerp aan de burgemeester en aan de gemeenteraad worden opgedragen, uitgeoefend worden door de bevoegde organen van de intercommunale verenigingen, zonder dat wordt bepaald welke die organen zijn, aangezien het bepalen daarvan tot de bevoegdheid van de Gewesten behoort.

III. Artikel 5 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen bepaalt dat 'het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest ... de uitoefening van bevoegdheden van de Brusselse Agglomeratie (mag) opdragen aan de instellingen van openbaar nut die het opricht of aanwijst'.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt door de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp uit te vaardigen (2).

Artikel 8, derde lid, van die ordonnantie bepaalt dat het personeel van de brandweerdienst door de "Executieve" wordt benoemd.

Aangezien de brandweerdienst een instelling van openbaar nut is, is het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen daarop van toepassing.

Artikel 11 van dat besluit bepaalt onder meer dat alleen wie geslaagd is voor een vergelijkend wervingsexamen, georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat, als ambtenaar kan worden aangeworven.

Het ontwerp, waarbij aan de Brusselse Hoofdstedelijke Raad belangrijke taken worden opgedragen inzake aanwerving en bevordering van de officieren van de brandweerdienst van het gewest, lijkt niet te kunnen samengaan met de voormelde bepalingen die de onderscheiden overheden in het kader van hun respectieve bevoegdheid hebben uitgevaardigd.

Bijgevolg moeten specifieke bepalingen worden aangenomen met inachtneming van, enerzijds, de bevoegdheid van het Gewest om de organisatie en de werkwijze te regelen van de instelling van openbaar nut waaraan dat Gewest de brandbestrijding heeft opgedragen, en, anderzijds, de algemene principes van het statuut van de rijksambtenaren, die op het statuut van het personeel van die instelling van toepassing zijn gemaakt.

Het ontwerp behoort in het licht van deze opmerking te worden herzien.

Bijzondere opmerkingen Aanhef Tweede tot vierde lid Deze leden dienen te vervallen. De regelingen waarnaar daarin wordt verwezen, worden door de ontworpen regeling immers niet gewijzigd en vormen er evenmin de rechtsgrond van (3).

Tweede lid nieuw In een nieuw tweede lid behoort te worden verwezen naar het koninklijk besluit van 20 juli 1972 tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de gemeentelijke brandweerdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 1974, 5 juni 1978, 2 oktober 1978, 29 juli 1992 en 19 maart 1997 (4).

Achtste lid Aan de hand van de documenten die aan de afdeling wetgeving van de Raad van State zijn overgezonden, kan niet worden nagegaan of protocol nr. 98/07 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten wel de datum van 8 januari 1999 draagt. Op de overgezonden stukken staan immers de datums van 29 juli en 18 september 1998 vermeld.

Dispositief Artikel 1 Er wordt verwezen naar de algemene opmerkingen II en III. Artikel 3 De laatste zin zou beter als volgt worden gesteld : « De gemeenteraad neemt de nodige maatregelen om de vacante betrekkingen onverwijld te verlenen. ».

Artikel 6 In het tweede lid vormen de woorden "nationaal verdeelde kranten" een ongelukkig gekozen uitdrukking. Aangezien de vormvereiste van de bekendmaking "op straffe van nietigheid van de procedure" is voorgeschreven, verdient het aanbeveling te opteren voor een formulering waarover geen betwisting kan ontstaan. Er wordt voorgesteld te schrijven : "kranten die in het gehele land worden verspreid". Deze opmerking geldt ook voor de artikelen 25, § 2, tweede lid, 26, tweede lid, 45, § 2, tweede lid, en 48.

Er wordt voorgesteld om in hetzelfde lid te schrijven "De oproep wordt aangeplakt in de kazerne en in de vooruitgeschoven posten als deze bestaan" in plaats van "Hij moet aangeplakt worden in de kazerne en, in voorkomend geval, in de vooruitgeschoven posten. » Deze opmerking geldt ook voor de andere plaatsen in de tekst waar sprake is van aanplakking in de kazerne of in de vooruitgeschoven posten (artikelen 25, § 2, tweede lid, 26, tweede lid, en 45, § 2, tweede lid).

Artikel 7 1. Om elke verwarring te voorkomen, behoort in onderdeel 6° te worden geschreven : "6° in de gemeente zijn woonplaats hebben in de zin van artikel 102 van het Burgerlijk Wetboek" (5).2. in de Franse tekst van 7) (dat onderdeel 7° wordt) dient "titulaire" in de plaats te komen van "porteur".Deze opmerking geldt mutatis mutandis voor de andere artikelen van de tekst waarin wordt bepaald dat een gegadigde "houder" van een diploma dient te zijn.

Met het oog op de duidelijkheid en opdat beter wordt aangegeven dat het laatste lid van dit ontworpen artikel verband houdt met de voorwaarde vermeld in 7) (dat onderdeel 7° wordt), wordt voorgesteld dit onderdeel als volgt te redigeren : « 7° houder zijn van het volgende diploma of getuigschrift : a) in de brandweerdiensten van categorie X en Y : hetzij een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, hetzij een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit;b) in de brandweerdiensten van categorie Z of van een gemeente die geen groepscentrum is : een diploma of getuigschrift dat ten minste toegang verleent tot de betrekkingen van niveau 2 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937.».

Artikelen 8 tot 11 1. Krachtens deze bepalingen verloopt de selectie van de gegadigden in drie stappen : selectietests, een geneeskundig onderzoek en tests betreffende de lichamelijke geschiktheid. Volgens artikel 11 worden de selectietests in de vorm van een vergelijkend examen georganiseerd. De gegadigden die de voorwaarden vervullen en voor de examens en de tests slagen, worden volgens hun rangschikking toegelaten.

Uit artikel 11 blijkt niet duidelijk of de rangschikking uitsluitend wordt opgemaakt op basis van de selectietests bedoeld in artikel 8 dan wel of de tests betreffende de lichamelijke geschiktheid ook in aanmerking komen.

