Etaamb.openjustice.be
Erratum van 18 mei 2024
gepubliceerd op 01 augustus 2024

Koninklijk besluit tot vaststelling van de inkomsten die in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de vergoeding van de bewindvoerders alsook van de kosten die als uitzonderlijk en de ambtsverrichtingen die als buitengewoon kunnen worden beschouwd. - Erratum

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2024007168
pub.
01/08/2024
prom.
18/05/2024
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 MEI 2024. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de inkomsten die in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de vergoeding van de bewindvoerders alsook van de kosten die als uitzonderlijk en de ambtsverrichtingen die als buitengewoon kunnen worden beschouwd. - Erratum


In het Belgisch Staatsblad van 14 juni 2024, nr. 128, akte nr.

C-2024/005296, bladzijde 75321, moet de volgende correctie worden aangebracht: Het advies 75.339/2 van de Raad van State afdeling Wetgeving van 27 februari 2024 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de inkomsten die in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de vergoeding van de bewindvoerders alsook van de kosten die als uitzonderlijk en de ambtsverrichtingen die als buitengewoon kunnen worden beschouwd' wordt ingevoegd tussen het Verslag aan de Koning en het Koninklijk besluit, als volgt: Raad van State, afdeling Wetgeving Advies 75.339/2 van 27 februari 2024 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de inkomsten die in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de vergoeding van de bewindvoerders alsook van de kosten die als uitzonderlijk en de ambtsverrichtingen die als buitengewoon kunnen worden beschouwd' Op 11 januari 2024 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-eersteminister en Minister van Justitie en Noordzee verzocht binnen een termijn van zestig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de inkomsten die in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de vergoeding van de bewindvoerders alsook van de kosten die als uitzonderlijk en de ambtsverrichtingen die als buitengewoon kunnen worden beschouwd'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 26 februari 2024 .

De kamer was samengesteld uit Patrick Ronvaux, kamervoorzitter, Pierre-Olivier de Broux en Laurence Vancrayebeck, staatsraden, Christian Behrendt en Jacques Englebert, assessoren, en Béatrice Drapier, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Pauline Lagasse, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre-Olivier de Broux .

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 27 februari 2024 .

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerkingen 1. Over het ontwerp zijn talrijke adviezen gegeven door beroepsbeoefenaars en betrokken personen.Daarin zijn verschillende punten van discussie en vragen met betrekking tot de juiste interpretatie van het ontwerp te berde gebracht. Ter wille van de rechtszekerheid zou de bekendmaking van het ontworpen besluit in het Belgisch Staatsblad vergezeld moeten gaan van een verslag aan de Koning, zodat de bepalingen kunnen worden toegelicht, met name in het licht van de opmerkingen en problemen die door die verschillende adviezen naar voren zijn gebracht. 2. Bij artikel 497/5, § 1, zesde lid, van het oud Burgerlijk Wetboek (dat in werking moet treden) wordt de Koning de volgende machtiging verleend: "De Koning bepaalt de inkomsten van de beschermde persoon die voor deze paragraaf in aanmerking kunnen worden genomen". De Koning legt de machtiging die hem wordt verleend niet volledig ten uitvoer, in zoverre hij in paragraaf 1 van artikel 1 van het ontwerp in het volgende voorziet: "De inkomsten van de beschermde persoon die als berekeningsbasis dienen voor het forfait bedoeld in artikel 497/5, § 1, van het oud Burgerlijk Wetboek zijn de netto inkomsten van de beschermde persoon, zoals: (...)".

Hij moet meer doen dan bepalen dat de "netto-inkomsten" van de beschermde persoon in aanmerking worden genomen, en dient de inkomsten van de beschermde persoon die in aanmerking kunnen worden genomen, exhaustief te omschrijven. Zodoende zal paragraaf 2 bijgevolg geen lijst meer hoeven te bevatten van de inkomsten die niet in aanmerking moeten worden genomen. (1) Artikel 1 van het voorontwerp moet dienovereenkomstig herzien worden. 3. Artikel 497/5, § 2, vijfde lid, van het oud Burgerlijk Wetboek, dat in werking moet treden, verleent de Koning de volgende machtiging: "De Koning kan bepalen welke ambtsverrichtingen als buitengewoon kunnen worden beschouwd en welke kosten als uitzonderlijk kunnen worden beschouwd." Daartoe geeft artikel 2, §§ 1 en 2, van het ontwerp "ten indicatieve titel" verschillende voorbeelden van wat wel of niet als een "buitengewone ambtsverrichting" wordt beschouwd. Daardoor zou het ontwerp aldus begrepen kunnen worden dat het breekt met de normatieve strekking die een besluit moet hebben.

Aangezien de Koning over louter een mogelijkheid (en dus geen verplichting) beschikt om te bepalen welke ambtsverrichtingen als "buitengewoon" kunnen worden beschouwd, kan met betrekking tot artikel 2 worden aanvaard dat de "buitengewone" ambtsverrichtingen niet exhaustief worden opgesomd. Om elke rechtsonzekerheid met betrekking tot de normatieve strekking van die opsomming te voorkomen, moeten de woorden "ten indicatieve titel" hoe dan ook worden vervangen door de woorden "onder meer".