Het ontwerp behoort in het licht van deze opmerking te worden herzien. 2. Bij de artikelen 8 en 10 wordt aan de Minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid gedelegeerd om de inhoud van en de nadere regels voor respectievelijk de selectietests en de tests betreffende de lichamelijke geschiktheid vast te stellen. Artikel 13 van de wet van 31 december 1963 bepaalt echter dat de geschiktheid- en bekwaamheidscriteria met betrekking tot de officieren van de openbare brandweerdiensten door de Koning moeten worden bepaald. De aan de Minister van Binnenlandse Zaken verleende subdelegatie kan alleen worden aanvaard als ze op bijkomstige maatregelen of detailkwesties betrekking heeft.

In artikel 8, derde lid, worden de selectiecriteria vastgelegd. De subdelegatie kan dan ook worden aanvaard, voor zover die lijst met criteria exhaustief is. Het woord "voornamelijk" zou dus in elk geval moeten vervallen.

Deze opmerkingen gelden ook voor de artikelen 28 tot 31.

Artikel 8 1. Wat het eerste lid betreft, wordt de aandacht van de stellers van de ontworpen tekst erop gevestigd dat het gebruik van het woord "kan" tot gevolg heeft dat de Minister van Binnenlandse Zaken er niet toe gehouden is gebruik te maken van de bevoegdheid die aan hem is overgedragen.Is dat ook de bedoeling ? Dezelfde vraag rijst wat betreft de artikelen 10, eerste lid, 28, eerste lid, en 30, eerste lid. 2. De derde zin van het tweede lid zou beter als volgt worden gesteld : « De examencommissie bestaat voor ten minste de helft uit experts die niet tot de gemeentediensten behoren.» Deze opmerking geldt ook voor artikel 10, tweede lid, artikel 28, tweede lid, en artikel 30, tweede lid. 3. Er wordt voorgesteld om in de Franse tekst van het derde lid "la manière dont ils exposent leurs idées personnelles" te schrijven in plaats van "leur manière d'exposer leurs idées personnelles".Deze opmerking geldt ook voor artikel 28, derde lid.

Artikel 9 Het woord "of" tussen de woorden "van de dienst", en de woorden "de geneesheer aangewezen" dient te vervallen. Deze opmerking geldt mutatis mutandis ook voor artikel 29.

Artikel 10 1. Er wordt voorgesteld om in het eerste lid "medisch geschikt" te schrijven in plaats van "geschikt" teneinde een duidelijk onderscheid te maken tussen de medische geschiktheid en de lichamelijke geschiktheid waarvan in dat artikel sprake is.Deze opmerking geldt ook voor artikel 30, eerste lid. 2. Teneinde de bewoordingen van het tweede lid af te stemmen op die van artikel 8, tweede lid, wordt voorgesteld de eerste zin van het tweede lid in twee zinnen op te splitsen.Men schrijve "Hij bepaalt de samenstelling van de examencommissie ..." in plaats van "en bepaalt de samenstelling van de examencommissie ...". Deze opmerking geldt ook voor artikel 30, tweede lid.

Artikel 12 1. In het eerste lid wordt bepaald dat de gemeenteraad op eigen initiatief kan beslissen de proeftijd te verlengen, "de officier-dienstchef gehoord". Er wordt voorgesteld te bepalen dat de officier-dienstchef in zijn eindverslag over de proeftijd de benoeming, het ontslag of de verlenging van de proeftijd voorstelt, zodat ook het personeelslid op proef zijn standpunt over de verlenging van de proeftijd uiteen kan zetten.

Deze opmerking geldt ook voor artikel 33. 2. In de Franse tekst van datzelfde eerste lid behoort, overeenkomstig de benaming die in artikel 46 voorkomt, zoals in het tweede lid "officier chef de service" te worden geschreven in plaats van "officier chef du service".Deze opmerking geldt ook voor de artikelen 15, eerste lid, 33, eerste en tweede lid, en 35, eerste lid. 3. Er wordt voorgesteld de tweede zin van het tweede lid als volgt te redigeren : « Hij vermeldt daarin eveneens de diploma's en brevetten die de gegadigde tijdens de proeftijd heeft behaald.» Deze opmerking geldt ook voor artikel 33, tweede lid.

Artikel 14 In het derde lid dient "deze periode" te worden geschreven in plaats van "de opdracht", met het oog op parallellisme met het tweede lid.

Artikel 16 Er wordt voorgesteld om in de tweede zin gemakshalve te schrijven "binnen tien dagen vanaf de datum waarop het personeelslid op proef het voormelde verslag of het voormelde voorstel ..." in plaats van "binnen de tien dagen vanaf de datum waarop de stagiair ofwel het voormelde verslag ofwel het voormelde voorstel ...". Dezelfde opmerking geldt voor de andere bepalingen waar sprake is van de ondertekening van zulk een verslag of van zulk een verklaring (artikel 36).

In de laatste zin van dat artikel staat het volgende : "Op verzoek wordt de stagiair door de gemeenteraad gehoord". Er is evenwel bepaald dat de gemeenteraad zich een oordeel vormt op basis van "het advies van een commissie die voor de ene helft samengesteld is uit leden aangewezen door deze raad en voor de andere helft uit leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties van het personeel". Gelet op de beslissende rol die deze commissie speelt, dient te worden bepaald dat het personeelslid op proef eveneens het recht heeft om door die commissie te worden gehoord. Dezelfde opmerking geldt voor artikel 36.

Artikelen 16 en 17 Uit deze twee bepalingen volgt dat de gemeenteraad het personeelslid op proef ongeschikt kan bevinden en hem dientengevolge kan ontslaan, zonder het zelfs te hebben gehoord.

Dat geval zal zich voordoen telkens als de gemeenteraad besluit om het gunstige eindverslag over de proeftijd dat de dienstchef met het oog op benoeming opgemaakt heeft niet te volgen.

Die bepalingen dienen zo te worden herzien dat gesteld wordt dat de gemeenteraad hetzij de door de officier-dienstchef geschikt bevonden kandidaat vast benoemt, hetzij van een gunstig advies alleen mag afwijken na de betrokkene te hebben verzocht zijn standpunt te doen gelden.

Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 36 en 37.

Artikel 19 Er wordt voorgesteld om de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarde met betrekking tot de graad op te nemen in de opsomming die wordt gegeven in paragraaf 2. De onderverdeling van dit artikel in paragrafen dient in dat geval te vervallen. Dezelfde opmerking geldt voor artikel 40.

Artikel 20 Er wordt voorgesteld om in het eerste lid "aan de kandidaat" te schrijven in plaats van "aan de belanghebbende". Dezelfde opmerking geldt voor artikel 41, eerste lid.

Voor het tweede lid wordt voorgesteld om "de kandidaat" te schrijven in plaats van "hij". Dezelfde opmerking geldt voor artikel 41, tweede lid.

Artikel 21 Uit deze bepaling lijkt voort te vloeien dat de korporaals en de brandweermannen naar een betrekking van onderluitenant mogen solliciteren, maar dat zij in die betrekking alleen benoemd kunnen worden bij gebrek aan onderofficieren die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen.

Indien dit de bedoeling van de steller van het ontwerp is, dient dat duidelijker en op een andere plaats te worden aangegeven, bijvoorbeeld in of na artikel 18.

Artikel 25 1. In het eerste lid van paragraaf 2 dient te worden geschreven "voor de houders van de hoogste graad" in plaats van "voor de houder van de hoogste graad".Bij gebrek aan kandidaten die houder zijn van de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking, kunnen immers verschillende personen met dezelfde graad "ten minste drie jaar graadanciënniteit als officier tellen". 2. In het tweede lid van paragraaf 2 van de Franse tekst wordt voorgesteld de woorden "de la procédure" toe te voegen na de woorden "Ces publications et cet affichage sont prescrits à peine de nullité", met het oog op parallellisme met artikel 6, tweede lid, artikel 26, tweede lid, en artikel 45, § 2, tweede lid. Artikel 27 Naar het voorbeeld van artikel 7 wordt ter vervanging van punt 7 (dat onderdeel 7° wordt) de volgende tekst voorgesteld : « 7° houder zijn van het volgende diploma of getuigschrift : a) in de brandweerdiensten van categorie X en Y : hetzij een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937, hetzij één van de in bijlage I van dit besluit bedoelde diploma's;b) in de brandweerdiensten van de categorie Z of van een gemeente die geen groepscentrum is : een diploma of getuigschrift dat tenminste toegang verleent tot de betrekkingen van niveau 2 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937.».

Artikel 47 In het tweede lid dient "of" in plaats van "en/of" te worden geschreven.

Artikel 48 Met het oog op parallellisme met artikel 6 wordt voorgesteld de woorden "Op straffe van nietigheid van de procedure" te laten vervallen, te schrijven "In die oproep" in plaats van "In die bekendmaking" en een als volgt geredigeerde zin toe te voegen : "Deze bekendmaking is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure".

Artikel 49 Met het oog op parallellisme met artikel 6 wordt voorgesteld die bepaling in artikel 48 op te nemen in de vorm van een tweede lid.

Artikel 53 Bij het citeren van een koninklijk besluit dient de datum van dat besluit vóór het opschrift ervan te worden geplaatst. Het begin van dat artikel dient dus als volgt te worden gesteld : "Het koninklijk besluit van 20 juli 1972 tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de gemeentelijke brandweerdiensten ...".

Alleen de nog van kracht zijnde wijzigingen die aangebracht zijn in het voormelde koninklijk besluit van 20 juli 1972 dienen te worden vermeld. Dit is niet meer het geval met de wijzigingen die aangebracht zijn bij de koninklijke besluiten van 10 oktober 1973, 29 oktober 1975, 8 mei 1978 en 4 december 1990. De vermelding ervan behoort dus te vervallen (6).

Artikel 54 1. In het eerste lid dient te worden geschreven "Het brevet van kandiaat-beroepsofficier uitgereikt vóór de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 19 maart 1997 betreffende de opleiding, de brevetten en de loopbaan van de leden van de brandweer" in plaats van "Het vroegere brevet van kandidaat-beroepsofficier". 2. Het is verkieslijk in het tweede lid te schrijven "Brevetten A, B en C, uitgereikt vóór de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 19 maart 1997 betreffende de opleiding, de brevetten en de loopbaan van de leden van de brandweer, worden ...", veeleer dan "De vroegere brevetten A, B en C".

Artikel 55 Het is beter in het tweede lid te schrijven "In elke brandweerdienst kan deze maatregel slechts eenmaal worden toegepast", omdat er voor verschillende gemeenten één brandweerdienst kan zijn.

Opmerkingen van wetgevingstechnische aard 1. In de Franse tekst geschiedt de nummering van de hoofdstukken, afdelingen en onderafdelingen in Romeinse cijfers, behalve in hoofdstuk I, Afdeling 1 en onderafdeling 1, waar de nummering voluit geschreven wordt.Men schrijve dus "Chapitre premier", "Section première, en "Sous-section première" in plaats van "Chapitre I", "Section 1" en Sous-section 1". Verder dient men "section II", "section III", "sous-section II", "sous-section III" te schrijven. 2. Bij een eerste verwijzing naar een regeling dienen de datum en het volledige opschrift van die regeling te worden geciteerd.Bij volgende verwijzingen naar diezelfde regeling dienen de aard en de datum ervan, voorafgegaan door "voormeld" of "voormelde", te worden aangegeven. Zo bijvoorbeeld schrijve men in artikel 17 "het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997" in plaats van "het koninklijk besluit van 19 maart 1997 betreffende de opleiding, de brevetten en de loopbaan van de leden van de brandweer". Dat koninklijk besluit wordt immers reeds in artikel 13 van het ontwerp vermeld. 3. Wanneer in een bepaling een onderverdeling van een artikel geciteerd wordt, dient achter het nummer van het artikel, alsmede achter de geciteerde onderverdeling van het artikel, een komma te worden geplaatst.Zo bijvoorbeeld schrijve men in artikel 56 "artikel 46, 4°," in plaats van "artikel 46, 4°". 4. Een artikel wordt niet in paragrafen ingedeeld als geen enkele van die paragrafen uit meer dan één lid bestaat.Bijgevolg dient de onderverdeling van artikel 19 in paragrafen te vervallen. 5. Een overmatig gebruik van hoofdletters dient te worden vermeden;zo schrijve men in de Franse lezing van artikel 7 het woord "fonction" in "fonction publique" zonder hoofdletters. 6. De artikelen dienen in "1°", "2°", "3°", enz.te worden onderverdeeld. Deze opmerking geldt voor de artikelen 19, § 2, 25, § 1, 27, 40, § 2, 45, § 1, en 47. 7. In sommige artikelen dient te worden vermeden dat een opsomming door een tussenzin onderbroken wordt.Deze opmerking geldt voor de opsomming in de artikelen 7, 6°, en 47. 8. De Nederlandse tekst van het ontwerp moet grondig worden herzien. Zo vervange men bijvoorbeeld "kader" door "formatie", "te begeven betrekking" door "te verlenen betrekking", "proef", door "examengedeelte", "modaliteiten" door "nadere regels", "een proef inrichten" door "een examen (gedeelte) organiseren", "stage" door "proeftijd", "stagiair" door "personeelslid op proef", "een einde stellen aan" door 'een einde maken aan", "kunnen bevorderd worden : "door "Bevorderd kunnen worden; ", enz.).