Bijzondere opmerkingen Aanhef Het ontwerp geeft geen uitvoering aan de machtiging die aan de Koning wordt verleend door artikel 497/5, § 2, tweede lid, van het oud Burgerlijk Wetboek. Die bepaling luidt namelijk als volgt: "Onder buitengewone ambtsverrichtingen worden de materiële en intellectuele prestaties verstaan die niet kaderen in het dagelijks beheer van het vermogen van de beschermde persoon. Ook de uitzonderlijke kosten, gemaakt in het kader van de buitengewone ambtsverrichtingen en de prestaties bedoeld in paragraaf 1, kunnen als buitengewone ambtsverrichting beschouwd worden volgens de door de Koning bepaalde voorwaarden." Het ontworpen besluit preciseert echter niet onder welke voorwaarden de gemaakte uitzonderlijke kosten als buitengewone ambtsverrichtingen kunnen worden beschouwd. Het beperkt zich tot het preciseren van de kosten die als uitzonderlijk moeten worden beschouwd en van de voorwaarden voor terugbetaling ervan als uitzonderlijke kosten (en niet als uitzonderlijke ambtsverrichtingen).

Bij de afdeling Wetgeving is overigens een voorontwerp van wet `houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen' ingediend, waarvan artikel 32 ertoe strekt die machtiging te schrappen.

Bijgevolg moet het eerste lid van de aanhef worden aangepast zodat de verwijzing naar artikel 497/5, § 2, tweede lid, van het oud Burgerlijk Wetboek wordt geschrapt.

Dispositief

Artikel 1 1. Volgens artikel 1, § 1, 10° en 19°, vallen respectievelijk de "gerealiseerde definitief verworven meerwaarden van effecten" en de "meerwaarde op de geschatte prijs volgens een recent schattingsverslag van de verkoop van een onroerend goed" onder de netto-inkomsten van de beschermde persoon. De impact van een "recent schattingsverslag" op de meerwaarde van een onroerend goed is niet duidelijk en moet gepreciseerd worden, in voorkomend geval in het verslag aan de Koning dat in de algemene opmerkingen ter sprake is gebracht.

Afhankelijk van de aldus gegeven uitleg vraagt de afdeling Wetgeving zich af of de meerwaarden van roerende en van onroerende goederen op dezelfde manier worden behandeld, in het bijzonder met betrekking tot hun berekeningswijze. In voorkomend geval moet men het eventuele verschil in behandeling tussen beide situaties kunnen verantwoorden ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. 2. Artikel 1, § 1, 14°, stelt dat van de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap, het zorgbudget en het vrij besteedbare gedeelte van de tegemoetkomingen voor personen met een handicap enkel het deel wordt beoogd dat geen betrekking heeft op "uitkeringen die bedoeld zijn om een specifieke uitgave te compenseren".Op de vraag waarom dezelfde logica niet werd toegepast voor ouderen, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord: "La même logique pourrait effectivement être suivie dans ces hypothèses, pour autant qu'il existe notamment à l'égard des personnes âgées des prestations destinées à compenser une dépense spécifique.

Par prestations destinées à compenser une dépense spécifique, il y a lieu de comprendre, par exemple, le remboursement d'une facture pour l'acquisition d'un fauteuil roulant ou le remboursement des honoraires réellement perçus par un aide-soignant. On ne vise cependant pas des montants perçus par la personne protégée, indépendamment des dépenses qu'elle pourrait effectuer. Il ne suffit donc pas que la finalité de l'allocation soit spécifique : il faut encore que la dépense à laquelle elle se rapporte soit spécifique." De steller van het ontwerp moet nagaan of er vergelijkbare gevallen bestaan voor ouderen en moet het dispositief in voorkomend geval dienovereenkomstig aanpassen, met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. 3. Op de vraag of in artikel 1, § 1, 15°, van het ontwerp de tegemoetkomingen voor hulp aan ouderen worden bedoeld die door het AVIQ en Iriscare worden uitgekeerd, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord: "Ces prestations tombent effectivement sous l'article 1er, § 1er, 15°. Leur qualification en tant que revenus se justifie de la même manière que pour les prestations aux personnes handicapées." Het verdient aanbeveling deze uitleg op te nemen in het verslag aan de Koning dat in de algemene opmerkingen ter sprake is gekomen.

Artikel 2 1. Ter wille van de samenhang moet in paragraaf 1, 5°, nader worden bepaald dat het gaat om de andere vergunningen dan de machtigingen die welke worden bedoeld in paragraaf 2, 16°, van het ontwerp.2. Op de vraag naar het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen een "administratieve taak" (artikel 2, § 2, 14°, van het ontwerp) en een "administratieve procedure" (artikel 2, § 1, 5°, van het ontwerp), heeft de gemachtigde van de minister de volgende uitleg gegeven: "Les diverses tâches administratives sont par exemple les envois de courrier ou le fait de remplir des formulaires.Les procédures administratives sont par exemple les recours administratifs suite au refus d'accorder une allocation." De griffier, De voorzitter, B. DRAPIER P. Ronvaux RONVAUX Nota (1) Logischerwijze is het immers onmogelijk alle inkomsten die niet in de lijst met inkomsten in paragraaf 1 staan, in aanmerking te nemen. Het verdient daarentegen aanbeveling de inkomsten bedoeld in de ontworpen paragraaf 2 te vermelden in het verslag aan de Koning dat bij het ontworpen besluit dient te worden gevoegd.


^