De kamer was samengesteld uit De heren : J.J. STRYCKMANS, eerste voorzitter, Y. KREINS, staatsraad, P. QUERTAINMONT, staatsraad, J.M. FAVRESSE, assessoor van de afdeling wetgeving, J. KIRKPATRICK, assessoor van de afdeling wetgeving, Mevr. J. GIELISSEN, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. L. DETROUX, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. C. AMELYNCK, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. J.J. STRYCKMANS. De griffier, J. GIELISSEN. De eerste voorzitter, J.J. STRYCKMANS. _______ Nota (1) Arbitragehof, arrest nr.58/95, Belgisch Staatsblad, 31 augustus 1995. (2) Het gaat om een instelling van openbaar nut van categorie A in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.(3) Zie in die zin advies L.20.046/2, dat de afdeling wetgeving van de Raad van State op 22 oktober 1990 heeft gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1972 tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de gemeentelijke brandweerdiensten", alsook advies L. 21.001/2, dat op 30 september 1991 over een ontwerp van koninklijk besluit betreffende dezelfde aangelegenheid is gegeven. (4) Zie in dat verband : Wetgevingstechniek, aanbevelingen en formules, blz.32, nr. 7.1.9. (5) Zie in dit verband : R.v.St., arrest nr. 41.149 van 25 november 1992 inzake Tourneur tegen de Stad Doornik. (6) Het tweede lid van het verslag aan de Koning, dat overigens niet dezelfde wijzigingen als artikel 53 van het ontwerp vermeldt, dient eveneens te worden aangepast. 19 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de openbare brandweerdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 31 december 1963 betreffende de Civiele Bescherming, inzonderheid op de artikelen 9 en 13, § 3, vervangen bij de gewone wet van 16 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1972 tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de gemeentelijke brandweerdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 1974, 5 juni 1978, 2 oktober 1978, 29 juli 1992 en 19 maart 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 maart 1997 betreffende de opleiding, de brevetten en de loopbaan van de leden van de brandweer;

Overwegende dat de Gewestregeringen bij het ontwerp van dit besluit werden betrokken;

Gelet op het akkoord van de Inspecteur van financiën, gegeven op 28 juli 1998;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 14 oktober 1998;

Gelet op het protocol nr. 98/07 van 8 januari 1999 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad, op 24 juli 1998, betreffende de adviesaanvraag binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 10 maart 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°,van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Veiligheid, toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt met de term « gemeente » ook een brandweerintercommunale en de Brusselse Hoofdstedelijke dienst voor brandweer en dringende medische hulp bedoeld.

De bevoegdheden toegewezen door onderhavig besluit aan de burgemeester en aan de gemeenteraad worden dan uitgeoefend door de bevoegde organen van de intercommunale of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 2.In elke openbare brandweerdienst geschiedt de toegang tot het officiers-niveau, zowel bij aanwerving als bij bevordering, in de graad van onderluitenant en binnen de perken van de vacante betrekkingen in de bij het organiek reglement vastgestelde formatie.

Art. 3.Wanneer een betrekking van onderluitenant vacant verklaard wordt, beslist de gemeenteraad of die betrekking door aanwerving of bij bevordering te begeven is. De gemeenteraad neemt de nodige maatregelen om de vacante betrekkingen onverwijld te verlenen.

Art. 4.De beroepsonderluitenant, die in vast verband benoemd is, of de onderluitenant-vrijwilliger, die effectief in dienst genomen is, legt de eed af in handen van de burgemeester.

Art. 5.De benoeming, de dienstneming of de bevordering van een officier wordt aan de belanghebbende medegedeeld en ter kennis van de andere leden van de dienst gebracht door de burgemeester of zijn gemachtigde. HOOFDSTUK II. - Beroepsofficieren Afdeling 1. - Toegang bij aanwerving tot de graad van

beroepsonderluitenant Onderafdeling 1. - De kandidaturen

Art. 6.Wanneer een bij aanwerving te verlenen betrekking van beroepsonderluitenant vacant verklaard wordt of uiterlijk binnen twaalf maanden zal worden, richt de gemeenteraad een oproep tot kandidaten.

De oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee kranten die in het gehele land worden verspreid ten laatste veertien dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum. De oproep wordt aangeplakt in de kazerne en in de vooruitgeschoven posten als deze bestaan. Deze bekendmakingen en dit aanplakken zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure.

De oproep vermeldt de te vervullen voorwaarden, de opgelegde proeven, de stof ervan en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen.

Elke kandidatuur moet per aangetekende brief aan de burgemeester worden gericht.

Art. 7.§ 1. Kandidaten voor een betrekking van beroepsonderluitenant moeten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° ten minste 21 jaar oud zijn;3° een minimale lengte hebben van 1, 60 m;4° van goed zedelijk gedrag zijn;5° in orde zijn met de dienstplichtwetten;6° zijn hoofdverblijfplaats hebben in de gemeente waar de brandweerdienst gevestigd is, of binnen een door de gemeenteraad te bepalen zone;7° houder zijn van het volgende diploma of getuigschrift : a) in de brandweerdiensten van categorie X en Y : hetzij een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, hetzij een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit;b) in de brandweerdiensten van categorie Z of van een gemeente die geen groepscentrum is : een diploma of getuigschrift dat ten minste toegang verleent tot de betrekkingen van niveau 2 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937. § 2. De gemeenteraad bepaalt de datum waarop aan de voorwaarde bedoeld in § 1, 6°, voldaan moet zijn.

Art. 8.Kandidaten worden aan selectieproeven onderworpen. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de inhoud en de nadere regels van deze proeven bepalen.

De gemeenteraad organiseert deze proeven. Hij bepaalt de samenstelling van de examencommissie die verplicht de officier-dienstchef omvat. De examencommissie bestaat voor tenminste de helft uit experts die niet tot de gemeentediensten behoren. Gemeenteraadsleden kunnen het examen als waarnemer bijwonen. Zij mogen echter niet deelnemen aan de beoordeling van de kandidaten en aan de deliberatie door de examencommissie.

De proeven dienen de technische vaardigheden van de kandidaten, hun geschiktheid tot leidinggeven, hun maturiteit en de manier waarop zij hun eigen ideeën uiteenzetten, te beoordelen.

Art. 9.Kandidaten die geschikt zijn bevonden bij de selectieproeven moeten zich onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek dat op grond van de in bijlage II van dit besluit bepaalde maatstaven wordt verricht door de officier-geneesheer van de dienst, de geneesheer aangewezen door de gemeenteraad of de Sociaal-Medische Rijksdienst.

Art. 10.De medisch geschikt bevonden kandidaten worden onderworpen aan proeven inzake lichamelijke geschiktheid. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de inhoud en de nadere regels van deze proeven bepalen.

De gemeenteraad organiseert die proeven. Hij bepaalt de samenstelling van de examencommissie die verplicht de officier-dienstchef omvat. De examencommissie bestaat voor tenminste de helft uit experts die niet tot de gemeentediensten behoren. Gemeenteraadsleden kunnen het examen als waarnemer bijwonen. Zij mogen echter niet deelnemen aan de beoordeling van de kandidaten en aan de deliberatie door de examencommissie.

Art. 11.De selectieproeven worden ingericht als vergelijkend examen.

Kandidaten die de voorwaarden vervullen en die geslaagd zijn voor het geneeskundig onderzoek, de proeven inzake lichamelijke geschiktheid en de selectieproeven, worden door de gemeenteraad toegelaten tot de proeftijd in orde van rangschikking resulterend uit de selectieproeven bedoeld in artikel 8.

Onderafdeling II. - De proeftijd

Art. 12.De proeftijd duurt één jaar. Zij kan door de gemeenteraad maximum tweemaal verlengd worden met een periode van één jaar.

Op het einde van de proeftijd maakt de officier-dienstchef een verslag op over de geschiktheid tot bevelvoering van de kandidaat, over zijn ondernemingsgeest en over zijn wijze van dienen. Hij vermeldt daarin eveneens de diploma's en brevetten die de kandidaat tijdens de proeftijd heeft behaald. Hij stelt de benoeming, het ontslag of de verlenging van de proeftijd voor.

Dat verslag is conform aan het model vastgesteld in bijlage III van dit besluit; het wordt genotificeerd aan het personeelslid op proef, dat er kennis van neemt en het ondertekent en dagtekent.

Art. 13.Het personeelslid op proef moet voor het einde van zijn proeftijd het brevet van onderluitenant behalen overeenkomstig het koninklijk besluit van 19 maart 1997 betreffende de opleiding, de brevetten en de loopbaan van de leden van de brandweer.

Art. 14.Met het oog op zijn opleiding kan de gemeenteraad op advies van de officier-dienstchef het personeelslid op proef maximaal twee maanden van zijn proeftijd laten doorbrengen bij een andere brandweerdienst.

Gedurende deze periode, zorgt de officier-dienstchef van deze dienst of elke andere door hem aangewezen officier ervoor dat het personeelslid op proef slechts aan de operaties deelneemt in de mate dat zijn theoretische en praktische vorming zulks toelaat.

Op het einde van deze periode stelt de officier-dienstchef van deze dienst een evaluatieverslag op omtrent het personeelslid op proef.

Art. 15.Wanneer de wijze van dienen van het personeelslid op proef niet voldoet, kan de gemeenteraad, op schriftelijk en met redenen omkleed voorstel van de officier-dienstchef, op elk moment een einde maken aan de proeftijd.

Dat voorstel wordt aan het personeelslid op proef genotificeerd, dat er kennis van neemt en het ondertekent en dagtekent.

Art. 16.Het personeelslid op proef kan een bezwaarschrift indienen bij de gemeenteraad tegen het verslag en het voorstel die respectievelijk in de artikelen 12 en 15 voorzien zijn. Dit bezwaarschrift moet schriftelijk gebeuren binnen tien dagen vanaf de datum waarop het personeelslid op proef het voormelde verslag of het voormelde voorstel heeft getekend. De gemeenteraad wint het advies in van een commissie die voor de ene helft samengesteld is uit leden aangewezen door deze raad en voor de andere helft uit leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties van het personeel. Op zijn verzoek wordt het personeelslid op proef door bovenvermelde commissie of door de gemeenteraad gehoord.

Art. 17.Het personeelslid op proef dat houder is van het brevet van onderluitenant overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997, en die door de gemeenteraad geschikt geacht wordt, wordt in vast verband benoemd tot de graad van beroepsonderluitenant.

Indien dit niet het geval is, wordt hij ontslagen. De gemeenteraad mag alleen afwijken van een gunstig verslag van de officier-dienstchef bedoeld in artikel 12 na het personeelslid op proef te hebben verzocht zijn standpunt te doen gelden. Afdeling II. - Toegang, bij bevordering, tot de graad van

beroepsonderluitenant

Art. 18.Wanneer een bij bevordering toe te wijzen betrekking van beroepsonderluitenant vacant verklaard wordt, worden de beroepsonderofficieren, -korporaals en -brandweermannen van de dienst daarvan bij nota in kennis gesteld. In die nota worden de te vervullen voorwaarden alsmede de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen aangegeven.

De korporaals en brandweermannen die voldoen aan de in § 1 bedoelde voorwaarden kunnen alleen tot beroepsonderluitenant bevorderd worden bij gebrek aan onderofficieren die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen.

Elke kandidatuur moet per brief aan de burgemeester gericht worden.

Art. 19.Voor elke bij bevordering te verlenen betrekking van beroepsonderluitenant kunnen zich kandidaat stellen de beroepsonderofficieren, de -korporaals en de -brandweermannen.

De kandidaten moeten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° ten minste drie jaar dienstanciënniteit tellen bij het brandweerkorps;3° titularis zijn van het brevet van onderluitenant overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997;4° een gunstig verslag van de officier-dienstchef hebben gekregen of een gunstige beslissing van de bevoegde overheid hebben gekregen;5° voor de kandidaten korporaals en brandweermannen : titularis zijn van een diploma dat toegang geeft tot de betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 of houder zijn van een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit.

Art. 20.Het in artikel 19, 2e alinea, 4°, bedoelde verslag stemt overeen met het model dat in bijlage IV van dit besluit is vastgesteld; het wordt genotificeerd aan de kandidaat, die er kennis van neemt en het dagtekent en ondertekent.

De kandidaat kan een bezwaarschrift indienen bij de gemeenteraad tegen het in het eerste lid bedoelde verslag. Dit bezwaarschrift moet schriftelijk gebeuren binnen de tien dagen vanaf de datum waarop hij het voormelde verslag heeft getekend.

Op zijn verzoek wordt hij door de gemeenteraad gehoord. Afdeling III. - Toegang tot de hogere graden dan die van

beroepsonderluitenant

Art. 21.De toegang tot hogere graden dan die van beroepsonderluitenant geschiedt bij bevordering.

Art. 22.Wanneer een hogere officiersbetrekking dan die van beroepsonderluitenant vacant verklaard wordt, worden de beroepsofficieren van de dienst daarvan bij nota in kennis gesteld. In die nota worden de te vervullen voorwaarden en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen aangegeven.

Elke kandidatuur moet per brief aan de burgemeester gericht worden.

Art. 23.De beroepsofficieren van de dienst mogen hun kandidatuur indienen voor elke vacant verklaarde betrekking van een hogere graad dan die van beroepsonderluitenant.

Om toegang te hebben tot de in het eerste lid bedoelde betrekkingen, moeten de kandidaten houder zijn van het brevet van onderluitenant, van het brevet van technicus-brandvoorkoming en een gunstig verslag hebben gekregen van de officier-dienstchef.

Art. 24.§ 1. Bevorderd kunnen worden : 1° de kandidaten die houder zijn van de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking en die tenminste drie jaar graadanciënniteit tellen;2° bij gebrek aan onder 1° bedoelde kandidaten, de kandidaten die houder zijn van de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking en die minder dan drie jaar graadanciënniteit tellen. § 2. Bij gebrek aan een kandidaat in de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking, beslist de gemeenteraad ofwel de kandidaten van de dienst die tenminste drie jaar anciënniteit hebben als officier te bevorderen, met voorkeur voor de houders van de hoogste graad, ofwel een beroep te doen op kandidaten van een andere brandweerdienst.

Wanneer er beslist is om een beroep te doen op kandidaten van een andere brandweerdienst, wordt de oproep bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee kranten die in het gehele land worden verspreid ten laatste veertien dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum. De oproep wordt aangeplakt in de kazerne en in de vooruitgeschoven posten als deze bestaan. Deze bekendmakingen en dit aanplakken zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure. De kandidaten moeten houder zijn van een graad evenwaardig aan de graad van de vacant verklaarde plaats of, bij ontstentenis, de onmiddellijk lagere graad. HOOFDSTUK III. - Officieren-vrijwilligers Afdeling 1. - Toegang bij aanwerving tot de graad van

onderluitenant-vrijwilliger Onderafdeling 1. - De kandidaturen

Art. 25.Wanneer een bij aanwerving te verlenen betrekking van onderluitenant-vrijwilliger vacant verklaard wordt of uiterlijk binnen twaalf maanden zal worden, richt de gemeenteraad een oproep tot kandidaten.

De oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee kranten die in het gehele land worden verspreid ten laatste veertien dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum. De oproep wordt aangeplakt in de kazerne en in de vooruitgeschoven posten als deze bestaan. Deze bekendmakingen en dit aanplakken zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure.

De oproep vermeldt de te vervullen voorwaarden, de opgelegde proeven, de stof ervan en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen.

Elke kandidatuur moet per aangetekende brief aan de burgemeester worden gericht.

Art. 26.§ 1. Kandidaten voor een betrekking van onderluitenant-vrijwilliger moeten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° ten minste 21 jaar oud zijn;3° een minimale lengte hebben van 1,60 m;4° van goed zedelijk gedrag zijn;5° in orde zijn met de dienstplichtwetten;6° zijn hoofdverblijfplaats hebben in de gemeente waar de brandweerdienst gevestigd is, of binnen een door de gemeenteraad te bepalen zone;7° houder zijn van het volgende diploma of getuigschrift : a) in de brandweerdiensten van categorie X en Y : hetzij een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, hetzij een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit;b) in de brandweerdiensten van categorie Z of van een gemeente die geen groepscentrum is : een diploma of getuigschrift dat ten minste toegang verleent tot de betrekkingen van niveau 2 bij de federale overheidsdiensten, vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937. § 2. De gemeenteraad bepaalt de datum waarop aan de voorwaarde bedoeld in § 1, 6°, voldaan moet zijn.

Art. 27.Kandidaten worden aan selectieproeven onderworpen. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de inhoud en de nadere regels van deze proeven bepalen.

De gemeenteraad organiseert deze proeven. Hij bepaalt de samenstelling van de examencommissie die verplicht de officier-dienstchef omvat. De examencommissie bestaat voor tenminste de helft uit experts die niet tot de gemeentediensten behoren. Gemeenteraadsleden kunnen het examen als waarnemer bijwonen. Zij mogen echter niet deelnemen aan de beoordeling van de kandidaten en aan de deliberatie door de examencommissie.

De proeven dienen de technische vaardigheden van de kandidaten, hun geschiktheid tot leidinggeven, hun maturiteit en de manier waarop zij hun eigen ideeën uiteenzetten, te beoordelen.

Art. 28.Kandidaten die geschikt zijn bevonden bij de selectieproeven moeten zich onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek dat op grond van de in bijlage II van dit besluit bepaalde maatstaven wordt verricht door de officier-geneesheer van de dienst, de geneesheer aangewezen door de gemeenteraad of de Sociaal-Medische Rijksdienst.

Art. 29.De medisch geschikt bevonden kandidaten worden onderworpen aan proeven inzake lichamelijke geschiktheid. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de inhoud en de nadere regels van deze proeven bepalen.

De gemeenteraad organiseert die proeven. Hij bepaalt de samenstelling van de examencommissie die verplicht de officier-dienstchef omvat. De examencommissie bestaat voor tenminste de helft uit experts die niet tot de gemeentediensten behoren. Gemeenteraadsleden kunnen het examen als waarnemer bijwonen. Zij mogen echter niet deelnemen aan de beoordeling van de kandidaten en aan de deliberatie door de examencommissie.

Art. 30.De selectieproeven worden ingericht als vergelijkend examen.

Kandidaten die de voorwaarden vervullen en die geslaagd zijn voor het geneeskundig onderzoek, de proeven inzake lichamelijke geschiktheid en de selectieproeven, worden door de gemeenteraad toegelaten tot de proeftijd in orde van rangschikking resulterend uit de selectieproeven bedoeld in artikel 27.

Onderafdeling II. - De proeftijd

Art. 31.Voor zijn indiensttreding gaat het personeelslid op proef een dienstverbintenis aan voor een even lange duur als de proeftijd. Het model van die aanstelling wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld.

Het personeelslid op proef kan zijn dienstverbintenis op elk ogenblik opzeggen, met een opzegtermijn van drie maanden.

Art. 32.De proeftijd duurt één jaar. Zij kan door de gemeenteraad maximum tweemaal verlengd worden met een periode van één jaar.

Op het einde van de proeftijd maakt de officier-dienstchef een verslag op over de geschiktheid tot bevelvoering van de kandidaat, over zijn ondernemingsgeest en over zijn wijze van dienen. Hij vermeldt daarin eveneens de diploma's en brevetten die de gegadigde tijdens de proeftijd heeft behaald. Hij stelt de benoeming, het ontslag of de verlenging van de proeftijd voor.

Dat verslag is conform aan het model vastgesteld in bijlage III van dit besluit; het wordt genotificeerd aan het personeelslid op proef, dat er kennis van neemt en het ondertekent en dagtekent.

Art. 33.Het personeelslid op proef moet voor het einde van zijn proeftijd het brevet van onderluitenant behalen overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997.

Art. 34.Wanneer de wijze van dienen van het personeelslid op proef niet voldoet, kan de gemeenteraad, op schriftelijk en met redenen omkleed voorstel van de officier-dienstchef, op elk moment een einde maken aan de proeftijd.

Dat voorstel wordt aan het personeelslid op proef genotificeerd, dat er kennis van neemt en het ondertekent en dagtekent.

Art. 35.Het personeelslid op proef kan een bezwaarschrift indienen bij de gemeenteraad tegen het verslag en het voorstel die respectievelijk in de artikelen 32 en 34 voorzien zijn. Dit bezwaarschrift moet schriftelijk gebeuren binnen tien dagen vanaf de datum waarop het personeelslid op proef het voormelde verslag of het voormelde voorstel heeft getekend. De gemeenteraad wint het advies in van een commissie die voor de ene helft samengesteld is uit leden aangewezen door deze raad en voor de andere helft uit leden van de brandweerdienst aangewezen door de Koninklijke Belgische brandweerfederatie. Op zijn verzoek wordt het personeelslid op proef door bovenvermelde commissie of door de gemeenteraad gehoord.

Art. 36.Het personeelslid op proef dat houder is van het brevet van onderluitenant overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997 en die door de gemeenteraad geschikt geacht wordt, wordt in vast verband benoemd tot de graad van onderluitenant-vrijwilliger.

Indien dit niet het geval is, wordt hij ontslagen. De gemeenteraad mag alleen afwijken van een gunstig verslag van de officier-dienstchef bedoeld in artikel 32 na het personeelslid op proef te hebben verzocht zijn standpunt te doen gelden.

Art. 37.Bij de effectieve aanwerving van de onderluitenant-vrijwilliger, vernieuwt de gemeenteraad de aanstelling voor een onbepaalde duur. Het model van die aanstelling wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld. Afdeling II. - Toegang, bij bevordering, tot de graad van

onderluitenant-vrijwilliger

Art. 38.Wanneer een bij bevordering toe te wijzen betrekking van onderluitenant-vrijwilliger vacant verklaard wordt, worden de onderofficieren-, de korporaals- en de brandweermannen-vrijwilligers van de dienst daarvan bij nota in kennis gesteld. In die nota worden de te vervullen voorwaarden alsmede de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen aangegeven.

Elke kandidatuur moet per brief aan de burgemeester gericht worden.

Art. 39.Voor elke bij bevordering te verlenen betrekking van onderluitenant-vrijwilliger kunnen zich kandidaat stellen de onderofficieren-, de korporaals- en de brandweermannen-vrijwilligers.

De kandidaten moeten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° tenminste drie jaar dienstanciënniteit tellen bij het brandweerkorps;3° houder zijn van het brevet van onderluitenant overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997;4° een gunstig verslag van de officier-dienstchef hebben gekregen of een gunstige beslissing van de bevoegde overheid hebben gekregen;5° voor de kandidaten korporaals en brandweermannen : houder zijn van een diploma dat toegang geeft tot de betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 of houder zijn van een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit.

Art. 40.Het in artikel 39, tweede lid, 4°, bedoelde verslag stemt overeen met het model dat in bijlage IV van dit besluit is vastgesteld; het wordt genotificeerd aan de kandidaat, die er kennis van neemt en het dagtekent en ondertekent.

De kandidaat kan een bezwaarschrift indienen bij de gemeenteraad tegen het in het eerste lid bedoelde verslag. Dit bezwaarschrift moet schriftelijk gebeuren binnen de tien dagen vanaf de datum waarop hij het voormelde verslag heeft getekend.

Op zijn verzoek wordt hij door de gemeenteraad gehoord. Afdeling III. - Toegang tot hogere graden dan die van

onderluitenant-vrijwilliger

Art. 41.De toegang tot hogere graden dan die van onderluitenant-vrijwilliger geschiedt bij bevordering.

Art. 42.Wanneer een hogere officiersbetrekking dan die van onderluitenant-vrijwilliger vacant verklaard wordt, worden de officieren-vrijwilligers van de dienst daarvan bij nota in kennis gesteld. In die nota worden de te vervullen voorwaarden en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen aangegeven.

Elke kandidatuur moet per brief aan de burgemeester gericht worden.

Art. 43.De officieren-vrijwilligers van de dienst mogen hun kandidatuur indienen voor elke vacant verklaarde betrekking van een hogere graad dan die van onderluitenant-vrijwilliger.

Om toegang te hebben tot de in het eerste lid bedoelde betrekkingen, moeten de kandidaten houder zijn van het brevet van onderluitenant, van het brevet van technicus-brandvoorkoming en een gunstig verslag hebben gekregen van de officier-dienstchef.

Art. 44.§ 1. Bevorderd kunnen worden : 1° de kandidaten die houder zijn van de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking en die tenminste drie jaar graadanciënniteit tellen;2° bij gebrek aan onder 1° bedoelde kandidaten, de kandidaten die houder zijn van de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking en die minder dan drie jaar graadanciënniteit tellen. § 2. Bij gebrek aan een kandidaat in de onmiddellijk lagere graad dan die van de vacant verklaarde betrekking, beslist de gemeenteraad ofwel de kandidaten van de dienst die tenminste drie jaar anciënniteit hebben als officier te bevorderen, met voorkeur voor de houder van de hoogste graad, ofwel een beroep te doen op kandidaten van een andere brandweerdienst.

Wanneer er beslist is om een beroep te doen op kandidaten van een andere brandweerdienst, wordt de oproep bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee kranten die in het gehele land worden verspreid ten laatste veertien dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum. De oproep wordt aangeplakt in de kazerne en in de vooruitgeschoven posten als deze bestaan. Deze bekendmakingen en dit aanplakken zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure. De kandidaten moeten houder zijn van een graad evenwaardig aan de graad van de vacant verklaarde plaats of, bij ontstentenis, de onmiddellijk lagere graad. HOOFDSTUK IV. - De dienstchefs

Art. 45.Als dienstchef kan enkel de officier worden aangewezen die de volgende voorwaarden vervult : 1° ten minste 3 jaar dienstanciënniteit als officier hebben in een brandweerdienst;2° houder zijn van het brevet van technicus-brandvoorkoming;3° houder zijn van het brevet van dienstchef;4° in een brandweerdienst van klasse X of Y, houder zijn van een diploma dat toegang verleent tot betrekkingen van niveau 1 bij de federale overheidsdiensten vermeld in bijlage I bij het voormelde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 of een diploma vermeld in bijlage I bij dit besluit. HOOFDSTUK V. - De officieren-geneesheren

Art. 46.§ 1. Kandidaten voor een betrekking van onderluitenant-geneesheer moeten de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° zijn hoofdverblijfplaats hebben in de gemeente waar de brandweerdienst gevestigd is, of binnen een door de gemeenteraad te bepalen zone;3° van goed zedelijk gedrag zijn;4° in orde zijn met de dienstplichtwetten;5° houder zijn van het diploma van doctor in de geneeskunde en gerechtigd zijn de geneeskunde in België uit te oefenen. Voorrang wordt gegeven aan de geneesheren specialisten in anesthesiologie of specialisten in de algemene heelkunde of aan de houders van het certificaat bijzondere bekwaamheid in rampengeneeskunde en rampenmanagement. § 2. De gemeenteraad bepaalt de datum waarop aan de voorwaarde bedoeld in § 1, 2°, voldaan moet zijn.

Art. 47.De oproep wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in minstens twee kranten die in het gehele land worden verspreid ten laatste veertien dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum. In die oproep worden de te vervullen voorwaarden en de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen aangegeven. Deze bekendmaking is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de procedure.

Elke kandidatuur moet per aangetekende brief aan de burgemeester worden gericht.

Art. 48.De door de gemeenteraad aangewezen kandidaat heeft de graad van onderluitenant-geneesheer.

Als de onderluitenant-geneesheer vrijwilliger is, wordt hij aangeworven voor onbepaalde duur. Het model van deze aanstelling wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld.

Art. 49.De onderluitenant-geneesheer, die vijf jaar dienstanciënniteit telt, kan door de gemeenteraad tot de graad van luitenant-geneesheer bevorderd worden.

In de centra van de categorie X kan elke luitenant-geneesheer, die als zodanig vijf jaar dienst telt, tot de graad van kapitein-geneesheer bevorderd worden.

Art. 50.De gemeenteraad bepaalt of de prestaties van de officier-geneesheer vol- of deeltijds zijn. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 51.Het koninklijk besluit van 20 juli 1972 tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de gemeentelijke brandweerdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 1974, 5 juni 1978, 2 oktober 1978, 29 juli 1992 en 19 maart 1997 wordt opgeheven.

Art. 52.Het brevet van kandidaat-beroepsofficier uitgereikt vóór de datum van inwerkingtreding van het voormelde koninklijke besluit van 19 maart 1997 wordt gelijkgesteld met het door een erkend opleidingscentrum uitgereikt brevet van onderluitenant.

De brevetten A, B en C, uitgereikt vóór de inwerkingtreding van het voormelde koninklijk besluit van 19 maart 1997, worden voor de vrijwillige leden van de brandweer gelijkgesteld met het door een erkend opleidingscentrum uitgereikt brevet van onderluitenant. De gelijkstelling van de brevetten A, B en C met het brevet van onderluitenant geeft slechts toegang tot de graad van onderluitenant-vrijwilliger.

Art. 53.De officier-vrijwilliger in de vrijwillige en gemengde brandweerdiensten, die als dienstchef werd aangewezen, kan vast benoemd worden als beroepsofficier in zijn dienst met behoud van zijn graad, mits hij de volgende voorwaarden vervult : - 10 jaar dienstanciënniteit tellen als officier-vrijwilliger waarvan minstens 2 jaar als officier-dienstchef; - houder zijn van het brevet technicus-brandvoorkoming.

In elke brandweerdienst kan deze maatregel slechts eenmaal worden toegepast.

Art. 54.Artikel 45, 4°, is niet van toepassing op de officieren van de brandweerdiensten van de categorie Y die reeds in dienst zijn op het moment dat dit besluit van kracht wordt.

Art. 55.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 45, 3°, dat in werking treedt op 1 mei 2002.

Art. 56.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Veiligheid, toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor Veiligheid, toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken, J. PEETERS

^